Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De palen der aarde".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De palen der aarde".

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij hebt al de palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd. Psalm 74; 17.

Geen paal zich gesteld te zien", is het diepste wezen van de majesteit Gods, maar ook jgeen paal voor zich te willen erkennen" was steeds en is nog het diepste wezen van de zonde, onder de engelen Gods eerst, en na hen onder de kinderen der menschen.

Een paal is wat wij thans breedsprakiger een grenspaal noemen, en dan laten we weer paal liefst weg en spreken alleen van grenzen.

Maar spaal" is teekenachtiger en heeft dieper zin.

Immers als ge aan de grenzen van uw land nadert, is die grens zelve voor uw oog onzichtbaar, en het zou u zelfs heel wat moeite kosten, om, al waart ge met de beste kaart gewapend, die grens te ontdekken.

Maar overschrijdt ge uwe grens op den breeden heirweg, en staat er op het punt waar grens en weg elkaar doorsnijden, een grenspaal opgericht, dan is in dien paal de grens voor u belichaamd, en is het of in dien steenen paal de natuur u toespreekt, en u toeroept: Tot zoover strekt uw vaderland en niet verder.

Aan zulke »palen" nu was men in de dagen toen Gods Woord voor de Heilige Schrift uitging, veel meer gewend dan thans, gelijk men thans nog zulke palen in bergachtige streken veel meer gebruikt dan ten onzent.

Bij ons graaft men, om tusschen akker en akker de grens aan te duiden, een diepe greppel of beter nog eene sloot; maar in bergachtig land kan dit niet, en daarom richt men tusschen het land van den één en het land van den ander dan meest eene rij staande steenen op, om eigendom van eigendom te scheiden. De bekende spreuk over het »niet verzetten van de palen der ouden" is dan ook aan niets anders dan aan dit gebruik van steenen palen tusschen hoeve en hoeve ontleend; want natuurlijk de zonde sloop ook hier in, en niet zelden beging de ééne boer de misdaad om bij nachtelijk duister, deze palen tusschen land en land te verschuiven, om op die wijs land van zijn buurman te stelen.

Ook in Israël wist men toen de Psalmist van sde palen der aarde" zong, uitnemend w^el, wat onder die palen te verstaan was.

Die spalen" beteekenden de grenze? !^ maar grenzen die zichtbaar en voor een ieder duidelijk waren; en bovenal zulke grenzen, die niet van ons believen afhingen noch die wij naar wilkeur verschuiven mochten.

Een paal spreekt van eene grens die een macht buiten ons voor ons gesteld heeft, en die wij in stille gehoorzaamheid te eerbiedigen hebben.

Welnu, zulke palen stonden tusschen akker en akker onder de hoede der overheid.

Zulke palen stonden tusschen volk en volk onder de hoede van het volkenrecht.

Maar zulke palen stonden er ook in het leven der natuur, en in het leven der menschen op deze aarde. En ook met die palen, hier jpalen der aarde" genoemd, mocht de mensch geen onheilig spel drijven.

Immers ook die palen behooren tot de heilige dingen, want noch toeval noch menschelijke wilkeur, maar God de Heere in zijne majesteit is het, die alle deze »palen der aarde" gesteld heeft.

Bij manier van voorbeeld wijst de Schrift ons vooral op twee palen der aarde, de ééne voor de zee^ de andere voor het licht.

Van de zee heet het in Jeremia S : 22 : ? ZuIt gij Mij niet vreezen, zegt de Heere, daar Ik toch de zee_ het zand tot een paal gezet heb^ met eene eeuwige inzetting, dat ze daar niet over zal gaan r Ofschoon haar golven zich bewegen, zoo zullen zij toch niet vermogen, ofschoon zij bruisen, zoo zullen zij toch niet daarover gaan".

Dat is de macht van het strand. Het korrelende stuifzand door God gebezigd om den wilden Oceaan in te toornen. Een leeuw gevangen in het net van draadgaren.

En evenzoo heet het van het licht in Psalm 74 : »De dag is de uwe, ook is de nacht uwe; Gij hebt het licht en de zon bereid; Gij helt alle palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd."

Maar natuurlijk, dat zijn slechts voorbeelden, en dezelfde majesteit Gods die wij bewonderen, als de bulderende golven op het strand breken, of in bloedrood de zon met haar Jichtglans ondergaat, diezelfde majesteit beheerscht heel ons menschelijk leven.

In ons menschelijk leven is letterlijk 'niets zonder een van God gestelden paal, en deswege wijst de Psalmist er zoo met nadruk op, dat God niet slechts dit tweetal, maar alle de palen der aarde gesteld heeft.

Van Hem ging eens uit de scheiding tusschen licht en duisternis, van Hem de tegenstelling tusschen de zee en het droge, maar uit zijne majesteit vloeide even vast de ordinantie voort, die den man van de vrouw in heel zijne existentie onderscheidde. Hij splitste de leeftijden, elk met zijn eigen grens en paal. Hij stelde de grenspalen der volkeren. Ja tot zelfs in een ieders bijzonder leven, is het God de Heere, die in den stroom des tijds het oogenblik vaststelde, waarop we geboren zouden worden, en even vrij machtig en vast het oogenblik bepaald heeft, waarop we weer in den stroom zullen onderduiken.

Zoo staan de palen des Heeren allerwegen om ons in ons leven. Palen in zijn verborgen raad gesteld, die ons aanvankelijk verborgen blijven, maar ook palen, die Hij ons ontdekt, die Hij ons aangewezen, die Hij ons als teekenen zijner majesteit in het leven gesteld heeft.

En wee, wee over u, als ge die van God gestelde palen poogt te verzetten.

En toch, dat jverzetten van die palen" is vaak niet voor den goddelooze alleen, maar ook voor den ziekelijk vrome een wellust.

Het Pantheïsme is en blijft het zondig pogen, om altoos weer, tegelijk in goddeloo; en en tegelijk in vromen vorm, die door God gestelde palen eerst te verschuiven en straks weg te nemen.

De zondige zucht, om de majesteit Gods, die uit dien paal spreekt, te weerstaan, doorvvoelt feitelijk heel ons menschelijk leven. Ze komt uit tot in de zucht om van den nacht een dag te maken en in den dag te slapen; in de neiging van de vrouw om tot zelfs in manieren en kleeding, in spel en sport den man gelijk te worden; in het kind dat te vroeg rijpt en met de groote menschen wil meedoen; in den lagen stand die den hoogen op.sij streeft; in een cosraopolitischen zin, die alle liefde voor het eigen vaderland bluscht; in de gelijkmaking van huwelijk en vrije liefde; kortom in de machtige neiging, waaraan niemand onzer geheel ontkomt, om de ordinantiën, die eeuwenlang zoo muurvast stonden, omver te halen en het alles om ons heen juist anders te maken, dan het naar de oude palen v.'as.

Doch dit raakt alles nog slechts de goddelooze^ en nog niet de vrome zijde van die vijandschap, die op den bodem van ons hart tegen de »palen Gods" woelt.

En toch ook die vrome., die sondig-vxomt kant is er.

Die zondig-vrome kant neemt tweeërlei vorm aan, en het is juist tegen het zondig-vrome in die beide vormen, dat onze heerlijke Gereformeerde belijdenis zich zoo Godvruchtig aankant.

De eerste vorm is de meest gewone, de meest verbreide, en die het gereedst voor de hand ligt.

Om de genade^ waaruit ze leeft, gaat de vroomheid dan de natuur verachten.

Ja, natuurlijk voor eiken regel, die op het heilig gebied der genade geldt, buigt ze zich eerbiedig neder, maar wat zou het gewone leven haar nog waard zijn! Voor de ziel alle zorge hebben, uitnemend, maar al wat het lichaam raakt, is beneden haar aandacht.

Voor het Godsrijk strijden, kostelijk, maar wat zou ze zich met de zaken van stad en land inlaten! Voor alle Christelijk werk vol ijver, is ze voor wetenschap en kunst zonder bezieling.

Alleen het geestelijke boeit haar, maar op het natuurlijk leven ziet ze met minachting neder.

Dat te verwaarloozen, dat te veronachtzamen, schijnt haar geen zonde maar hooge vroomheid.

En wat zou ze dan nog de palen van dat leven eerbiedigen, of voor dè grenzen in dat leven uit den weg gaan ?

En zoo schrijdt dan deze vroomheid in haar zonde voort en voort, tot eindelijk het bandeloos gemaakte natuurlijk leven zich schriklijk wreekt en ook den grenspaal tusschen vleesch en geest omverhaalt, om met de gruwelen, der naaktloopers en van een Jan van Leiden te eindigen.

De tweede zondige kant dezer vroomheid heeft een heiliger vorm, en gaat niet tegen de van God gestelde paden in het natuurlijk leven, maar tegen de palen die God voor zijn Koninkrijk stelde in.

Ook deze vroomheid is in ziekelijken zin mystiek, maar ze voelt zich tot zonde geprikkeld door de palen die vanouds in het gcastclyke gesteld zijn.

O, ze wil zoo geestelijk, overgeestelijk zelts zijn, maar ge moet haar aan geen band willen leggen.

Ze heeft God lief, en ganschelijk wil ze zich Gode toewijden, maar ze kan geen God liefhebben, die haar perken en palen wil stellen.

Ze moet in haar geestelijk woelen en dringen en genieten vrij als het vischje in het water en als de vogel in de lucht zijn.

En daarom weg met eene bindende belijdenis, weg met uw kerkelijk instituut. Geen Sa'cramenten zelfs wil ze, tenzij ze met die Sacramenten naar eigen zin en last kan handelen. Het Verbond is haar tot een last. En Gods Woord, nu ja laat dit gelden voor wie pas begon, maarzij weet het opzij te zetten, voor haar geldt alleen de uitspraak der eigen bevinding.

En zoo gaat dan alle paal door God gesteld ook uit het eigen leven der vroomheid weg.

Het wordt chaotisch. Een tohoe wa bohoe, een woest en ledig, gelijk eens deze aarde was, eer God er zijn palen in gesteld had.

En het eind is, dat onder eene vermenging en verwarring van den eigen geest met den Heiligen Geest, de vrome zelf koning in zijn hart wordt, in stede van God den Heere als Koning bovenal in het leven zijner ziel te laten heerschen.

Van die tweeërlei zonde nu hebben onze Gereformeerde vaderen de giftige verleiding gevoeld, en er deswege hunne fiere belijdenis tegenovergesteld.

Niet heel het leven der wedergeboorte los ingeschoven in ons natuurlijk leven, maar op dat natuurlijk leven geënt.

Niet om de genade de natuur geminacht, maar voor alle dingen de Schepper van hemel en aarde, en in Hem de God van alle ontfermingen aangebeden.

Niet een leven der heiligheid dat zweeft op eigen wieken, maar dat vast ligt in het Verbond des Heeren HEEREN.

En nooit, nooit eenig eigen bevinden als heilig gekeurd, tenzij het eerst de keur ondergaan had van het woord der Heilige Schriftuur.

Nooit en nergens palen aan de majesteit Gods gesteld, maar heel ons menschelijk [leven, zoo in de natuur als in de genade, bepaald en ompaald door de ordinantiën des Heeren, en wij, kinderen der menschen langs en tusschen die palen ons voortbewegend, buigend voor zijn heilig recht.

Zie het in Psalm 74 maar.

Voor Asafs zienersblik ligt het volk des Heeren in smaad terneder. Het schijnt, of het werk van Gods genade mislukt is en ten onderging.

En wat doet nu* de heilige Godsman ?

Hij wijst zijn volk op de palen die God voor het leven der aarde gesteld heeft, en die immers alle nog overeind staan, en die geen macht der verwoesting breken kan.

En daarom heft hij nu zijne eigene ziel en de ziel van het volk des Heeren weer op uit de bedruktheid.

Aan Gods werk uit de natuur onüeent hij vastheid der hope voor den triomf van het werk Gods in het genaderijk.

Als de duisternis de palen van het licht niet kan verzetten, hoe zou dan Satan verzetten kunnen de palen door God gesteld voor het rijk der heerlijkheid ?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1894

De Heraut | 4 Pagina's

„De palen der aarde

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1894

De Heraut | 4 Pagina's