Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Verheft zich de bieze zonder slijk?”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Verheft zich de bieze zonder slijk?”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verheft zich de bieze zonder slijk? Groeit het rietgras zonder water ? Job 8 : 11.

Indien een hoog opgeschoten ceder, in zijn prachtige loverkroon, denken kon, zou de zonde hem zeer na liggen, om te vergeten, dat hij aan dien lagen bodem, waaruit hij opschoot, zijn groei dankte, en om zich zelfgenoegzaam te droomen in eigen grootheid.

Nu vergelijkt Gods Woord u, als mensch, óók wel bij zulk een palm of ceder, maar toch alleen op het erf der genade, zoo ge geplant zijt in Gods voorhoven en in zijn heiligdom bloeien moogt.

Maar anders kiest de Heere onze God zijn beelden voor u in nietiger, nederiger plant.

Zoo in de Psalmen wordt ge als mensch vergeleken bij het gras en" bij de veldbloem, en evenzoo in Job bij een foV^^, ofbij een ijl opgeschoten riet/l alm.

Die kleinheid van het beeld stemt reeds nederiger.

In een ceder of palmboom zou, zoo hij denken kon, het opkomen van den waan der zelfgenoegzaamheid nog eenigs< iins verschoonlijk wezen; maar wat te zeggen, indien zulk een ijl, dun, half verdord biesje, zonder kroon of loover, den vetten slibbodem vergat, waaruit het opschoot, en zich ging inbeelden: ik, bieze, ben mijzelf genoeg.

Het ware eenvoudig belachelijk.

En toch, aan die belachelijkheid maakt de hoogwijze mensch zich gedurig schuldig. Hij, die bij zijn God vergeleken, nog veel minder is dan de bieze aan den cederstam gemeten, hij vergeet telkens zijn onmacht en ongenoegzaamlieid, en stelt zich gedurig aan, als bestond hij uit, in en door zichzelf.

En om dit nu te bestraffen, laat God door Bildad aan Job, en in Job aan heel zijn volk, de bijtende, de snijdende vraag voorleggen: » Verheft zich ook de bieze zonder stijkr" en die vraag herhalen in dien anderen vorm: JVerheft zich ook het rietgras zonder water r"

Want al sprak Bildad en niet Job dit woord, daarom moogt ge dit woord niet van u zetten.

Eiiphaz toch en Bildad en Zophar spraken op zich zelf schoone, rijke waarheid uit, alleen maar in hun toepassing op Job feilden ze.

Wat nu is voor ons menschen, hetgeen voor de bieze het slijk en voor het rietgras het water hi

Bildad zelf leidt u op het spoor, als hij vlak vooraf aan Job toeroept: »Vraag toch naar het vorige geslacht, en bereid u tot de onderzoeking hunner vaderen; want wij zijn van gisteren en weten niet. Zullen die vaderen u niet leeren, tot u spreken en uit hun hart redenen voortbrengen r"

U wordt alzoo aangezegd, dat ge niet als een nieuwling nieuw, en zonder samenhang met het verleden, op deze aarde geschapen zijt, maar dat er iets achter ti li^-f, waaruit gij zijt opgekomen.

Ge zijt geboren uit een geslacht dat er was eer gij er waart; en uw vader en uw moeder vormden de tusschenschakelen, die u met dit geslacht der eeuwen verbonden.

Zoo is het met het vleesch en bloed der kinder kens, maar zoo is het ook met uw verstandelijk en geestelijk leven.

Ge begont bij het opgroeien niet uit u zelven te denken, maar men heeft u geleerd, u opgevoed, u onderwezen, en dit onderwij, en deze leering was voor u een u inleiden in wat de vorige geslachten gedacht, gepeinsd, gezonnen en dcor veel bange ervaring gevonden hadden.

Die erfenis van de vorige geslachten is alzoo het vette slib, waarin de ijle bieze van uw verstand en van uw kennisse is opgeschoten, en het is een roof aan de ouden gepleegd, zoo ge den van hen geërfden schat aan eigen vindingrijkheid toeschrijft, en een hoon, dien ouden aangedaan, zoo ge, op zekere hoogte gekomen, u van hen losrukt, de les der historie in het aangezicht slaat, en nu als bieze buiten het slib, en als rietgras buiten het water wilt groeien.

En toch, wat is deze zonde van den waanzin der bieze algemeen!

Niet natuurlijk zoolang men heel klein kind is. Dan toch moet men wel leeren en aanleeren. Vandaar dat een kind altoos vraagt^ om allerlei dingen te weten komen. Dat vragen van het kind is het opzuigen door de bieze van de kracht uit het slib.

Maar spoedig wordt dit anders.

Ternauwernood kan een knaap of meisje, aan de kinderschoenen ontwassen, een veer van den mond blazen, of het begint te oordeelen in plaats van te vragen^ en dit oordeelen slaat even spoedig in afkeuren over.

Vader is in zijn denkwijze verouderd, en moeder is wel goedig, maar weet er niet van, en meester op school zegt maar zoo wat. Doch hij\ jonge knaap, hij weet het. Zijn oordeel is altoos gezond en rijp. Al het andere keurt hij muf. Aan al wat van de ouden overgeleverd is, ziet hij sciiimmel groenen. En nu phantaseert hij er z^f maar op los, en schept zich, uit het niet van zijn leege hersenen, een eigen gedachtenwereld. De spin, diè haar eigen webbe weeft uit het eigen ingewand, is het ideaal dat hij najaagt, om straks door bittere ervaring te leeren, hoe een enkel haar van den raagbol heel die webbe vernietigen kan.

In de zake Gods dezelfde zondige praktijk. Weg, weg met die bestoven leerregelen van Dordt, met die verouderde Belijdenis. AVat zou ons die versufte wijsheid der vaderen nog nutten r Ook al wil men dan nog Christen blijven, dan moet het toch frisch en versch en nieuw zijn wat men belijdt. En daarom wordt gretig elke afwijking van de aloude belijdenis aangegrepen. En Ethisch, of Methodist, of man van de Mystiek te zijn, trekt zooveel meer aan, dan om, als geesteskind zijner vaderen, te belijden wat eens onze martelaren als belijdenis bezegelden met hun bloed.

Zelfs op kerkelijk gebied stoot ge telkens op hetzelfde euvel.

o Ja, er was wei een oude kerkenordening, en er waren wel kerkrechtelijke usantiën der vaderen, maar wat gaan ons die aan? ^Vaa^om zou de bieze niet zonder dat oude slib kunnen groeien ?

En zie, naar gril en inval, alsof men in onze oppervlakkige eeuw het onzen diep ingeleiden vaderen verbeteren kon, gaut m.en te werk, als ware er geen historie, en al had die historie geen recht.

Nog dieper zelfs, en tot in den wortel van het geestelijk leven dringt die oppervlakkigheid door.

Want zijn zonden, o, getvisselijk, die belijdt pien, en van die zonden verlost te worden, is Ie stille verzuchting.

Mits het dan zij van onze persoonlijke zonden; meest van de zonden van gisteren of van heden; en liefst zelfs van de zonden die nog komen kunnen.

En zoo stoort men zich niet meer aan de historische schuld in Adam; met geen erfschuld wordt meer gerekend; de zonden zijner jeugd vergeet men; en ten slotte duikt zelfs de verzoening van al onze zonden onder in de bede om heiligmaking voor de toekomst.

Dit nu is altegader het onhistorische leven der zelfgenoegzaamheid, de bieze die zich zelve optilt uit het slib, het rietgras dat zich boven het water verheft, en nu groeien wil uit eigen nietigen wortel.

Wie nu alzoo spot met zijn moeder.^ hoont zijn God,

Of is niet de historie, is het verleden waaruit we opkwamen, ' is het niet de moeder^ uit wier schoot we geboren zijn, en aan wier borst we het eerste levensvocht hebben ingedronken?

Zoudt ge zonder die moeder der historie er gekomen zijn, of ook het leven behouden hebben, zoo niet zij u aan haar borst had gevoed?

Dat verachten van het verleden, dat onhistorisch weven van eigen spoel, is deswege zonde tegen het vijfde gebod, een niet eeren van uw geestelijke moeder, gemeenlijk door een feitelijk minachten van uw moeder, die u het leven schonk, ingeleid.

Doch hierbij blijft het niet.

Gelijk toch pilda^ er aanstonds op volgen laat, dat booze groeien willen zonder slib is in de ijle bieze tevens goddeloos, een niet achten van den Heere, een hoonen van zijn God.

Want onze God was het die dit verleden zoo besteld heeft; die u uit dat verleden deed opkomen; die in dat verleden de wijsheid der eeuwen openbaarde; en aan de hand van dat verleden, die wijsheid ook u bereiken deed.

En daaj-om, wie als bieze dat slib der historie veracht, en zich zelf genoegzaam wil zijn, komt niet alleen in het eeren.van zijn geestelijke moeder, maar ook in de aanbidding van zijn God te kort.

De bieze die in haar slib niet blijft, is verloren.

Niet alsof de leer der vaderen onfeilbaar ware; want de historie gaat nóg door, en God is ook in die nieuwe historie, en gaat voort ook in het leven van ons geslacht den schat onzer wijsheid te vermeerderen; maar omdat er met elke lente, aan uw plataan een nieuw schot komt, daarom kapt ge toch al zijn takken van de vorige jaren niet af. maar laat j uist aan die oude takken het nieuwe lot uitbotten.

Denkt daarom aan die bieze, die buiten het slib niet kan, ook voor u zelf. In uw geestelijk, in uw kerkelijk, in uw maatsclrappelijk leven.

Alleen wie historisch leeft, is wijs.

Denk er ook aan bij de opvoeding van uw kinderen.

Lever hun over, wat u overgeleverd is. Boezem hun liefde voor de ouden in. Breng den band met het verleden bij hen tot bewustheid. Laat de historie van ons vaderland, de historie van Gods kerk hun lief, de belijdenis van de leere der vaderen hun dierbaar worden.

Meer dan door het hoopke'geld dat ge hun straks achterlaat, maakt ge hen door dien schat rijk.

Denk aan die bieze bij uw predikatie, bij uw schrijven en stellen, bij uw redevoeringen en toespraken, bij uw optreden in kerkeraad en vereeniging; en zoek bij dat alles nooit uw kracht in . !ie, t., ..nutten uit u zelf, maar schroef eerst, als we ons zoo mogen uitdrukken, de fontein der historie, de bron van het verleden open, en vestig eerst, na die wateren gedronken te hebben, uw oordeel.

Bovenal denk aan die bieze en haar slib bij uw Christelijk onderwijs.

Zoo toch in iets de kracht van onze scholen hoog boven de zwakheid der kleurlooze school uitschittert, dan is het wel hierin, dat voor ons het verleden openligt; dat uit het leven der vorige geslachten ons bezieling en geestdrift toekomt; en dat we uit nog grijzer verleden eiken morgen voor ons zien opgloren dien glans van het Woord onzes Gods, die door de nevelen der dagelijksche beslommering heenbreekt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„Verheft zich de bieze zonder slijk?”

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1895

De Heraut | 4 Pagina's