Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van het Gebed.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van het Gebed.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Z0: ^0AGS4FDEEÏJ.^'S XLV.

En het einde aller dingen is nabij: ijt dan nuchteren, en waakt in de gebeden. I Pet. 4 : 7.

xr. Eer v/e met da volgende Zondagsaidealirg tot de bespreking van den inhoud van het Onze Vader komen, dwingt de aard van dit gebed ons, om ook het formuliergebed als zoodanig ter toetse te brengen.

Twee richtingen staan ook ten deze tegenover elkander. Eenerzijds aij, die in alle formuliergebed den dood des geestelijken levens hebben gezien, en anderzijds zij, die schier geen ander dan het formuliergebed kennen. Een tegenstelling, die evenzoo doorgaat voor het gebed in de vergadering der geloovigen, als voor het gebed in het huisgezin of in volksbijeenkomsten. Op elk dezer terreinen is de één voor het vrije gebed, de ander voor het gebonden gebed; en de strijd tusschen beide richtingen, wel verre van pa3 in onze dagen te zijn opgekomen, is v/elbezien zoo oud als het Christelijk leven Is. En dit is natuurlijk. Immers deze tweeërlei richtingkomt voort uit tweeërlei neiging in onzen menschelijken geest. Ia ons is een iadividueel en een sociaal reigen, een zin om ons zielsleven op zichzelf te houden, en om het met het zielslóven van anderen te ver binden; en dit nu leidt er toe, om ook in de zake des gebeds, ói zoo te bidden als ons eigen ik het ingeeft, óf wel zulk een gebed op de lippen te nemen, als ons dan in den gebede met anderen verbindt. Wie het wel beziet, zal derhalve erkennen moeten, dat beide neigingen haar eigen recht vaa bestaan hebben, en dat de gewenschte uiting van ons leven slechts dan tot stand komt, wanneer deze beide neigingen in harmonie werken, en ze elk voor zich, al naar gelang van tijd en plaats eo gelegenheid, tot haar recht komen. Al wordt b. v. in het Ome Vader In het meervoud gebeden, nooit met ik oi mipi, maar altoos met ons, toch zal geen man van gezonde zinnen hier ooit uit afleiden, dat wie een misdaad beging, nit-t evenals David in P^alm 51 zou mogen roepen: „Reinig mij van viijne zonde!" Ons leven is nu eenmaal dubbel van aard. We hebben een leven voor ons zelf, een geheimnis waar schier niemand indringt, dat individueele en persoonlijke, dat ons een eigen karakter leent en ons tot een eigen mensch onder de menschen maakt; maar we doorleven dit leven niet anders dan als mensch onder menschen, en als Jid van ons menschelijk geslacht; en daarom moet ook ons gebedsleven, zal het wél zijn, aan den eisch, door dit tweeërlei leven gesteld, beantwoorden.

Dat nu hierin metterdaad de oorsprong ligt van die tweeërlei richting, die in de voorstanders en tegenstanders van het formuliergebed uiteengaat, is niet moeilijk i.i te zien. Immers, waar nog weinig of geen persoonlijk leven ontwaakt is, is niet anders dan een formuliergebed denkbaar. Een klein wicht dat pas leert bidden, bidt wat hem voorgezegd wordt. Een leven dat eigen richting in een eigen gebed zou kunnen vinden, is er bij zulk een kindeke nog niet. Ook waar op iets ouder leef­ tijd de vaste vorm van het voargezegde gebed eenigermate verlaten wordt, is dit toch feitelijk meer schijt» dan essn. Yv'ant het forrauüergebsd is nog volstrekt geen eigen gebsd geworden, omdat een kind zoover is, dat het de vier of vijf beden van zijn avondgebedje in de valgorde eenigszins v/ljzigt, of voor de eerst kinderlijke, nu kinderachtig geworden uitdrukkingen, eenigszins meer manijke woorden kiest. Da grens tusschen ormuliergebed en niet-forrauliergebsd ligt niet in den vorm, maar in de bron, waaruit het gebïd opkomt. Welt hst op uit de mystiek der eigen ziel, zoodat inoud, volgorde, vorm en woordeakeus vanelf en ongezocht uit de natuurlijke beweging onzer ziel geboren v/ordt, dan is er een formuliergebed, ook al ware het dat ons persoonlijk bidden, toevalligerwijze ia menig opzicht met een bekend formul'ergebed overeenkwam. Maar er is wel formuliergebed, zoodra de broa waaruit het gebed opkomt, niet In de mystiek van ons gemoed maar ia ons gewijd geheugen ligt. Di, xi toch is de gebedstheorie en de kunst van het bidden, die uitkomt, niet in ons ik ontstaan, maar buiten ons in een ander. Van dat bidden van anderen hebben v/e kennis ontvangen. Ons geheugen heeft er den indruk van opgenomen. Ea waar nu ook wij bidden moeten, putten we, om te bidden, niet in ons e? gen gemoed, maar in den schat, die in ons geheugen in voorraad ligt. Gemoed en geheugen zijn dan ook metterdaad de twee bronnen, waarop beide vorm en gebed teruggaan. Zelfs kan men zeggen, dat het formuliergebed bedoelt uit het geheugen, d. i. uit ons bewustzijn 'va. ons gemoed te dringen, terwijl omgekeerd het viije gebed uit het gemoed rxzsx het bewustzijn opklimt. Een onderscheiding die metterdaad den juisten maatstaf van beoordeeling aangeeft, mits men maar, gelijk gezegd, zich niet door schijn misleiden iaat, en voor een mystiek uit het gemoed opgeweld gebed aanziet, wat niet anders is dan een vrije aaneenrijging van Schriftplaatsen, dogmatische betuigingen en gebeds-elementen, die men in zijn geheugen met zich omdroeg, en nu uit dit geheugen in vrijen vorm naar buiten laat uitgaan. Niet de vorm, maar het wezenlijke van het gebed moet bij het waarlijk vrije geestelijk bidden uit het gemoed & a.3Lr boven komen.

Is dit nu zoo, dan volgt hieruit vanzelf de regel, dat in ons eenzaam en persoonlijk gebed het vrije bidden, in het gemeenschappelijk gebed met anderen vanzelf meer het formuliergebed op zijn plaats is. Niet in uitsluitenden zin, maar in den zin van voorrang. Al is het toch waar, dat het vrije gebed vanzelf voor ons persoonlijk eenzaam bidden is aangewezen, toch ligt het in den aard der zaak, dat het wezenlijk vrije bidden ook in ons persoonlijk leven alleen tot zijn recht komt, als ons gemoedsleven genoegzaam in actie is, om een eigen gebed uit te geven. Als de fontein in ons niet springt, kan er geen vrij gebed zijn. Ea omgekeerd is het wel volkomen waar, dat het formuliergebed voor het gemeenschappelijk bidden meer vanzelf is aangewezen, maar toch kan er ook onder het gemeenschappelijk bidden een communale mystieke beweging in de gemoederen oprijzen, die door een oud formuliergebed gedempt zou worden, en daarom, roept om een gebed in het vrije woord. Hst is uit dien hoofde, evsnals op esa ander geestelijk terrein, niet wcI ; ''> ; .|'=-"*'"ik om voor hec gebed een vasten aiCüis üoorgaanden regel te stellsn. De gelegenheden zijn daartoe vaak te ongelijk. Feitelijk heeft zich dan ook in de practijk tusschen hst vri/e gebed en het formuliergebed een derde soort, dat men het vrijelijk gewijzigde gebed zou kunnen noemen, ingedrongen. Bij hst aan tafel gaan b, v. zal, ook a!s men stil zeer voor zich zelf bidt, bijna elk der aangezetenen, zij het ook „mit ein bischen anderen Wörten", vrijwel hetzelfde bidden, ook al zeggen niet allen een vast, vanbuiten geleerd gebed op. Zelfs als 's avonds duizenden en duizenden hun knieën voor God buigen, weet men vooruit, ook al onderzoekt men het niet, dat bij de meesten het gebed neerkomt, op een danken voor waï dien dag genoten is, op een bede om gerusten slaap en hulpe voor den dag van morgen, en op een bede om vergeving van schuld. Dat moge de één nu in deze, de ander in die woorden uitdrukken, maar feitelijk is het toch een onvrij gebed dat allen bidder, ; alleen vrij in den gewijzigden vorm van uitdrukking, en door wat de één zus en de andere aóó er bijvoegt. Hetzelfde geldt van telkens weerkeerer.de vergaderingen dia met gebed geopend worden, en ^i^ mutatis mutandi, gelijk men asgt, wat den inhoud aangaat, schier altoos tot dezelfde beden uitdrijven, ook al schijnt, dat wie voorgaat, vrijelijk bidt. En dit nu moet ten slotte ook gezegd van de gebeden in den openbaren eeredieast. Ook ai is het toch onder ons thans meest gewoonte, dat de voorganger vrijelijk bidt, en al is het formuliergebed bij ons veel te veel in onbruik gekomen, toch dwaalt wie waant, dat deze stroom van gebeden altoos uit de mystiek van het gemoed opwelt. Dat komt wel voor. Soms is het wel zoo. Maar dit blijft uitzondering. En de regel is dat de voorganger weet, ct van te voren indenkt, wat de dingen zijn, waarvoor hij heeft te bidden, en zich door de practijk zekere formules en vaste uitdrukkingen voor het onder woorden brengen van deze beden heeft aangewend. Al moge er dan zekere warmte van ons gemoed bijkoraen, ia den regel zijn zulke gebeden, noch echte formuliergtheden, omdat ze niet naar vasten vorm uit het geheugen kome», noch ook vrije gebeden, omddt ze niet onbedwongen uit de myotiek van het hart oprijzen, maar een tusschensoort, dat wat wc noemden : viijclijk gewijzigde formuliergebeden, en die als zoodanig tusschen de twee polen van vrij gebed en formuliergebed in staan.

Zoo beschouwd gaat het dus niet aan over het voor of tegen van vrij of formuliergebed in volstrekten zin te spreken. Zoowel wie tegen het formuliergebed in algemeenen zin, als wie tegen het vrije gebed als eigen levensuiting, toornt, toont te oordeelen over wat hij niet verstaat.

Juist omdat hec gebed zoo hoog staat, en In zijn volkomenheid de hoogste uiting van het zielsleven hier beneden is, komt het bijna niet anders voor, dan In gebrekkigen vorm. Het is meestal niet slechts een armelijk stamelen, omdat het ons, arme zondaren en nietige creaturen, toch nooit gelukken kan, het Eeuwige Wezen in woorden te aanbidden, die ook maar eenigszins zijn majesteit en hoogheid evenaren zouden; maar wat veel erger is, ons bidden blijft meestal, tengevolge van cnze ongeestelijke stemming en ingejonkenheid zoo verre en zeer verre beneden de waardigheid die het \i£c> oiiii. kou. Bijna elk kind vaii Gou heeft herinneringen uit zijn gebedsleven, die hem zeggen: „Toen ja, toen was het waarlijk, heerlijk, zalig, zoet en bijna goddelijk bidden; " maar ook heeft elk kind van God geheel andere herinneringen en dagelij ksche ervaringen, die hem verwijten, dat gemeenlijk zijn bidden op verre na niet tot die geestelijke hoogte opklimt. Dit kwaad nu kleeft zoowel het eigen als het formuliergebed aan. Het formuliergebed, omdat het verleidt om klanken te bidden, waarin de ziel niet inging, en dus het formuliergebed te verlagen tot wat Jezus bij de FarizeSa ncemde, een battologie, d. I. een ijdel verhaal, eigenlijk een ijdellijk uithalen van woorden; maar ook bederft het uw vrij gebed, omdat ge dan bidden wilt, terwijl het hart niets opgeeft, en ge uzelven geweld aaa moet doen, om toch eenige rede en eenige bede ordelijk voort te brengen. Juist echter omdat dit kwaad, opkomende uit onzen zinlijken aard, beide soort gebeden aantast, heeft niemand recht, om te dier oorzake, 'tzij het vrije, hetzij het formuliergebed, iii absoluten zin te veroordeelen. Het is volkomen waar dat het formuliergebed uit zijn aard meer verleidt tot hetopdreunen van klanken, waar geen enkele zielsvonk in glinstert; en het is even waar, dat het vrije gebed zoo licht verleidt tot hei uitspreken van een betoog of een redeneering, waaraan alleen het „o, Heere" in den aanvang, en het „Amen" aan het slot een gebedsvorm leent; maar men zondigt beiderzijds, indien men deswege 'tzij het ééne gebed, 'tzij het andere wil uitstooten. Het is daarom ten zeerste te betreuren, dat men desniettemin practisch almeer in eenzijdigheid verloopen is. Bij de Roomschen is er schier enkel formuliergebed, bij ons daarentegen is bijna alleen het vrije gebed in eere.

Nu is deze eenzijdigheid theoretisch noch door de Roomsche kerk noch door de Gereformeerden alzoo bedoeld. Wel is Rome met het formuliergebed veel te diep ook in het eenzame persoonlijke leven ingedrongen, en heeft dat vtle malen opzeggen van het Paternoster, het Ave Maria en „de Eagelsche groetenis", gelijk men het noemt, het opkomen vaa het vrije gebed veelszins verhinderd, maar nooit zal m.en daarom van Roomsche zijde beweren, dat het vrijelijk.-uit het gemoed oprijzend gebed, niet hooge waarde en beteekenis zou hebben. De practijk heeft het bij de meesten vermoord, maar in de theorie blijft het gehandhaafd. Ondervraagt men dan ook tal van Roomschen over het gebedsleven, dan bedroeft het u, zoo zelden als ge eens een man of vrouw ontmoet, die u van een vrijelijk uitgieten van de ziel voor God weet te spreken. Het komt voor, maar o, zoo zelden. Doch omgekeerd stuit ge op gelijksoortige eenzijdigheid onder onze Gereformeerden. Onze vaderen hebben gewild, dat het formuliergebed naast het vrije gebed zijn plaats dsr eere zou behouden. Zie het maar in de Liturgie, die aan de Liturgie der Sacramenten voorafgaat. Daar vindt ge heel een reeks van vaste formuliergebeden, die men wel terdege gewild heeft, dat bij den openbaren eeredienst, bij kerkelijke vergaderingen enz, zouden gebeden worden. Reeds een vorig artikel bracht in herinne­ ring, hoe onze vaderen ook het bidden van het Onze Vader wel terdege In elke vergadering der geloovigen op prijs stelden; ca hoe hoog ze het Onze Vader voor eigen privaat gebruik waardeerden, is uit hun stichtelijke schriften overbekend. Wat zij beoogden en bedoelden was dus eea harmonisch gebruik van beide soort gebeden, elk op eigen tijd en plaats. Doch ook hierin zijn we, helaas, geheel aan de schoone theorie ontzonken, ea heeft In de practijk een schuldige eenzijdigheid de overhand bekomen. Reeds in het laatst der zeventiende eeuw wist men te vertellen, dat cnze Liturgische gebeden er alleen stonden voor sukkels van predikanten, die zelven niet bidden konden; en natuurlijk wenschte toen niet. één enkel predikant zich door het bidden van zulk een gebed nog langer als geestelijk onmondig aan te dienen. Daarbij kwam teen de inwerking der Engelsche Puriteinen, die in hun feilen strijd tegen de Cant der Engelsche Bisschoppelijke kerk, In spiritualistische eenzijdigheid vervallen, In eik formuliergebed iets uit den Booze zagen. En het is onder den Invloed van deze twee drijfveeren, dat men toen ook onder de Nederlarsdsche Gereformeerden ai meer aan alle formuliergebed den rug heeft toegekeerd, de theorie en de practijk der vaüeren heeft verlaten, eneven hierdoor aanmerkelijke verzwakking en Inzinking van het gebedsleven heeft teweeggebracht. Immers de toestand onder ons is thans deze, dat het privaat gebruik zelfs van het Onze Vader uiterst zeldzaam werd; dat in de openbare godsdienstoefeningen zelfs niet eens per maand het Onze Vader allerwegen gebeden wordt; dat de liturgische gebeden uit onzen bundel bijna geheel In onbruik kwamen; dat In de kerkelijke vergaderingen het formuliergebed met moene eerst allengs terugkeert; en dat hoogstens bij de Sacramenten van Doop en Avondmaal het vaste gebed nog gebeden wordt; maar zelfs dan meestal nog met verandenngen, en vaak met v/eglating van het Onze Vader. Ook in dit opzscht heeft de Synodale hiërarchie zooveel op het heilig erf verwoest, en begint men thans eerst ailengs op het weer vrij geworden erf terug te keeren tot betere practijk.

Iets zijn we dan ook reeds gevorderd. Bij de Sacramenten worden thans de vaste gebeden, ook met het Onze Vader, m& cstsX onveranderd onder de Gereformeerden weer gebeden. In de kerkelijke vergadenrgen is het formuliergebed voor zestig percent weer hersteld. Veel kinderen Gods beginnen het bidden van het Onze Vader ook voor eigen persoonlijke gebedspraciijk weer op zijn waarde te schatten, en ervaren er den zegeti van. We gaan metterdaad ciej) beteren weg weer op. Toch zijn we nog lang niet waar we wezen moeten. Eigendunkelijke subjectieve willekeur heerscht ook in het publiek gebed nog veel te veel. Nog lang niet altoos worden de formuliergebeden met dien plechtigen, kalmen ernst gebeden, die het aan de biddende gemeente mogelijk maakt ze te volgen. Én maar al te dikwijls heerscht nog in kerkelijke vergaderingen de voorstelling, alsof alleen een vrig gebed In de stemming brengt om aan den arbeid te gaan. Daarom over beide soort van formuliergebeden nog een enkel woord.

In kerkelijke vergaderingen is het formuliergebed uit tweeëilel oorzaak zoo zeer

eisch. Ten eerste omdat het formuliergebed - uit het ambt vloeit, ea uit de ambtelijke consderstie tot God rospt, terwijl het vrije kerkeraadsgebed ol synodaal of classlkaal gebed zoo licht dit ambtelijk karakter verzaakt, en een algemeerse geestelijke betuiging wordt. Maar ook tsn andere, omdat in een kerkelijke vergadering zoo licht tv/eeërlei opirie bestaat over de te behaisdeien zaak. Naar gelang nu de praeses voor of legen is, heelt dit invloed op zija gebed. Is hij er voor, dars zal hij bidden, dat men toch trouw mag bevoadera worden, om niet uit vrees voor measchen van de v/aarheid Gods af te gaan; en is hij er tegen, dan zal hij bidden dat toch de vrede en de eeasgesindheid mogea bewaard blijven. Zonder het te bedoelen, maakt hij zoo het gebed tot een strijdmiddel, ontheiligt daardoor het heiligste op aarde, en kwetst zijn broederen, die van hem in meening verschillea op stulteïide manier. En het Is au om dcse beide redenen, dat we voor kerkelijke vergaderingen het formuliergebed als vasten ordinantse v/enschen te stallen. Uitzonderingen moet men ook hier toelaten, maar het formuliergebed moet toch de gewone regel zijn.

En wat nu den openbaren dienst des Woordsea der gebeden aangaat, zoo wenschen we niet bekromperi noch enghartig te sijn, maar moeten toch zeer beslist onzen twijlel uitspreken, of het vrije, meestal tamelijk lang gerekte gebed» dat alsdan pleegt te geschieden, wel waarlijk ami de vereischten van een waar gebed bcaatwoardt. Dat het zeer dikwijls geheel mislukt, is buiten kijf. Er is dan iemand aaffi het woord, die, zonder lijn óf orde, in zekeren kring van gedachten zich al om en om wendt, uit een hem ingeschoten woord weer een nieuwe gedachte opneemt, ea op die wijs, zonder een slot te kunnen vinden, wel in biddenden vorm, maar zonder wezenlijk gebed, zijn geestelijke toespraak of belijdenis voortzet. Dat pakt dan niet, het ^eemt niat raeê, dis er onder verkeeren, zatten en staan er wel bij, maar ze bidden nier, en kunnen niet bidden, en als eindelijk het Amen komt ontvangen ze eea gevoel van verluch'sing. Nu is dit gelukkig in den regel niet zóó erg. Soms zells treedt er een man op, die de gave des gebeds bezit, ea roerend, meesieepend Ia het gebed kan voorgaan, en in den regel kan men zeggen, dat ook het gebed almeer wint aaa ernst, aan diepte, aan het streven om zich zelven en de gemeente voor het aangelichte Gods te stellen. Maar het bezwaar is hierdoor niet opgeheven. Vervuld vaa de gedachte der predikatie wordende meesten verleid, om een stuk uit hun predikatie in biddenden vorm om te zetten, akoo cok in het gebed veel te veel te redeseeren, veel te lange V'^lzinnsn aan een te rijgen, en de eigesilijke nooden der gemeente kojnen dusdoende niet aan het woord, en worden niet voor Gód gebracht. Dat het bidden een danken, loven ers smeekers moet zijn, \vordt uit het oog verloren, en het redeneerend, betoogend verstand treedt veel te sterk op den voorgrond.

Juist daarom nu zou een v/eeropnemen van het formuliergebed ook bij de openbare godsdienstoefening ons zoo wenschelijk dunken. De klacht toch alsof alleen in een vrij gebed de Geest zou werken, ets alsof door het formuliergebed de Gesst zou worden buitengesloten, berust op een misverstand. Er is tweeërlei werking van den Heiligen Geest ten deze. Er is een werking in den enkele, en er is een werking van den-Heiligen Geest in de gezamenlijke kerk aller eeuwen. Zelfs is de laatste werking uit den aard der zaak veel rijker en voller. Voegt men nu hierbij dat zulke formuliergebeden meest opgesteld zijn in tijden van hoog geestelijk leven, toen men de kunst van bidden verstond, zoo blijkt hieruit, dat men in onze formuliergebeden juist gebedsuitings.'ï vindt, waarop het stempel van den Heiligen Geest veel duidelijker staat afgedrukt. Deze formuliergebeden zijn dan ook waarlijk op de wezenlijke nooden en behoeften der gemeente ingericht, ze zijn in gewijde, geestelijke taal vervat, en dragen het merk der eeuwen. Was nu de gemeente aan zulk een gebed meer gewend, zoodat een ieder het kende, dan verkreeg men tevens dit voordeel, dat de biddende gemeente, niet eerst er nog achter moest komen, waarop een gebed uitliep, gelijk thans, maar dat ze onder het bidden, weten kon waar het gebed heen ging. En wat ook iets zegt, de voorgangers zouden door het bidden van zulk een gewijd formuliergebed, de kunst van het echte bidden weer van de vaderen afzien, en cok waarze zelven baden uit eigen aandrift, toch beter aan de eischen van het gebed leeren voldoen. Hier komt nog bij, dat eenzelfde gebed op eenzelfden Sabbatsmorgen over heel het land gebeden, veel sterker de gemeenschap der heiligen en den band der kerken doet uitkomen. Ja zelfs mag beweerd, dat een gebed, hetwelk onze vaderen reeds voor eeuwen baden, hetwelk nu door ons v/ordt gebeden, en straks, als wij zijn heengegaan, op onze graven nog door het nageslacht zal worden opgezonden, de eenheid van het lichaam var. Christus veel sterker en duidelijker tot uiting brengt.

Dat we siet bedoelen, daarom het vrije gebed uit ts drijven, spreekt vanzelf. We •wesschen in hal minst niet de ééae kaap te ontzeilen, om op de andere ons scheepke te laten stukstooten. Hoe hoog het communale leven der gemeente Clrdsti ook in het gebed docr ons gewaardeerd v/orde, toch v/are het een geestelijken dood over or.s brengen, iadiea deswege het vrije gebed, d. I. de uiting vau het oogenblik, onder da roeilng ' des gemoeds, werd verzaakt. We eeren het geheugen, als middel om op het gemoed te werken, maar mogen nimmer deswege het zwijgen opleggen aan de fontein die opspringt uit het hart. Ook in die irii^twidijppl'», i^cMipp]." momentaneele uiticg ligt een kracht, die niet buiten most worden gesloten, maar ons gebedsleven verrijken moet. Het is uit de harmonie van beide soort gebeden, dat ons de voile rijke schat van het warme, bezielde gebedsleven weer moet toekomen. Alle eenzijdigheid verarmt hier, alleen de volheid verrijkt. Indien v/e dan ook in onze toelichting, meerj de eenzijdigheid van het vrije gebed dan de eenzijdigheid van hetformu-Jlergebed ter toetse brachten, vond dit alleen zijn oorzaak in het feit, dat OKder ons, in on^e Gereformeerde kringen, het vrije gebed soo vast geworteld staat, dat het geen steunsel, eer besitoeiing, behoeft; terwijl omgekeerd het formuliergebed onder ons zoo der verdwijning nabij is, dat het niet zonder moeite, slechts allengs weer kan worden opgericht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 november 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Van het Gebed.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 november 1893

De Heraut | 4 Pagina's