Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Het reukwerk is mij een gruwel.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het reukwerk is mij een gruwel.”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Breng niet meer vergeefsch offer, het reukwerk is Mij een gruwel; de nieuwe maanden, en sabbaten, en het bijeenroepen der vergaderingen vermag Ili niet, het is ongerechtigheid, zelfs de verbodsdagen. Jesaia 1:13.

’Reukvverk" is in de Schrift de teekenachtige naam voor jde gebeden der heiligen", en ook het geiirig reukwerk dat in den ^Tabernakel, en straks im den Tempel, werd ontstoken, beeldde die »gel!eden der heiligen" af.

Op OHzen tijd overgebracht beduidt dit derhalve, dat er ook nu nog twee kringen in ons menschelijk leven zijn, iu den éénen waarvan men nog altoos bidt, en in den anderen waarvan het gebed verstomd is.

Deze twee kringen nu wisselen ook in ons vaderland almeer in omvang.

Er was een tijd, dat de kring, waarin men nog bad, bijna heel ons volk onavatte, en dus de kring der ge beds verachters zeer klein was; terwijl we nu omgekeerd op weg zijn naar een toestand, dat de kring der bidders almeer slinkt, en de kring der niet-bidders zich almeer uitzet.

Naar standen in de maatschappij gerekend, is het onder de beschaafde klasse thans reeds zoover gekomen, dat het bij de lieden van vijftig en meer jaren hall om half staat, terwijl onder de kinderen en jongelingen de verachters van het gebed reeds verreweg de meerderheid vormen, en die nog bidden eenlingen zijn.

Onder de kleine burgerij - is het iets beter; onder de lagere volksklasse is bidden nog een regel; en op het platteland staat men er nog vrij sterk op. . .

Maar als ge het niet mint, om uzelven iets diets te maken, waar geen-werkelijkheid achter zit, maar liefst bei uw oogen, niet half, maar heel voor de waarheid opent, dan kunt noch moogt ge langer het droeve feit verbloemen, dat het volk van Nederland van een biddendvolk dat het was, al meer op weg is in een volk zonder gebed te ontaarden.

De gerusteii in Sion die zichzelven en anderen nog altoos vleien, alsof het vrede, vrede en geen gevaar was, mogen daarom, vooral onder de leeraars in de bedorven volkskerken, toezien.

De kringen, waarin ge eigenlijk niet meer meê aan tafel kunt gaan zitten, omdat er niet gebeden wordt, zijn waarlijk zoo klein niet meer, vooral zoo ge hooger opkomt. En gingt ge dan toch zelf bidden, dan zou dit zoo zonderling staan, dat de indruk van dit zonderlinge uw eigen gebed zou verhinderen, of tot een bloote vertooning maken. Zoo zelfs, dat het meê aanzitten in die kringen voor een belijder van Jehova steeds pijnlijker, zoo niet ten slotte onmogelijk, ondenkbaar, ja ongeoorloofd wordt.

Het is uw wereld niet meer. Het is een wereld zonder God, waarin ge verdoold raakt. En wöl heeft Gods kind op zijn hoede te zijn, dat die wereld zonder God ook hem niet van de gemeenschap met zijn God vervreemde.

En zeg nu niet, dat het er, bij zulk een stand van zaken, wel voor ons nationale leven droef en donker uitziet, maar dat gij in uw eigen kring en in uw eigen huis, Gode zij dank, met dien boozen geest nog niet besmet zijt; want dan sluit ge argeloos het oog voor een zeer ernstig gevaar, dat juist voor den kring van Gods heiligen uit dat wegsterven van het gebed in den kring der wereld voortvloeit.

Het is zoo, het reukwerk dat voor God een lieflijken reuk geeft, zijn niet alle gebeden, maar eigenlijk alleen »de gebeden der heiligen'^

Wat de anderen doen is wel prevelen, en roepen en een gebed opzeggen, maar eigenlijk bidden, bidden als »het voornaamste stuk der dankbaarheid", was het bij de lieden der wereld nooit.

Kunt nu ^ij wel bidden, en kunnen die anderen het niet; èn ook, doet gij het nog, en doen die anderen het niet meer; dan ontstaat hieruit zoo licht het gevaar, dat gij bij uzelven, uit geestelijk zelf behagen, denken gaat: sWatzijn toch die andere lieden goddeloos, en wat ben ik toch een vroom man. Hê, die anderen bidden niet eens, en ik bid minstens zes malen per dag; tweemaal bij het ontbijt, tweemaal bij het middag-, tweemaal bij het avondeten; en dan nog 's avonds eer ik naar bed ga; boven en behalve mijn schietgebeden, en mijn extra gebeden in allerlei nood."

En ditbooze zelfbehagen nu zou wonderwel lijken op den gebedstrots van den Farizeër in den Tempel, die Jezus voor alle eeuwen gebrandmerkt heeft; een gebedstrots die heusch niet pas onder de Parizeen was opgekomen, maar die overal opkomt, waar bidders tegenover nietbidders staan, en die deswege ook reeds in Jesaia's dagen het harde, strenge, vernietigende oordeel over al zulk bidden aan des Heeren mond ontlokte, toen Hij door den dienst van Jesaia tot Israël sprak: sUw leukwerk is Mij een gruwel".

o, De zonde vreet, juist als ge op heilig gebied overstapt, dadelijk zoo diep in.

Eerst badt ge niet; nu wordt ge door Gods genade er toe gebracht, om uw knieën te buigen. Die genade komt u als witte sneeuw van boven toe. Maar nauwlijks zijt ge een bidder geworden, of met uw zondig hart bezoedelt ge die witte sneeuw van Gods genade; misbruikt dit u gegeven en geschonken gebed tot kitteling van uw eigen geestelijken hoogmoed; en terwijl ge dan op de knieën ligt, en denkt d; it ge o, zoo vroom zijt; en in uw bidden alleen, of vooral in. uw bidden met anderen, u zelven behaagt, en u inbeeldt, dat ge alzoo uw God een offer der aanbidding toebrengt, komt het Woord en komt de Geest u zoo rauwlings dat gabed uit den mond slaan, om u te zeggen dat het uw God geen lieflijke reuke, maar dat het Hem een ergernis, dat het uw God een gruwel is.

En toch is Jehova daarom in het minst niet wreed voor zijn Israël, als Hij luin zegt zat te zijn van hun slachtoffers, en zijn oogen te verbergen zoo dikwijls Israël de handen tot Hem uitbreidt.

Dat er toorn in zulk een bestraffend woord spreekt, mag niet ontkend; maar toch het is een heilig misnoegen, dat toornt uit genade, toornt om te redden, toornt tegen hetvalsch^^bed om zijn Israël weer tot het zvare bidden te brengen.

Wat zou het slachten van een beest Gode toebrengen ?

Ja, als eerst de ziel onder Gods wet vernederd, onder die wet weggezonken, aan haar zonde ontdekt is, en zoo het wee der eeuwige verdoemenis voelt, laat er dan bij Gods Tabernakel een var of ram gedood en zijn bloed zinbeeldig vergoten worden, en het vergieten van dat bloed van dieren voor het zielebloed des menschen, en afschaduwende het bloed van het heilig Godslam, zal Gode wel aangenaam en naar zijn heilige ordinantie zijn.

Maar wat zou dat dier, wat zou dat dooden van een onschuldig beest, wat het plassen met dat bloed in Gods heiligdom beteekenen, als de ziel er buiten blijft, als de ziel er zich nog op verheft, en in stee van in zonde te buigen, zich nog opheft in geestelijke hoovaardij

Dan haat God zulk valsch vertoon, en wordt moede het te dragen.

Zoo is het ook nu nog met het bloed des Lams.

o, Als uw ziel in u bezweek, en uw zonde u tot een last is geworden, en de banden der hel u benauwen, kom dan bij Golgotha, en richt aan dat Kruis u op, en laat u met het bloed van het heilig Godslam besprengen.

Maar als ge met uw ziel koud en onaandoenlijk van verre blijft staan, en geen beschaming over uw zonde kent, en u niet wilt afbreken in u zelven, en voor geen eeuwigen dood vreest, en ge dan toch luidkeels roemt in de eenige offerande, waarmee u nog elke geestelijke band ontbreekt, verstaat ge dan niet dat een heilig God zulk spelen en spotten met den dood zijns Zoons verafschuwt, en u van Golgotha wegdrijft?

En zoo nu staat het ook met uw gebed. Zijn kinderen in stof en assche te zien neergeknield, en toch ook weer zijn kinderen met dank en vrijmoedigheid te zien naderen, is voor uw Vader in de hemelen de schoonste uidng van wederliefde waar zijn Goddelijk hart naar uitgaat.

Maar .tls gij bidt, maar aldoor bidt, en u dan nog op uw gebed verheft, terwijl toch eigenlijk uw onbekeerlijk hart verre van Hem afdoolt; niet Hem, maar uzelven bedoelt; en woorden prevelt, waar uw ziel nietMn gebroken wordt, en waarbij alle smachten naar zijn gemeenschap u vreemd is; verstaat ge het dan niet, dat uw God door al zulk vormelijk en zondig bidden onteerd in stee van verheerlijkt wordt, het verfoeit, en in al zulk valsch reukwerk op zijn altaar, niets dan een gruwel ziet?

En nu loopen we vooral met onze huiselijbe en onze gemeenschappelijke gebeden zoo ernstig gevaar, om in die booze verzondiging onzer gebeden te vervallen.

Als ge in genade staat, zal uw stil en eenzaam gebed, in den regel althans, nog eenige waarheid in zich dragen. Ge zult het nog meenen. Het zal u onder het bidden tot uw God, nog om uw God te doen zijn.

Ook daarin zal nog wel zonde ' schuilen, maar toch dat stil en eenzaam bidden zal veeltijds nog een werkelijk smeeken en roepen zijn. Maar hoe heel anders staat het gemeenlijk met onze huiselijke en gemeenschappelijke gebeden, aan tafel, bij voorbidding, in vergaderingen, ja zelfs in de vergadering der geloovigen! Dan is er allerlei dat aftrekt, allerlei dat u ongeestelijk maakt, u in uitwendige, oppervlakkige stemming doet verkeeren. Ge sluit dan uw oog, ge vouwt uw handen saam, ge spreekt eenige dierbare woorden uit, of hoort ze aan. Maar waar is uw hart? Wat doorleeft, wat ervaart, wat werkt uw ziel onder het zelf bidden of hooren bidden ? Denkt ge daarbij ook maar aan uw God? Voelt ge zijn heilige tegenwoordigheid ? Ge bidt om zijn zegen, maar beseft ge ook levendig onder uv/ bidden, dat zonder zijn zegen niet het leven maar de dood voor u in de spijze ligt ? Ge hebt gewerkt en gesloofd, nu is van uw verdiende geld spijs bereid, en toch bidt ge, maar is nu ook werkelijk het besef in u levende, dat ge die spijs, dien drank als een gift der genade van uw God ontvangt ? Ge slaapt, en bij het ontwaken dankt ge, maar doet ge dit nu waarlijk in het besef dat uw God heel den nacht aan uw sponde waakte, en u met zijn kostelijken slaap overgoot? Ge bidt om hulpe en leiding bij uw werk, maar verstaat ge het nu ook, dat ge als man of vrouw in uw beroep, als kind op uw school, niels vermoogt.^ zoo uw Gk)d u niet draagt, in stand houdt, en tot uw werkt bekwaamt ?

Wat is er in al dit bidden ? Is het uitwendigheid en vorm, of inwendigheid en wezen ? Is het een bidden op den klank af en uit gewoonte, of in geest en waarheid ?

De Kenner des harten ziet het toch en weet het. Elk van uwe gebeden weegt Hij af naar geestelijke waardij. Ge kunt toch niet bidden, of Hij keurt uw gebed. Of, om het nog sterker te zeggen. Hij, uw God, voelt het toch aan zijn Vaderhart, of er een zieletocht van den adem des levens van u naar Hem uitging, of wel dat alleen woorden en nogmaals woorden de luchtgolven deden trillen.

o, Wat gruwel uit het reukwerk zou er dan niet voor het oog onzes Gods zijns weggenomen, indien in de kringen der vromen ook op die huislijke gebeden meer acht werd geslagen. Zoo het niet enkel de vraag was, of men bidt, maar hoe men bidt. En indien het, als vrucht van geestelijke worsteling ook in die huislijke en gemeenschappelijke gebeden eens tot meer innigheid, tot aangrijping der ziel, tot geloofswerking komen kon.

Gods heilig Woord spreekt u ook van den Geest der genade en der gebeden., en het is immers zoo, dat wij niet bidden kunnen, gelijk het behoort, tenzij die Geest der gebeden ons toevloeit.

En daarom opdat al uw overig gebed ophoude een gruwel voor uw God te zijn, en Hem een lieflijke reuke worde, moge wel voor alle ding eiken dag de bede uit uw ziel opklimmen: jGeef al uw volk, geef ook mij, o, mijn God, den Geest der genade en der gebeden, opdat voor het mins; uit mijn bidden, d. i. uit het heiligste wat ik op aarde doen kan, de gruwel van voor uw heilig oog wegga.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„Het reukwerk is mij een gruwel.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1895

De Heraut | 4 Pagina's