Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

”haastig in zijn woorden”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

”haastig in zijn woorden”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hebt gij eenen man gezien, die haastig in zijne woorden is, van eenen zot is meer verwachting dan van hem. Spr. 39 : 20.

Elke gave Gods brengt haar verzoeking mede. Immers ze kan ^< fbruikt tot Gods eere, oi misbruikt in den dienst der zonde.

En dit nu geldt voorzeker niet het minst van de wondere gave der taal^ dat hooge voorrecht, waardoor de mensch zich onder alle creaturen onderscheidt.

Want wel gewaagt men tegenwoordig ook van een taal der dieren, en gaf een geleerde er driejaren zijns levens aan, om cok de onderstelde taal der apen te bestudeeren, maar reeds nu is de dwaasheid van dit ondernemen door de uitkomst op de kaak gesteld.

Zeker, ook de dieren maken geluiden, en deze geluiden wisselen af, en uit die afwisseling der geluiden is iets te herkennen. Als een hond gromt, beduidt dit heel iets anders dan wanneer hij aanslaat, jankt of huilt, en ook wij menschen verstaan zeer wel, wat die zeer verschillende geluiden van den hond uitdrukken. Maar dit alles heeft niets met de taal gemeen. s

Zulke geluiden, om een gewaarwording uit te drukken hebben ook wij, als we lachen en weenen, als we zuchten en stenen, gillen of jubelen, maar ons spreken^ onze taal, de gave om ons in woorden uit te drukken is iets geheel op zich zelfs.

Dat ge een taal hebt en spreken kunt, wil zeggen, dat ge behoort tot een volk, dat sinds eeuwen gedacht heeft, voor die gedachten en de verbinding dier gedachten een klank heeft gevonden, z é h dien klank in woorden heeft vastgegoten, en dat ge alsnu, die taal in u dragende en die taal sprekende, door die woorden en door die klanken gemeenschap der gedachten met dit uw volk kunt hebbén.

Die menschelijke taal staat dan ook zoo hoog en is een gifte Gods zoo volheerlijk, dat de Zone Gods zelf den naam aanneemt van het Woord des Vaders, sin den begiöne was het Woord en het Woord was bij God en God."

Het is door het Woord dat onze God de hemelen gemaakt heeft.

Hij draagt alle dingen door het Woord zijner kracht. En als er ook nu nog een machtig ding op aarde geschiedt, dan is het omdat er een jwoord van God" is uitgegaan, dat nooit ledig tot Hem wederkeert, maar doet hetgeen waartoe Hij het zond.

Zoo springt het verschil in het oog.

Wie afweek en afdreef, poogt een aanknoopingspunt voor onze nienschelijke taal te vinden in het geluid van een oran-oetang; maar wie bjj de Heilige Schrift leeft, vindt dat aanknoopingspunt in den Zone Gods, die zelf het eeuwige Woord van God is. En dit moet wel.

Immers de machtige tegenstelling' is en blijft, of ge den mensch neemt als uit den aap opgekomen, of wel.... als geschapen naar den Beelde Gods.

Juist daarom staat onze menschelijke taal dan ook zoo hoog, en gaat de menschelijke zang, •die woord en melodie ineen doet smelten, den zang van nachtegaal en leeuwrik zeer verre te boven.

Alleen de taal, htjH ïijoord^ is een macht, die nog steeds den wedloop met de macht van het geld kan volhouden. Dat wondere woord in onze menschelijke taal, dat de ziel uitlokt en diep tot in het hart van den naaste kan indringen.

Het toovert in poëzie een wereld van gedachten om u heen, en weet de wereld waarin ge verkeert te oordeelcn en te beheerschen. Onze taal is het voertuig van onzen ernst en van onze scherts. Ze ontspant onze droefenis en doet onze vreugde naar buiten treden. Ze schept gemeenschap tusschen ziel en ziel, ze baart de gezelligheid des levens, ze vlecht een band om mensch en mensch. En bovenal het is-de taal, waarin we de gedachten Gods uitspreken, belijdenis van zijn heiligen Naam doen, tot den Eeuwige bidden, en ons verliezen in lof en prijs voor zijn majesteit. Voor de vromen onder Israël stond dit laatste zelfs zoo machtig op den voorgrond, dat ze schrikten op het denkbeeld van in den dood hun mond en hun taal en hun woord en luui lofzang te verliezen, en daarom zoo telkens klaagden.-Wie zal U loven in het graf?

Toch kan onze taal niet uitsluitend in lof en dankzegging opgaan.

Onze menschelijke taal is ons ook gegeven om gemeenschap en liefde jegens onzen naaste, om welwillendheid en ernst onder menschen te oefenen.

Maar juist hierdoor ontstaat dan ook de verzoeking.

Wel is er nog een andere verzoeking voor ons menschelijk woord, de vleeschelijke verzoeking om te vloeken en den naam onzes Gods te misbruiken. Een verzoeking, zoo sterk, dat tal van menschen geen tien volzinnen kunnen uitspreken, of er mengt zich een vloek in. Maar deze verzoeking laten we thans rusten. We spreken thans alleen van de verzoeking die in onze taal onder de menschen ligt.

Ook die verzoeking is intusschen weer velerlei. De verzoeking om te vleien, de verzoeking om te liegen, de verzoeking om te tergen en zooveel meer. Maar ook de verzoeking, om te haastig in woorden te zijn, en dit vooral wraakt Gods Woord als we in Spreuken 29:20 lezen: Hebt ge een man gezien, die haastig in zijn woorden is, van een zot is meer verwachting dan van hem."

Vooral tegen deze verzoeking dient dan ook gewaarschuwd, met name in den gewonen huislijken omgang.

In het openbaar, op min of meer vreemd terrein, onder menschen met wie men minder gemeenzaam is, bindt men zich vanzelf min of meer in. Dan is het spreken meer aan beleefden vorm gebonden. Dan bedenkt men zich, eer men iets zegt. Soms zelfs heeft men dan eer te klagen, dat het woord te traag loopt, dan dat het te haastig uitkomt.

Maar in den gewonen omgang van het huislijk leven, in den kring waarin men zich thuis en op zijn gemak gevoelt, als geen vormen ons binden, en het woord vrij kan uitgaan, dan, ja, is de verzoeking maar al te groot, dat het woord den teugel afwerpt, de maat te buiten gaat, en te haastig uitkomt, om in drift, in uitgelaten dwaasheid of in alle perk te buiten gaande gemeenzaamheid, uit te flappen, wat in had moeten blijven, en te maken dat de onnadenkende zich zelven voorbijspreekt.

Dit nu keert de ordinantie, die God voor de taalj voor uw menschelijk woord gaf, om. Zijn ordmantie toch is, dat er eerst zou zijn de gedachte, en dat daarna die gedachte zich als de ziel in het woord zou belichamen. Bij uw spreken moet naar Gods ordinantie, uw hart, uw hoofd heerschen, en uw woord, uw spraakorgaan moet knecht zijn en dienen.

Doch feitelijk keert men nu vaak die orde om. Dan ontmoet ge menschen, die men wel eens moulins ci paroles., d. i. woordmolens noemt. Bij wie de tong vanzelf spreekt, en altoos maar doorspreekt, en ratelt; dat ze is als een molen die door den vang liep, of als een klok die aldoor tikt. Een eindelooze vloed van klanken en een druppeling van woorden, die u zeeziek maakt en u vermoeit.

Dan beheerscht niet de ruiter het paard, maar het paard, hier de ratelende tong, loopt met zijn ruiter weg, en wat ge hoort is niet meer de uiting van een warm hart of een helder hoofd, maar een lekkende goot, die niet te stoppen is.

Nu schijnt dit, als het niet te ver gaat, soms een groot gemak. Men staat dan nooit verlegen, men kan alles zeggen, en heeft wat de wereld noemt, een maklijk flux de bouche., d. i. een zeldzame uitstrooraing van den woordenvloed. Ook is het ongemak in den huislijken kring, dat zulk een aldoor spreken de ruste stoort en ten slotte, o, zoo moede maakt, nog het ergste niet.

Neen, veel erger is het, dat dit te haastig spreken er ongemerkt toe leidt, om alle zelfbeheersching en ingetogenheid in zijn woorden te verliezen, tot men voor niets meer staat, en letterlijk alles zegt, wat voor den mond komt. En dit nu juist is in den huislijken kring, is in den gemeenzamen omgang de oorzaak van zooveel bitterheid en verstoring der geesten, van zooveel twist en verwijdering. n w d g

Dan lokt het ééne woord het andere uit, de ééne tong maakt de andere los, de welbespraaktheid uit den Booze wordt vaardig óver manen i h vrouw en kind en dienstbode. De édn poogt den ander in radheid van woord te overtreffen. Het geduld ontbreekt om elkaar te laten uitspreken. De één valt den ander gedurig in de rede. Het wordt een verheffen van de stem tegen elkander in. De misbruikte taal jaagt het bloed uit het hart naar het hoofd. En het einde is, dat de Goddelijke gave die ons voor uiting van lof en liefde geschonken werd, dienst doet om keer op keer den huislijken vrede, aan den disch, bij het gezellig verkeer en bij de gemeenzame ontmoeting te verstoren.

Kondt ge dan op zulk een oogenblik die mannen, die vrouwen, die kinderen, die dienstboden de tong vastleggen en ze voor een uur stom maken, go zoudt hun een weldaad bereiden. i

Maar zoo mag het niet.

Onze taal, de heerlijke gave van het spreken, hebben we nu eenmaal van onzen God ontvangen, en aan ons de verantwoording, hoe we ook die gave onzes Gods besteden.

En daarom nu juist komt Gods Woord ons bij het gebruik van öns menschelijk woord zoo ernstig manen, om toch voor alle ding tegen dat te haastig spreken op onze hoede te zijn.

Niet natuurlijk, alsof tergen-, liegen, vleien en vlijmen met het woord nog niet veel erger ware, maar overmits al dit overige kwaad saamhangt met die ééne ordinantie onzes Gods, dat de taal, dat het woord knecht moet zijn, dat het woord dienen moet, en niet mag heerschen.'

Te kunnen zwijgen, verraadt zooveel hooger genade, dan om te kunnen spreken. ? Spreken is.zilver, zegt de Schrift, maar zwijgen \%goud." Zijn tong in IO^OMI te houden, en als ze kwaad wil, haar te tef^nicn^ is blijk van hooge zielskracht. ïDie zijn mond en zijn tong bewaart, zegt de Spreukendichter, bewaart zijn ziel v; in benauwdheden."

P]n daarom, zie toe, ook bij uw kinderen, als het jonge hout nog buigzaam is. Vooral een kind spreekt gedurig rad en vlug en zicii zelf voorbij, en op u zal de verantwoording rusten, indien ge in stee van uw kind door uw kalmer ernst aan rustiger gang van het woord gewend te hebben, nog «^f^rhaasting tot zijn reeds zoo haastig v/oord zult hebben toegedaan, door de onrust in woorden, die ge in uw liui.slijken kring u zelven tot een tu'ceJe natuur iiebt gemaakt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1894

De Heraut | 4 Pagina's

”haastig in zijn woorden”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1894

De Heraut | 4 Pagina's