Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van het Gebed.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van het Gebed.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Z0ND.4GSAiI)ËELING XLV.

Opdat in den naam van Jezus zidi zou buigen alle knie der genen, die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn. Filipp. 2 : 10.

XII.

Over den vorm van het Gebed, of liever nog over den vorm van heel ons bidden, ware op zichzelf een breede verhandeling te schrijven; daarom hoade men ons ten goede, dat wij dit punt slechts kortelijk aanstippen. Daarbij is te letten op de houding van ons lichaam, op onze stem, op onze woordenkeus, en op den duur van ons gebed.

Dat ook de houding van ons lichaam bij het gebed meerekent is een gfevolg van den nauwen band die tusschen dat lichaam en onze ziel bestaat. Die band is zoo nauw, dat de innerlijke beweging der ziel zich al spoedig op het gelaat en in onze gebaren en in onze houding pleegt te verraden. Onze lach, onze tranen, de verbleeking oi het rood worden van ons gelaat, de onwillekeurige beweging van hand en arm, en zooveel meer, toonen, dat het lichaam ODk zeer zeker de roeping heelt, om in de gewaarwordingen van ons innerlijk leven te deelen, er uitdrukking aan te helpen geven, en den indruk er van te versterken. Ons hindert het dan ook reeds onder menschen, zoo bij vriendschapsbetuiging of bij een wederzien na lange scheiding, de hand ons op afgemetene wij se wordt toegestoken, de voet zich niet versnelt, het oog niet spreekt en de handdruk slap en kort is. Uitdien hoofde gtat het ook bij het gebed niet aan, de houding van het lichaam voor onverschillig te verklaren, als ware de hooge God te geestelijk, om zelfs op de ledematen van ons lichaam te letten. Zcodra iemand aan een dier ledematen, b. v, aan hand of voet, aan oor of oog met bange pijnen wordt bezocht, oordeelt zelfs de meest myaiieke er wel anders over. Dan toch bidt en roept hij tot zijn Grod, om verlossing uit zijn smarte, en vindt er niets Gode onwaardigs in, dat het Eeuwige Wezen ook op zijn long of lever, op zijn hand of voet zal neerzien. We zouden dan ook wtl willen vragen, hoe ooit het merken op ons lichaam beneden de geestelijke natuur van Gods Wezen zou kunnen zijn, daar toch God immers zelf ons lichaam uitgedacht, door aijn kracht geschapen en tot hiertoe door zijn mogendheid in stand heeft gehouden. Bovendien het feit ligt er eenmaal toe, dat alle eeuwen door de houding, die onder het bidden ons lichaam heeft in te nemen, een geschilpunt onder de volken heeft uitgemaakt, en dat deze vraag zelfs tusschen de belijders van den Christus nog zoo allerwegen in geschil is, dat een Episcopaal in Engeland anders bidt dan een Roomsche, en een Roomsche weer heel anders dan een Calvinist. Met name de vraag, of men bij het gebed knielen, staan, zitten of liggen zal, was steeds van niet gering gewicht. De Episcopaal en de Roomsche bidt bijna altoos geknield; de. Calvinist ten onzent bidt als hij een man instaande, en als het een vrouw is zittende in de vergadering der geloovigen; en onder alle religiën vindt men nog altoos menschen die liggende bidden; de Arabier niet zelden, voorover liggende, als hij Allah in het openbaar aanroept; en menig Christen, een enkele ook onder de Calvinisten wel, als hij eerst in bed gaat liggen, en dan achterover liggend zijn avondgebed doet; ook wel 's zomers, maar vooral 's winters, als het koud is.

Raadpleegt men nu op dit punt de Heilige Schrift, dan vinden we als algemeene regel, dat onze houding bij het bidden een eerbiedige behoort te zijn, en zelfs zooveel mogelijk een uitdrukking van eerbied moet geven. Vandaar dat in de Heilige Schrift het knielen onder het gebed steeds op een wijze wordt vermeld, die ons tot knielen uitlokt. Als het loon voor Messias op zijn strijd wordt ook dit bestanddeel zijner eere vermeld, dat voor hem alle knie zich zal buigen. Als de heilige apostel de kerk van Efeze den ernst aal uitdrukken van zijn smeeking voor haar geestelijken bloei, betuigt hij: ^Daarom buig ik mijne knieën voor den God en Vader van onzen Heer e Jezus Christus ^ In Rom. 14:11 heet het: Ik leef, spreekt de Heere, ^oor Mij zal alle knie zich buigen". Oak uit het Oude Verbond vernemen we van Ezra, dat hij bij zijn gebed in den tempel «zijne knieën. boog", en van Daniël zelfs }; dat hij ajn knieën boog op drie lijden des daags". Van Salomo wordt bij de inwijding des tempels uitdrukkelijk vermeld, „(/«^ hij knielde op zijn knieën voor de gansche gemeente van Israël". En in Psalm 95 jubelde Israël vanouds, en jubelt róg het volk des Heeren aan alle einden der aarde: ^Komt, laat ons knielen en ons nederbui^en voor den Heere die ons gemaakt heeft'' Dat het hierbij nu niet in de eerste plaats om het knielen zelf, maar om den eerbied dien het knielen uitdrukt, te doen is, spreekt vanzelf. Er wordt door de heiligen Gods in de Schrift dan ook wel staande en zittende gebeden; maar ontkend mag toch niet, dat het knielen een uitdrukking van onzen eerbied onder het bidden is, die door de Schrift eer wordt aangemoedigd, dan tegengestaan. De tegenzin die in sommige Protestantsche klingen tegen het knielen bestaat, is dan ook kwalijk te verdedigen, omdat hij op een misverstand berust en een andere oorzaak heeft. Het was namelijk, en is nog, in de Roomsche kerk gewoonte, dat de aanwezige schare de knieën buigen zal, als de priester de hostie opheft. Die hostie acht de Roomsche kerk, na de consecratie, goddelijke aanbidding waardig, en het knielen voor de hostie werd alzoo een belijdenis, dat men met Rome de geconsacreerde hostie eert als ware ze Christus zelf en dus God. Dit nu maakte, dat in de dagen van de Reformatie der i6e eeuw, het knielen (voor de hostie) als teeken gold dat men nog Roomsch bleef, en het «ïV/-knislen (voor de hostie) als bewijs dat men met Rosne brak, en meeging met „wie van de religie waren". Te dier oorzake nu heeft zich in de dagen der Hervorming een sterke reactie tegen het knielen in de vergadering der geloovigen geopenbaard, en is althaüis het openbaarlijk knielen onder ons zoogoed als afgeschaft. Onderwond zich iemand onder ons, om in de kerk te knielet? , of noodigde een leeraar zijn gemeente uit, om geknield tot God te roepen, zoo zou men hierin allicht een kiypto-Romanisme zien, dat nog algemeen afkeuring zou uitlokken. Toch is dit zeer stellig verkeerd. Een gemeente die telkens zingt: Komt, laat ons knielen voor den Heer, die ons gemaakt heeft en verkoren", en desniettemin terug zou schrikken op het enkele denkbeeld, dat men, nu ook de daad bij het woord voegende, saam knielen ging, weerspreekt zich zelf. Al geven we toch toe, dat de uitdrukking: Voor Hem zal alle knie zich buigen" zeer wej verslaan mag worden, alsof er stond: Hem zal alle mensch eens goddelijke eer bewijzen"; toch ligt in de uitdrukking zelve altoos opgesloten, dat het buigen van de knie een Gode welgevallige uitdrukking van onzen creatuurlijken eerbied is. De houding van ons lichaam behoort in het gebed uitdrukking te geven aan ons gevoel van kleinheid en geringheid en ootmoedigheid voor de majesteit des Heeren; en waar schuld en zonde ons de ziel benauwen, is het even natuurlijk, dat een mensch voor zijn God op de knieën gaat, als dat een kind zoo het kwaad heeft gedaan, neerknielt bij den schoot van zijn moeder. En al dient toegestemd, dat er in het gebed van Gods volk ook zeer zeker de toon moet weerklinken van het kind van God, dat, van schuld en zonde verlost, niet me^r klaagt maar jubelt, en zich vrijgemaakt en als reeds gekroond gevoelt, en dat bij zulk een toon de eerst geknielde als van zelf opstaat, om nu staande te roemen, en te danken, — toch neemt dit niet weg, dat de gekniel(le houding altoos het uitgangspunt moest zijn, als het zich neder buigen van het nietig creatuur voor den Schepper van hemel en aarde.

Dankbaar mag dan ook erkend, dat, al is het publieke knielen afgeschaft, daarom volstrekt nog niet alle knielen onder ons in onbruik geraakte. Verreweg de meesten hebben nog de vaste gewoonte, des avonds, eer ze zich ter ruste leggen, hun knieën voor hun God te buigen, en zij die (tijden van ziekte nu uitgezonderd) eer ze slapen gaan, in bed bidden, zijn gelukkig vrij zeldzame uitzonderingen. Dat in bed bidden moest dan ook voorgoed aifgeschaft. Het kan het echte bidden niet zijn. Ook al zit men in bed te bidden, toch is dit de ware houding niet. Waarom niet de knieën voor uw God gebogen ? Geloof het toch, dat ook in dat buigen van het lichaam een hulpe ligt voor uw bidden, zoo het waarlijk bidden zal zijn. Soms, dit geven we toe, kan men samen met anderen op eenzelfde kamer slapen, en als men dan merkt, dat ons knielen de spotzucht gaande maakt, en daardoor feitelijk ons gebed verhindeid zou worden, 13 het bidden in bed de eenige uitweg. D(|ch dan weet God ook dat niet onze traagheid het doet, en Hij is machtig ons door rne: rdcre genade in on; > . bidden te sterken. Maar wie kan knielen, die verzuime toch des avonds het knielen nooit; en wie het dusver nog niet deed, die voere het van nu aan voor alle de dagen zijns levens in.

Minder algemeen is onder ons reeds het knielen bij het morgengebed; hoewel ook dit toch nog in tal van gezinnen knielend pleegt gebeden te worden. En dan knielt men eveneens nog in bijzondere omstandigheden, als de nood aan den man komt, of er gevaar voor 't leven ontstaat, of doodangst de ziel aangrijpt, soms ook op samenkomsten van vrienden, bij het vertrek van een kind, op een geboortedag of dergelijke. Het is of men dan behoefte gevoelt, om het gebed voller, rijker, krachtiger te maken, en alsof men dan zelf inziet, dat knielend bidden dieper roert dan bidden als men staat of zit. Knielen is symbolisch dan ook het schoonst, en het heeft voor zich, dat het ons meer van onze omgeving isoleert, meer nederigheid van zin uitdrukt, en bovendien onder het bidden, ons het minst met ons lichaam te doen geeft. Het staande bidden, hoe goed ook bij korte gebeden, is bij lange gebeden dtórom zoo onnatuurlijk, omdat het al den last des lichaams op de jbeenen doet drukken, daardoor een gevoel van onrust en moeheid wekt, en ons onwillekeurig doet zoeken naar een steunsel. Men ontwaart dan ook bij langere gebeden in de kerk, hoe velen zich niet meer vast op hun beeneri houden kunnen, min of meer op en neder wiegelen, en zoeken oin met de hand of met de knie tegen stoel of bank te leunen. Het is deswege volkomen begrijpelijk, dat sommigen, den schadelijken iuvloed hiervan op hun gebed ontwarende, zitten blijven. D.t zouden ze niet doen bij een kort gebed, maar zulk een lang gebed staande meé te bidden, is voor de lichamelijke houding te bezwarend. Men zie dus wel toe, dat men, mits zulk zittend bidden uit de zucht om beter te bidden oprijst, niemand deswege o-rdeele.

Vraagt men nu, of het dan weder invoeren van het knielen ook bij het publieke gebed niet verre verkieslijk ware. zoo zou ons dit ongetwijfeld toelachen. Het knielend gebed gaat naar onze schatting in den regel boven het zittend of liggend gebed, en het staande gebed symboliseert wel nog hooger geestelijken stand dan het knielend bidden, maar hoe zelden is die stand ei? Wanneer is het gebed er naar 1 En wiens lichaam is er bekwaam toe.? Toch mag evenmin ontkend, dat het knielend gebed van een groote schare aan geen gering ongemak bloot stelt. Het eischt aanmerkelijk meer plaatsruimte. De stoelen moeten er voor uit elkaar geschoven. En op een terrein waar nu duizend menschen plaats vinden, kunnen niet meer dan zevenhonderd knielende bidden. Ware nu knielen een bepaalde eiscb, zoo zou men door dit bezwaar zich niet mogen laten afschrikken; maar thans zou het in onze vaak overkropte diensten tot een onoverkomelijke stoornis aanleiding geven. Of het daarom in kleinere samenkomsten als er overvloed van plaats is, niet practicabel ware, wenschen we niet te be-.slissen. Men kan ook bidden zonder knielen. Mits, en dat is eigenlijk hoofdziak, mits de afkeer tegen het knielen bij ons maar niet langer gevoed worde, en men erkenne, dat er ook in dat „zich nederbuigen voor Hem, die ons gem-akt heefr, " een geestelijke beduidenis ligt.

En hiermee is over onze houding onder het gebed genoeg gezegd. Dat men toch zijn handden pleegt saam te vouwen en zijn oogen te sluiten, behoeft geen nadere toelichting, mits men maar wel versta, dat deze lichatnelijke behulpselen bij het gebed afsluiting van de wereld bedoelen, en dus din eerst hun doel bereiken, zoo ze onze gedachten losmaken van onze omgeving en opheffen tot fkoA. Ook dat wie staat of zit te bidden, niet door een stuitende houding van arm of hoofd zeker gevoel van verveling of tegenzin mag verraden, spreekt vanzelf; en dat het houden van de hand voor de oogen, om de oogen te veiliger open te kunnen houden, en onder het bidden te kunnen lezen of met iets anders bezig te zijn, eenvoudig zonde is, ware bijna beleedigend om op te merken. Van het lichaam in algemeenen zin, komen we daarom op de stem. Zult ge zacht, zult ge overluid bidden, en indien overluid, in welken toon? Dat bij een gemeenschappelijk gebed overluid moet gebeden, behoeft geen nadere aanwijzing; de vraag betreft hier dus alleen het gebed van den enkelen persoon. En dan zijn er, die zich hebben aangewend, om als ze alleen zijn, en hun binnenkamer gesloten hebben, toch altoos overluid te bidden, en zijn er anderen, die aan het f ^i7 gebed de voorkeur geven. Hierbij nu stelle niemand zichzelven ten voorbeeld aan anderen, maar zie een ieder toe, dat hij bidde, gelijk het hem het meest nabij zijn God brengt. Bij kleine kinderen begint men vanzelf, met ze een gebedje voor te zeggen, en ze dat overluid te laten nazeggen. En ook is het regel, dat een opgroeiend kind, ook wanneer het meer vanzelf gaat bidden, voorshands nog blijft bidden met luider stem. Toch passé men op, van hier niet te iang bij te blijven. Ook een kind voelt de verleiding van het mooi bidden; en vooral zoo ge dan naderhand aan anderen vertelt, en aan uw kind merken laat, dat het o, zoo lief bidden kan, dan zijt gij het die het gebed van uw kind radicaal bederft. Ook op lateren leeftijd gelde deswege als vaste regel, dat ge in uw eenzaamheid nooit overluid bidt, als ge ook maar even vermoeden kunt, dat anderen u beluisteren. Door anderen beluisterd hard op te bidden, is waar het den schijn van eenzaam bidden aanneemt, een uitvinding van den duivel. Slechts ééne uitzondering willen we hier maken. Er zijn namelijk eenvoudige personen, die als ze zacht bidden hun gedachten niet bij elkaar kunnen houden en hun woorden niet voor elkaar kunnen krijgen; maar dat zijn dan ook personen, wier gebed nog op zoo lagen trap staat, dat de verleiding om mooi te willen bidden, zoodat anderen het hooren, bij hen eenvoudig niet opkomt. Doch in alJe andere gevallen, is het hardop bidden van een eenzamen bidder, die weet dat hij beluisterd wordt, een Farizeesch vertoon, waar een Wee u en geen Amen bij past. Of men nu, als de binnenkamer wel gesloten is, en niemand luisteren kan, stil of hardop zal bidder, hangt af van iemands temperament, zielstoestand en omstandigheid. Stille en in zich zelf getrokken personen zullen meest zacht bidden; personen van vuriger karakter en bezielder aanleg meest half overluid; en zijn er meer prikkelende omstandigheden, zoodat het gebed heel de ziel in beweging en ontroering brengt, dan zal ten slotte een ieder luid gaan roepen, en smeeken en zuchten en kermen voor zijn God.

Wat den toon van onze ste.m bij het bidden aangaat, zoo zij in het algemeen opgemerkt, dat die toon verschillen moet naar de onderscheidene deelen van ons gebed. In het gebed kan men schreien, maar ook danken; klagen, maar ook jubelen; worstebn met zijn God, maar ook zijn God loven en verheerlijken. En gelijk nu het orgel bij een klaagzang anders musiceert dan bij een lofzang, bij een jubeltoon anders dan bij een smeekbede, zooj ook moet de stem bij het bidden niet altoos uit één toon, maar verschillend van toon zijn, al naar de biddende ziel in lof of smeeking uitgaat. Slechts één toon is ons nooit geoorloofd, en dat is de redeneerende toon der verveling, die helaas zoo menig gebed tot zonde maakt. Evenmin echter zij de toon van ons gebsd bestudeerd en dies gemaakt.

Wordt de inneilijke beweging uwer ziel gaande gemaakt, dan komt de rechte toon voor uw gebed vanzelf, terwijl omgekeerd alle bestudeerde en gekunstelde toon in het bidden weerzin wekt. Wie zich heeft aangewend om altoos half huilend, bet kermen nabootsend, in half gebroken volzinnen te bidden, bidt gemaakt en onnatuurlijk; maar ook wie met vollen hoogen toon zijn gebeden meer uitschreeuwt dan tot zijn God opzendt, gaat tegen de natuur van het gebed in. Het gebed wil plechtig en toch vertrouwelijk, het wil vol uitdrukking en toch ingehouden zijn. Tot in uw toon moet het worstelend karakter van uw gebed uitkomen. Natuurlijk is het vooral bij het voorgaan in het gebed voor anderen dat dit stuk van den gebedstoon het meeste gewicht in de schaal werpt. Vooral de Dienaren des Woords hebben er op te merken. En dan mag zonder vrees voor tegenspraak gezegd, dat de gebedstoon niet hoog, maar altoos laag moet ingezet, en om laag ingezet te kunnen worden, niet moet ingezet, eer er door een oogenblik wachtens, volkomen stilte in de vergadering der geloovigen is ontstaan. Voorts, dat de toon in elk gebed afwisselen moet, en dat deze overgangen rustig moeten zijn. Nooit gejaagd. Niet alsof men onder het bidden nooit een oogenblik zonder woorden dorst te laten voorbijgaan. En al geven we toe, dat ook in het gebed soms de hoogste toon mag aangeslagen, toch mag dit nooit anders dan een kort oogenblik, om aanstonds daarna weer naar den smeektoon af te dalen. Vooral op dien smeektoon worde onder ons bijzondere nadruk gelegd, o, Zoo menig publiek gebed onder ons loopt af zonder dat de bidder ook maar een oogenblik gepleit of iets begeerd heeft. Hij bidt dan omdat het gebed in den dienst aan de orde was. Maar zijn ziel begeerde niets. Daarom kon hij niet bidden. En als zijn e^ebed is gebeden verwacht hij dan ook geen enkele verhooring van zijn God,

Over de woordenkeus kunnen we kort zijn. In het eenzaam gebed doet die keuze er minder toe, maar bij het voorgaan in het gebed is de woordenkeus een zaak van niet gering gewicht. Twee vragen rijzen hier op. Zal het gebed in hooger of in lager stijl, en ook: zal het gebed aan zekere vaste formulen gebonden zijn, of telkens een eigen uitdrukking zoeken ? Korter gezegd : Zal het in plechtigen stijl, en zal het tale Ranaüns zijn ? Voor de eerste vraag nu maakt het privaat en het publiek gebed zeer sterk verschil. In het particulier en eenzaam gebed, en zelfs in het huislijk gebed, kan veel grooter mate van vertrouwelijkheid in de woordenkeus toegelaten, dan in het gebed der gemeente. Dan wordt plat, wat in het eenzaam gebed heilige intimiteit zijn kan. Toch dient öok in het publiek gebed tegen al te sterke jacht op plechtige woorden gewaarschuwd. Komen die nu en dan, bij een lofverheffing of jubelende zielsuiting voor, zoo zullen ze stichten, maar blijft geheel het gebed te zeer in dien plechtigen stijl hangen, zoo schaadt het aan de mogelijkheid van meebidden. Bij een welsprekend man, die waarlijk met zijn ziel in dien plechtigen stijl kan uitgaan, zal dit mind - r hinderen, maar als zoo plechtige hooge stijl over lippen komt, die anders zich tot die hoogte niet kunnen noch pltfgen op te hefïen, dan stoort en Stoot het. Natuurlijkheid verdient dan verre de voorkeur. Zoo te bidden, dat men de zielen mee krijgt en laat meebidden is zoo uiterst moeilijk, en juist dat meebidden snijdt ge door een te plechtigen toon, veehzins af, De vraag over de tale Kanaans hangt hiermee saam, maar is niet dezelfde. De ervaring heeft altoos geleerd, dat niets zoozeer de echte woordenkeus voor het gebed aangeeft, als de lezing der Schriftuur, zoodat na lezing van een stuk uit de Heilige Schrift het bidden altoos meer vanzelf vlot, dan wanneer men bidden gaat zonder zulk een voorbereiding. Slechts ontstaat op die wijs het gevaar, dat men elke bede of lofverheffing in zekere vaste termen poogt uit te drukken, en dan natuurlijk gaat de gloed er uit, en wordt het bidden stijf, formeel en dor. Sommige voorgangers in het gebed hebben zich ook aangewend, om met zekere geijkte, vaak overdreven termen te laten uitkomen, hoe goed ze zich op het bidden verstaan, en toch toonen ze hierdoor juist omgekeerd, dat de verborgen omgang met hun God onder het gebed hun vreemd is. Alle overdrijving schaadt hier, alle keurslijf klemt hier. En het schoonst vloeit da a het gebed over de lippen, zoo de innerlijke beweging der ziel een gloed en warmte en innigheid ontwikkelt, die, omdat ze heilig is, vanzelf heilige, kiesche woorden kiest, maar die woorden vrij en met geestelijke beheersching gebruikt.

En wat nu eindelijk den duur van onze gebeden aangaat, zoo zij opgemerkt, dat wie voor zich zelven bidt, meest te kort bidt, en wie voor anderen bidt, meest te lang. Dit komt van onze zonde. Wie voor anderen bidt, weet dat men hem hoort bidden, en wordt zoo licht verleid, zich door prikkeling van zijn eigenliefde een langeren tijd te gunnen; terwijl omgekeerd wie voor zich zelven bidr, wel allen onnoodigen omhaal weglaat, maar dan omgekeerd vaak te ongeestelijk gestemd is, om lang voor zijn God te kunnen verkeeren. In dat verkeeren voor God en in zijn gemeenschap ligt dan ook de ware maatstaf. Als een die voorgaat in het gebed wél waarlijk voor Gods troon staat en in de Tente zijns Gods is ingegaan, zal een gebed van eenigszlns langeren duur niet licht de gemeente vermoeien; terwijl omgekeerd een gebed dat hol is en slechts woorden en volzinnen aaneenrijgt, geen vijf minuten te volgen ts. Ook afgezien hiervan, zij echter zonder aarzeling gezegd, dat de gebeden in de gemeente in den regel te lang zijn, en aan het gebed schaden. Een te lang gebed maakt aan wie meebidt, het voortbidden onmogelijk. Dif is zoo sterk, dat vrome liederj soms onder het gebed van den prediker hun ooren dichtstoppen, om onderwijl met een stil schietgebed tot hun God te roepen. Als men daartegen in de eenzaamheid bidt, bidt voor zichzelf, mocht het gebed in den regel wel iets langer aanhouden. Vele van die gebeden zijn bijna weinig

mer dan knielen en weer opstaan. Nu lezen we van Jezus, dat hij soms gansche nachten in het gebed doorbracht, en van sommige van Gods kinderen weten we, hoe ze soms uren in den gebeda doorbrengen. Dit kan nu natuurlijk geen regel voor allen zijn, maar toch moet wel als regel gelden, dat men heel zijn leven, zijn gedachten wereld, zijn innerlijke worstelingen en ge v/aar wordingen voor zijn God brenge, dat men zija ziele voor Hem uitgiete, ea ook zijn schuldbelijdenis niet met een algemeene phrase afdoe, maar na eiken dag met zijn God rekenschap houde. Zij hét daarom aan Gods kinderen aanbevolen, om als ze voor atiderien bidden v/at korter, als ze alleen bidden wat langer te bidden, en de ziel zal er geestelijk wel bij varen. Van de schietgebeden behoeit hier niet afzonderlijk gehandeld. Die wellen onwillekeurig op weg, onder den arbeid, bij moeilijke betrekkingen, bij plotselinge verleiding tot zonde, bij aanvallen van drift en zooveel meer, vanzelf uit de ziel.op, en zeggen weinig meer dan het »Ö God help mij!" van den drenkeling. Toch zijn ze heerlijk, en elk leven dat nabij God doorleefd wordt, is van zulke schietgebeden vol; terwijl een leven dat ze bijna niet kent, licht verre van God afdoolt. En wat ten slotte de gewone tafelgebeden en de gebeden bij het openen en sluiten van vergaderingen aangaat, zoo is het stellig misplaatst deze latig te maken. In onze Liturgie achter de Psalmen zijn zulke gebeden ahe zeer kort voorgesteld, en wie wil dat er werkelijk bij het aan tafel gaan, of bij het saamvergaderen, gebeden zal worden, zal wel doen met dit goede voorbeeld en voorschrift onzer vaderen te volgen. Langere gebeden zijn hier misplaatst, en maken eenvoudis dat de me sten niet bidden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 november 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Van het Gebed.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 november 1893

De Heraut | 4 Pagina's