Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Opdat men het in uwe hand geve.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Opdat men het in uwe hand geve.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij ziet het immers, want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in uwe hand geve; op U verlaat zich de arme. Gij zijt geweest een helper van den wees. Psahn 10 : 14.

Gods vertroostingen zijn niet geschreven voor een gelukshind.

Wie rustig, stil en kalm het stroompje van zijn leven ziet voortkabbelen van dat het jaar begint totdat het jaar weer eindigt, moge s' Heeren Woord daarom niet opzij zetten; maar toch hij vindt in dat Woord zijn v^ereld, zijn leven, de afspiegeling van zijn gemoedstoestand niet terug.

Een enkel stuk uit de Bergrede en uit wat ohannes te boek stelde, kan dan nog. Ook hier n daar een enkel zachtvloeiend vers. Maar heel onze Schrift, neen, die voegt en past bij hem niet. Al die oorlogen, al die worstelingen, al die klaagpsalmen, al die strijdzangen, zelfs in de vangeliën die twistgesprekken, en soms zelfs op ezus' lippen die harde woorden van zijn vader en moeder te moeten haten, en dan Paulus met zijn leertwisten en haarklooverijen, en Jacobus met zijn aanval op de rijken, en ten slotte die geweldige profetieën, dat het alles onderstboven zal gaan, in de Openbaring; neen, dat is aijn geest niet.

Voor hem moest heel die Bijbel, van zijn eerste tot zijn laatste bladzijde, niets dan liefde, niets dan zachte, minzame teederheid ademen. Nu zijn hier natuurlijk wel uitzonderingen op. Een enkele, wiens scheepke schier immer bij zonneschijn voor wind en tij afdreef, werd toch door den Heiligen Geest 200 krachtig aangegrepen, dat hij den storm die op dtztt wan buiten uitbleef, in de zee van binnen op bange wijze heeft doorgemaakt, en die deswege wel terdege ervaart hoe almeer die Schrift hem toespreekt. Maar dit blijven dan toch ttif zonderingen: , en zonder vrees voor tegenspraak mag gezegd, dat Gods heilig Woord in zijn pit en kern, in zijn diepte en hoogte, alle eeuwen door, eigenlijk alleen door hen is gesmaakt, verstaan en genoten, die behooren tot de lieden, van wie in Psalm 107 zoo naar waarheid staat, dat »hun hart door zwarigheid vernederd werd", dat ze «wandelden door de duisternis en door de schaduwe des doods" en gedurig stonden »voor de koperen deuren."

In Hebreen 11 gasi dtwolke der getuigen\oor uw oog voorbij, als een lange reeks van mannen en vrouwen, die «verlaten, verdrukt en kwalijk gehandeld zijn, hebben in woestijnen gedoold en op bergen en in spelonken en in de holen der aarde"; en het meest zij, die evenals deze heiligen dèn vollen beker van «moeite en van verdriet" hebben uitgedronken, vinden in de Schrift hun eigen zielsgedachte uitgesproken.

Voor.hen eerst is in volle raate^die heilige Schrift geestelijk sympathiek.

Met name geldt dit van de Psalmen Davids, waarin telkens en telkens al de baren en golven des Almachtigen over het hoofd van den knecht Gods henengaan, en toch telkens weer de dienstknecht des Heeren het hoofd uit die golven opheft, en vraagt: «Waarom buigt gij u neder, mijn ziele? " tot de stil gemaakte en weer opgeheven ziel zich dan tot den God harer sterkte keert, en uitroept: «Gij, Heere, ziet het immers, want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in uwe hand geve"

De smoeite en het verdriet" zijn zoo breed vertakt op deze aarde.

Ge merkt dat wel niet aan den vroolijk-Iuchtigen toon op onze straten, en in onze gezelschappen, en aan den feestdisch, om de licht verklaarbare reden, dat de neergebogenen van hart zich meer schuil houden, en in de eenzaamheid treuren. Ook houdt men zich zoo dikwijls goed, al stormt het van binnen. Ook zijn het niet de minst teederen, die hun verdriet opkroppen, en er met opzet niets van merken laten.

Op den schijn moet ge hier dan ook niet fgaan.

Er is zooveel opwinding, zooveel gemaakte luidruchtigheid, zoo menige mond die lacht, als de klacht naar de lippen dringt.

Ook heeft God uit genade in ons menschelijk hart een schier onuitputtelijke bron van stille hope en levensmoed doen ontspringen, die telkens weer over de teleurstelUng triomfeert.

Maar anders is zelfs wat ons Huwelijksformulier zoo somber ernstig aan bruid en bruidegom toefluistert: «Aangezien de gehuwden meestal velerlei kruis in dit leven is overkomende", gemeenlijk veel meer innerlijk waar, dan de bloementaal, die op elk bruiloftsfeest van enkel liefde en louter vreugde profeteert.

Als men jong is gelooft, men dat niet, en de ouderen doen dan ook verkeerd, , als. ze den last van hun moeite reeds aan de jongeren willen opleggen.

De plante zou nooit in volle kroon haar stengels kunnen opbuigen, zoo ze van meet af dien vollen last te dragen had. Dat ziet ge wel aan zoo menig kind, dat te vroeg door leed en teleurstelling gedrukt, geknakt werd eer het zich kon ontplooien.

Maar al hebben de jongeren nog uitstel, tot afstel van sde moeite en het verdriet" komt het maar bij zeer enkelen.

En de regel blijft, dat de doornen en de distelen des levens een ieder op zijn beurt de voeten verwonden, tot ook hij zijn spoor op het pad des levens met zijn bloed en zijn tranen geteekend heeft.

En juist daarom is het zoo Goddelijk zaHg vertroostend, als onze Vader die in de hemelen is, ons in zijn Woord betuigen komt, dat Hij op ons nederziet in Goddelijk erbarmen, en al onze tnoeite en al ons verdriet aanschouwt.

Natuurlijk geeft dat niets voor den uitwendige en den oppervlakkige, die niets van den «verborgen omgang" kent.

Zulk een weet er bij ervaring niets van, wat het zegt, «de verborgenheid des Heeren boven zijn tente te zien zweven, en beurtelings zelf te vluchten in zijn Burcht, zijn Rotssteen en zijn Hoog Vertrek.

Voor hem is alles plat, gelijkvloersch, en binnen de enge perken van zijn bekromptn horizont besloten.

Ook al belijdt zulk een nog, dat er een God bestaat, die God leeft niet voor hem, en hij niet ^ voor, dien God.

God is voor hem een naam, een klank, een term, maar geen völzalige Wezenheid, en veel min een Fontein vaü alle goed, een Springader des eeuwigen levens.

Ma, ar als ge, uit eigen stille zielservaring, bij het lezen des Woords, wezenlijk iets van de liefde Gods verstaat, van de majesteit van zijn Goddelijke ontfermingen, en van de peillooze diepten van genade 'die er in zijn Vaderhart zijn, dan ja, is die zalige wetenschap, dat uw God «uw moeite en uw verdriet" aanschouwt, u alles.

Als ge gesmaad wordt, en God hoort het; als ge gekrenkt wordt, en uw God merkt er op; als ge onder zwarigheid vernederd wordt, en de weedom uws harten u in wee doet bezwijken, en ge weet dat er-geen traan door u kan geschreid worden, of üw God leest dien saam, dan is door die enkele wetenschap uw druk reeds ter helfte verhcht, en kunt ge te midden van uw bangheden, en al stort ge met uw kruis ter aarde, nog roemen in denj «God des aanziens" en des ondoorgrondelijken ontfermens.

Maar dan moet' die vertroosting uws Gods ook op zijn eere uitloopen, en althans deze schoone uitwerking hebben, dat ge het in zijne hand geeft. •

Immers de psaütóst schakelt het ééne onmiddellijk aan hetaödere: »Gij ziet het immers, want Gij aanschouwt] de moeite en het verdriet, opdat ? nen het in uwe hand geve."

Dat nu doet ge v'-'et, als ge «uw moeite en uw verdriet" zelf wilt blijven dragen; er zekeren lust aan hebt, om er u diep onder neder te buigen; en den zedelijken geloofsmoed mist, om van uw moeite en \m verdriet te scheiden.

Onze natuur neigt daar wel toe. Dan vermenigvuldigen zich in ons de gedachten; we blijven' aldoor aan de bangheden in ons leven hangen; Nve mijmeren, we peinzen er over; we denken ze telkens en telkens weer in; en soms is het of we van dien afgrond van het wee onzes harten niet scheiden kunnen.

Die diepe, sombere stroom trekt ons en verlokt ons, en soms is het of die stroom zich voor ons opent, opdat we ons in zijn gapenden afgrond zouden werpen, en er in onder gaan.

Bespied maar eeris de zwaarmoedige, de droefgeestige, de zwartgallige lijders, en vraag maar eens, hoe meer dan éën er ten leste toe kwam, om de hand aan zichzelf te slaan.

En dit alles nu is tegen Gods bestel. Hij troost, maar om dan ook uw neergebogen ziel te verlichten, om den last des lijdens van u op zich te nemen, en om zich, wat uw moeite en uw verdriet aangaat, in Christus aan u te ontdekken als uw barmharrige Hooge priester.

Meer nog. Als God de Heere uw «moeite en uw verdriet" aanschouwt, : dan keert ge in uzelven in. Dan staart ge u niet star op dat kruis, dat voor u op den ^weg ligt, maar onderzoekt ook het doeleinde waarmee uw God dat kruis u bestelde.

Dit kan, dan samenhangen tnet eigen schuld en aotide, dat er een gouden spoor van_ Gods gerechtigheid doorheen loopt, om u aan uzelven te ontdekken, en-u voor uw God te verootmoedigen.

Of ook kan het zijn, dat uw Vader die in de hemelen is, u als kind kastijdt., om uw nog te arm geloof rijker te maken, of de druif die aan uw takken gerijpt i^, .u|t; ; te drukken in den beker van - zijn'gl0rfc.~-~*''-^ ••-•. •

Ge ztdt het in r-ijn hand geven., dat wil ook zeggen, dat te midden van uw moeite en van w verdriet uw God voor u treedt, en zijn hand naar u uitstrekt, en u vraagt: Geef Mij uw leed, leg hèt hier op de hand mijner' Goddelijke ontferming, en laat Mij het dragen voor u.

Ook ligt er deze zegen in, dat maar al te dikwijls in onze moeite en in ons verdriet menschen betrokken zijn, die ons die moeite en dat verdriet aandeden.

En is dit zoo, dan neigt het hart zoo licht naar wrevel en ver^vijt. Dat de liefde inkrimpt en bittere gevoelens ons hart doorkruisen.

En dit blijft zoo, en wordt steeds erger, hoe langer we den last van onze moeite en van ons verdriet zelf blijven dragen.

Iets waaruit dan zoo dikwijls gedachten van raak en wedervergelding ontkiemen.

En nu, ook met het oog hierop, zegt Gods Woord u, dat ge niet alleen staat, dat ge niet verlaten zijt, dat de Heere alles weet en het alles maken zal, opdat ge ook wat de kinderen der menschen u aandeden, hun niet vergelden zoudt, maar het zoudt geven in de hand van uw God,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 maart 1894

De Heraut | 6 Pagina's

„Opdat men het in uwe hand geve.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 maart 1894

De Heraut | 6 Pagina's