Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De eerste Bede.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eerste Bede.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

ZONDAGSAFDEELING XLVII.

Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen, waarachtigen; God. Joh. XVII:2.

II.

De bede: »Uw Naam worde geheiligd, " sluit een tweeledige smeeking in. De eerste, dat Gods Naam door ons geheiligd worde rechtstreeks; en de tweede dat hij door ons geheiligd worde zijdelings. Zijdelings doordien in heel ons leven, in onze gedachten, woorden en werken, alles overeenkomstig de heiligheid van zijn Naam zij; en rechtstreeks doordien wï) opzettelijk dien Naam heiligen, roemen en prijzen. Naar die beide moet dus een verlangen in uw ziel leven. Het moet uw begeerte, het moet uw zielswensch, het moet u een behoefte des harten zijn, dat alzoo Gods Naam tot zijneere kome. Het moet u tegen de borst stuiten, zoo anderen wel dien Naam heiligen, maar zoo gij zelf in dit heerlijk werk geen deel hebt. Vooral moet het u een hinder voor uw innerlijk besef zijn, indien ge ontwaart, dat er in uw leven en in uw optreden nog zoo veel is, dat dien heiligen Naam weerspreekt, zoo maar niet oorzaak is, dat die heilige Naam wordt gelasterd door anderen.

Let er dus wel op, dat we in deze bede met een smeeking, met een bede te doen hebben, en niet met een gebod. U wordt hier niet geleerd, dat ge den Naam uws Gods heilio'en moet; dit weet wie het Onze Vader bidt, vooraf wel. Zelfs wordt u hier niet aangezegd, dat ge lust en liefde om dien Naam te heiligen in u moet hebben; maar komt ge voor als iemand in wien die zin en dat verlangen werkt. Wie bidt: »Uw Naam worde geheiligd, " wil, bedoelt, zoekt de heiliging van den Naam zijns Gods. Hij vindt dat schoon, hij vindt dit begeerlijk. Ook heeft hij er zijn kracht toe aangewend. Alleen maar de uitkomst stelde hem teleur. Hij wilde, o, zoo gaarne, ook beproefde hij het, maar zijn kracht zonk in bij het volbrengen. Hij kon het niet. De geestelijke kracht er toe derft hij. En dit nu doet hem zijn toevlucht nemen tot zijn Vader in de hemelen, om van Hem die kracht af te smeeken. Hij verstaat het, dat het God is, die in ons werkt het willen en het volbrengen. Hij weet het, dat wij als nieuwe schepselen niet anders volbrengen kunnen dan wat Go voor ons bereid heeft, opdat wij daarin wandelen zouden. En nu roept hij zijn Vader in de hemelen aan, ot uit genade hem die geloofsbezieling en die geloofskracht mocht geschonken worden, waardoor het ook hem mogelijk zal zijn, om én rechtstreeks én zijdelings tot de heiliging van Gods Naam, voor wat hem aangaat, mede te werken.

Zoo en zoo alleen komt deze bede in het Onze Vader voor, en wie er een gebod van gaat maken verstaat niets van de mystiek der ziele. Heel het stuk van het gebed toch is niet een predikatie van Gods wil, maar beweegt zich onderwerpelij k op het terrein van het innerlijk zielsleven. Bij het gebed is het de vraag, wat er van binnen in ons leeft, en in ons omgaat, ons dringt en perst, en hoe we uit dien innerlijken zielsdrang tot gemeenschapsoefening met het Eeuwige Wezen geraken. Het gebed ontsluit ons hart en onderzoekt wat er van binnen bij ons omgaat, en hoe we in het heiligdom van ons hart verborgen omgang met den Heilige hebben. Ge bidt niet, om van de menschen gezien maar om door God gehoord te worden. Ge moet het gebed altoos eerst nemen, zooals het in de gesloten binnenkamer bestaat, als er niemand bij is, en gij met uw God alleen zijt. Dan komt het uit, hoe ge voor uw God staat, wat Hij voor u is, in hoeverre ge Hem reeds hebt leeren kennen, en of reeds iets van zijn verborgen omgang uw deel is. Het is de mystiek des harten, en deze alleen, die hier op den voorgrond treedt. De indenking en bespreking van het gebed is een zelfonderzoek, een raad houden met ons eigen ik, hoe we daarbinnen voor onzen God staan, en met name is ook die eerste bede is die mystiek, die uit de liefde voor God opkomt, het een en al.

Is nu uw innerlijke gesteldheid van dien aard, dat ge metterdaad vervuld zijt van ijver en drang, om de eere van Gods Naam te helpen verhoogen, dan komt deze eerste bede u aanstonds in het gevlei, want dan past ze op den toestand van uw hart. Is het daarentegen dat die drang nog niet in u is, of althans u niet sterk genoeg prikkelt, dan ligt er in deze bede voor u oorzaak van zeltbeschaming. Dan erkent ge aan deze bede dat het in uw hart niet staat, zooals het in het hart van een kind van God staan moet. Dan ontdekt ge dat zelfs het allereerste begin van deze heiliging van Gods Naam, waardoor de lust er toe in u opkomt, nog in uw innerlijk zielsleven ontbreekt, en dat gij nog zoo weinig er aan toe zijt, om dien Naam in meer eigenlijken zin te heiligen, dat die Naam u nog nauwelijks 'op het hart weegt. Dit is dan wel geen reden, om de eerste bede niet te bidden, maar wel om ze te bidden in beschaamdheid des aangezichts, en d allereerst uw Vader in dè hemelen aan te roepen, dat aan deze lauwheid en onaaiidoenlijkheid en doodschheid voor uw God in uw ziel een einde moge komen.

Dit sluit nu wel geen »Christelijke werkzaamheden" uit, veeleer volgen die er uit, maar toch waarschuwt het ons, om nooit te wanen, dat die werkzaamheden het één en al zijn. Een dochter in huis, die het druk heeft in het huishouden, en aldoor bedrijvig bezig is, maar voorts vreem''> r; ling aan het hart van haar moeder blijft, 'én de teederheid der liefde voor die moeder noch kent noch uit, is reeds onder menschen een terugstuitende figuur. Zeker, ook het werk van Martha moet gedaan, maar als Martha niet straks evenals Maria ook den stillen omgang met haar Heiland zoekt, heeft ze haar loon weg. En zoo ook zijn »Christelijke werkzaamheden" uitnemend, maar zonder meer veruitwendigen ze ons zieleleven en geurt de liefde Gods niet in onze ziel. En daarom moet er op den achtergrond altoos die verborgen mystiek des harten liggen, die ook weet stille te zijn en zich zaliglijk in aanbidding weet te verliezen voor onzen God. En dit nu is het waarbij deze eerste bede ons bepaalt. Ze veruitwendigt niet, maar verinwendigt onze gedachten. Ze richt die gedachten op wat van binnen in ons omgaat, en stelt een iegelijk onzer voor de vraag, of dat teeder zoeken van het aangezicht des Heeren, dat met Hem omgaan als een kind met zijn vader, dat indringen in zijn verborgen gemeenschap, wel waarlijk in ons gevonden wordt.

De eerste proeve nu die ge desaangaande bij uzelven nemen kunt, bestaat hierin, dat ge onderzoekt, of ge lust en verlangen hebt, om tot de rechte kemiisse van uw God te geraken. »Geef eerstelijk dat zuij U recht kennen." Nu zijn er vele Christenen, die reeds hieromtrent in ontzettende mate onverschillig zijn. Ze hebben nu eenmaal eenige zeer algemeene begrippen omtrent het Eeuwige Wezen op hun catechisatie, onder de predikatie, of ook bij hun bekeering opgedaan; maar daarbij blijft het dan ook. Degelijke, eenigszins indringende lectuur over de heilige dingen is hun \e zwaar. Dat eischt te veel inspanning, te veel doordenken, en daar wagen zij zich niet aan. Ze lezen dan ook allerlei, ze spreken over allerlei, maar om eens geregeld en opzettelijk iets te lezen of te bespreken wat de verborgenheden des Koninkrijks raakt, komt bij hen niet zoo voor. Hun kennisse van God is nu wat ze voor twintig jaar was. Ze blijven altoos op dezelfde hoogte, of laat ons liever zeggen, in dezelfde laagte staan. En wat het ergst is, naar meer verlangen ze niet. Zulk nader onderzoek heeft niets wat hen boeit. Dit noemen ze spitsvondigheden en leerstellige haarklooverijen, en wie daar ook tijd en lust voor hebben, zij niet. Een kort stichtelijk woord willen ze nog wel. Een predikatie trekt hen wel aan, maar zoo diepzinnige stukken als het dan heet, dat onze toelichting van den Catechismus biedt, is niet van hun smaak. Dit nu is met de heili­ ging van Gods Naam te eenen male in strijd. vVant immers het allereerste bij dit heiligen van Gods Naam is wel, dat ge dien Naam zelf afscheidt van al wat met dien Naam in strijd is ca hem deswege in uw eigen besef ontheiligt en bezoedelt.

Vergeet toch niet dat de kennisse van dien Naam uws Gods, d. i. van uwen God, gelijk Hij zich geopenbaard heeft, bij u inkomt in een bewustzijn waarin allerlei andere, en met dien Naam strijdige overdenkingen en overwegingen aanwezig zijn. Zal het nu goed zijn, dan moet door dien Naam al dat andere worden gekeurd, en er zóó door worden omgezet, dat het ten slotte met dien Naam in harmonie zij; en dit nu kan juist niet in u plaats grijpen, tenzij ge dien Naam allernauwkeurigst onderzoekt, wel wikt en weegt welken invloed die Naam op al uw andere overdenkingen en overleggingen moet uitoefenen, en alzoo den strijd tusschen dien Naam en uw eigen bewustzijn opheft. Maar doet ge dat nu niet, laat ge dien Naam dien Naam, en blijven naast dien Naam al uw gewone overdenkingen in haar vroegeren vorm standhouden, dan biedt ge aan dien Naam in uw hart een gezelschap aan, dat tegen dien. Naam vloekt, hem bezoedelt en ontheiligt. En daarom nu is diep indringende, zuivere kennisse van den Naam uws Gods voor Gods kerke en voor uw eigen ziel een zaak van zoo uiterst hoog gewicht. Anders toch (Verwringt ge dien Naam ongemerkt, ge houdt hem Tiiet heilig, en het gevolg is, dat er allerlei ketterijen zich bij u inmengen; want weet wel, alle ketterijen zijn juist uit die gebrekkige en achterlijke kennisse van Gods Naam opgekomen.

Naast die redelijke staat dan de bevindelijke kennisse van uw God, en ook deze is zeer zeker in deze bede besloten. Als men u iemands naam medegedeeld, iets over zijn aard en wezen gezegd heeft, en ge nu en dan herii werkzaam ziet, dan kent ge cjjen man wel, maar hoe heel anders dan ge den vriend van uw hart kent. En zoo nu ook is het hier. Zuivere kennis, zuivere belijdenis van den Naam uws Gods is kostelijk, zelfs moet deze redelijke kennisse van zijn Naam vooropgaan; maar het mag er niet bij blijven. Het moet ook hier tot die levende, die gevoelige, die proefondervindelijke kennisse komen, die alleen uit den omgang met uw God geboren wordt, en door den Heiligen Geest in het binnenste van uw wezen u ontdekt wordt. Wie zijn God voorwerpelijk kent, maar Hem onderwerpelij k voorbijgaat, doet eigenlijk aan zijn hoogheiligen Naam een beleediging aan. Het is of hij zeggen wil, dat zijn God hem niet gewichtig, niet belangrijk genoeg is, om tot zijn heiliger en intiemer kennis door te dringen. En juist omdat nu die inniger, die mystieke kennis, niet kan genomen, maar gegeven moet wor­ den, daarom is juist met het oog hierop, de bede zoo recht betamelijk: »Cf'^'eerstelijk, dat wij U recht kennen."

Van God zei ven richt z; cb< -dë devotie op' de werken Gods. De bede: »Geef dat wij U recht kennen, " wordt gevolgd door die andere: »Geef dat wij U 'maluwe werken heiligen, roemen en_^ prijzen." Dit strekt zeer ver, en richt zich tegen de neiging van veler ziel, om geheel in de mystiek des harten op te gaan, en voorts het oog te sluiten voor de majesteit Gods in zijn werken. Men wil dan vroom zijn, en bakent een klein, eng terrein voor zijn godsdienstig leven af, maar om de eere Gods in geheel de natuur, in de leiding der historie en in het veelzijdige menschelijk leven bekommert men zich niet. De binnenkamer wordt zéó gesloten, dat er geen opzien naar het firmament mogelijk is en de pracht van den sterrenhemel ons koud laat. De wondere wijsheid Gods in den bouw en de samenstelling van ons eigen lichaam wordt nauwelijks opgemerkt Naar de dieren te gaan, om van God te leeren, acht men beneden den eisch der vroomheid. En al heeft God zelf Job op den Behemoth en op de wondere verschijning van het paard gewezen, men oordeelt dit voor een vroom kind Gods overbodig. Men ontsluit zijn hart voor de natuur niet, men drinkt er geen verkwikkende geuren uit in. Wat bloemen om het vertrek te sieren mag nog wel, maar te denken, dat die bloemen ons iets van God zouden te zeggen hebben, acht men ongerijmd. Dan zijn Gods werken er wel, en men wandelt er wel door henen, maar ze hebben geen sprake voor het hart. De natuur, al het leven is stom geworden, en alleen uit zijn Bijbel wil men de heerlijkheid zijns Gods kennen. Daar leest men dan wel: sHeft uwe oogen omhoog en ziet wie al deze dingen geschapen heeft, die ze bij name roept, vanwege de grootheid zijner kracht, en omdat Hij sterk van vermogen is." Ook leest men wel in Psalm 19 dat er geen spraak of oord is, waar der hemelen stem niet gehoord wordt. Maar zelfs de zon, die aan den hemel staat, brengt geen sprake meer van Gods majesteit aan het hart. Het is al mystiek, het is al verborgen geworden; en dat de heerlijkheid des Heeren over de gansche aarde, op de bergen, in de zeeën, in de afgronden en aan het firmament daarboven is, men wil het wel aannemen, maar m«n leeft er niet in.

En^^it nu is een zeer gebrekkige toestand der ziel. Immers, gelijk onze schoone Confessie zegt, sGod heeft alle ding geschapen om den mensch te dienen, opdat de mensch zijnen God er meê zou dienen." De mensch is alzoo de geroepen tolk der Schepping. Hij is de geroepen priester, die het gebed van

heel de Schepping voor Gods troon heeft te dragen. De star flonkert zonder het zelf te weten, de bloem geurt zonder te merken wie haar zoo heerlijk bekleedde, de leeuwrik slaat zijn vleugels uit en zingt zijn morgenlied, zonder te weten voor wiens eere zijn lied opgaat. Alleen de mensch is zóó geschapen, dat hij Gods werketi aanschouwen kan. Geen ander dan hij. Als hij het niet doet, doet niets en niemand het. Dan krijgt God de Heere zijn lof van zijn werken niet. En daarom is het drang der ziele, zoodra de ziel recht voor God staat, om Hem ook in zijn werken te* heiligen, te roemen en te prijzen.

Met Jnamej wij. Calvinisten, mogen .wel toezien, ^-dat we_hierin niet te kort schieten. Er ligt, dit mag niet verheeld worden, in het zich overgeven aan de werken Gods in zijn Schepping een gevaar, omdat, zoodra ge aan zijn werken en het leven der menschen toekomt, dit leven der wereld zoo vaak onheilig is en van Hem afleidt. Men kan in Gods werken zich verzinken en zijn God kwijt raken. Dit nu heeft de Calvinisten steeds gedrongen, om tegen wereldzin en wereldgelijkvormigheid op hun hoede te zijn. En dit was recht. Maar ook hier leidde overdrijving er vaak toe, om uit vreeze voor verleiding, maar liever het oog van alles wat niet rechtstreeks met onze religie samenhing af te wenden. En dit mag niet. Het is wel gemakkelijk, maar het doet aan Gods eere tekort. Met name is geheel het gebied van het schoone in niet weinig Calvinistische kringen in den ban gedaan. Het is of alle kunst uit den Booze is, en alsof het ons niet betaamde, om ook op het erf der kunst, dat genie en dat talent en die wereld van het schoone als een gave Gods, als een gewrocht van zijn almacht en wijs bestel te eeren.

Zelfs op het rijke veld der historie brengt men die schuldige onverschilligheid over. De historie van Israël ja, en van onzen opstand tegen Spanje, acht men belangrijk, maar wat daarbuiten ligt, wordt verwaarloosd; alsof er dan eenig deel der historie buiten Gods raad en bestel omging, en alsof het niet in alles zijn beleid en zijn voorzienigheid was, die het lot der volken bepaalde. Vandaar dat men in zulk een kring vaak leeft, alsof de gebeurtenissen om ons heen ons niet aangingen. Alles steekenen der tijden", maar die men niet weet te verstaan. Sommigen passen dit zelfs op hun eigen leven toe, en houden zich ja wel op bij het werk Gods in hun ziel, maar hebben geen oog voor het verband dat tusschen dat inwendig werk, en de leiding van hun levenslot bestaat. Dit laatste is zeker het allerergste, en komt in den regel niet voor; maar toch ziet men ook soms dit uiterste intreden, en voor alle werk Gods, dat niet geestelijk is en de genade toebrengt, gaat het oog ten leste dicht. Dit nu is in den grond een Doopersch, mystiek bestaan der ziel, waartegen we niet genoeg op onze hoede kunnen wezen. Lees heel de Schrift maar, en zie hoe heel die Schrift u juist in dat wijzen op de werken Gods voorgaat.

Toch versta men dit niet mis. Het is toch niet zoo, alsof onder de werken Gods, waarin zijn Naam klaarlijk schijnt, alleen de werken der Schepping en der Historie zouden te verstaan zijn. In het minst niet. Duidelijk zegt onze Catechismus: »In al uwe werken", dus geen uitgezonderd. Niet enkel de geestelijke genadewerken, om de werken der Schepping en der Historie uit te sluiten; maar evenmin alleen de werken van de Schepping en de Historie, om de geestelijke werken buiten te laten liggen. Beide moeten saamgenomen, en geven eerst in die saamverbinding de volheid van de heerlijkheid Gods te aanschouwen. Zelfs mag geen oogenbiik geaarzeld, om gelijk dit in Psalm 19 zoo krachtig geschiedt, de geestelijke werken Gods als hooger in orde en in waarde te stellen. Hoe schoon toch ook de glans zij, die van de zon uitstraalt, sdes Heeren wet nochtans verspreidt volmaakter glans, dewijl zij 't hart bekeert." En wie er geen oog voor heeft hoe de Christus het middelpunt van al Gods werken en aller werken Gods verklaring is, blijft staan in den voorhof, maar dringt tot het Heilige der heiligen niet door. De soort prediking, die aan het einde der vorige eeuw ingang vond, om altoos over de sterren en de bloemen en de vogels te prediken, onteerde dien God, d t h z W z d dien al zijn werken eeren moeten. Niet alsof we uit de prediking die heerlijkheid Gods in de Schepping en de Historie bannen wilden. Bant de Schrift ze ook ? En moet niet die Schriftuur Jen regel ook voor de predikatie aangeven ? Maar toch daarom mag de juiste verhouding niet uit het oog verloren. Hoeveel heerlijks er ook over de schubben van een visch of de webbe van de spin te zeggen valt, toch haalt dit niet bij de wonderen, die God in het menschelijk oog wrocht. Er moet in alles evenredigheid blijven. Aan alles komt zijn maat en orde o toe. Er is in Gods werken geen chaos, maar d alles heeft in die werken zijn eigen toebe-g schikte plaats. En nu is in de vergaderingen der geloovigen altoos het eerst de Christus d aan het woord, hij, onze Koning, en met t hem het werk der genade en der verzoening, z dat God door hem wrocht. Toch mag het ook weer niet zijn, in de kerk de Christus i en daarbuiten »de tempel van ongekorven o hout", neen, ook in het werk der Schepping N en der Historie is en blijft de Christus het s eene en eenige middelpunt. Hij is het Woord, n en buiten dat Woord is geen ding gemaakt v dat gemaakt is. En ook in de breede rolle z der Historie loopt het alles op den Christus aan, of gaat het van den Christus uit. t b p

Al Gods werken moeten dus als één geheel genomen, als één machtige bouw, als één alomvattend organisme. Altegader stralen, die naar alle kanten uitschieten, maar die hun eenheid vinden in de ééne Bron van waar ze uitgaan, en naar wien ze zich terugkaatsen. Anders kon er ook niet staan, dat e o in al zijn werken zijn deugden' klaarlijk schijnen. Want immers, neemt ge de natuur alleen of de historie alleen, dan hangt over zooveel een sluier, dan is er, zoo eindeloos veel, waarbij ge stuit op tegenstrijdigheid Het hert door den tijger of jakhals besprongen en bij zijn jongen vermoord, is dat Gods liefde? De onschuldige verjaagd en ten ondergaande, en een Nero op den troon door duizenden als aangebeden, is dat gerechtigheid? Neen, niet in een deel zijner werken, maar alleen in al Gods werken in hun samenhang kunt ge den Naam uws Gods met zonnige letteren als gespeld zien; en zoo eerst kan het ook bij u komen tot een heiligen, roemen en prijzen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 januari 1894

De Heraut | 4 Pagina's

De eerste Bede.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 januari 1894

De Heraut | 4 Pagina's