Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Uit het midden der rechtvaardigen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uit het midden der rechtvaardigen”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alzoo zal het in de voleinding der eeuwen wezen: e engelen zullen uitgaan, en de boezen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden.'' Matth. 13 : 49.

Wordt ons »menschelijk geslacht'' voor eeuwig behouden, of wel gaat ons »menschelijk geslacht" voor eeuwig verloren ?

Over de belijdenis, dat er menschen uit ons geslacht ten leven gaan, en dat andere menschen uit ons geslacht een prooi van het eeuwig verderf worden, bestaat onder geloovige Christenen geen verschil.

Die belijdenis belijden we allen.

Er moge nog geschil Ti]zzn, oï de meesten dan wel de minsten behouden worden, en velen mogen het zich niet kunnen voorstellen, hoe »het kleine kuddeke" eens worden zal tot »de schare die niemand tellen kan"; maar over het onomstootelijke feit, dat op den dag des oordeels de schapen en de bokken uiteengaan, zoodat de uitverkorenen zullen blinken als de starren in het uitspansel, terwijl de buitenste duisternis en het eeuwige vuur voor de verlorenen zullen bereid zijn, denken zij die geen andere wijsheid kennen, dan die ze uit Gods Woord putten, allen, zonder onderscheid, eender.

Maar die zoo gewenschte eenheid van belijdenis houdt geen stand, zoodra we van de enkele personen op ons geslacht, op ons menschelijk geslacht aXs zoodamg, komen.

Dan toch staat de Gereformeerde lijnrecht tegen den Methodist over, in zooverre de Gereformeerde staande houdt, dat het geslacht behouden wordt, en het slechts de enkelen uit dat geslacht zijn die verloren gaan, terwijl omgekeerd de Methodist de overtuiging is toegedaan, dat het geslacht verloren gaat, en het slechts eenlingen zijn, die behouden worden.

Een zeer diep ingrijpende vraag.

Hoedanig zal eens het einde zijn?

Zullen de rechtvaardigen afgescheiden worden iiit het midden der goddeloozen, zooals de Methodist wil? Of v/el, zullen de goddeloozen worden afgescheiden tiit het midden der rechtvaardigen, gelijk de Calvinist belijdt?

En nu, wat antwoordt de Schrift? Hoe heeft over dit alles beslissend vraagstuk zich de Zone Gods uitgesproken?

Lees het slechts in het slot van de gelijkenis van het Vischnet: »Alzoo zal het in de voleinding der eeuwen wezen, de engelen zullen uitgaan, en de boozen uit het viidden der rechtvaardigen afscheiden, en zullen hen in den vurigen oven werpen. Daar zal weening zijn en knersiug der tanden!"

Voor ons nu is hiermee de zaak beslist: zij die blijven zijn de rechtvaardigen, die er uitgaan en afgescheiden worden zijn de boozen.

De zaak zelve behoeft nauwlijks toelichting.

Als ge u een wijnstok denkt, is het heel iets anders, of ge enkele deugdelijke ranken van dien wijnstok afsnijdt en in een bundelken saambindt, om nu voorts den wijnstok zelven prijs te geven, uit te houwen en in het vuur te werpen; of wel dat ge den wijnstok staan laat, de goede ranken er aan laat zitten, en alleen maar de kwade ranken er afkapt en die tot een prooi van het vuur laat worden.

In het eerste geval blijft de stam, en gaan de kwade ranken er uit; terwijl in het tweede geval de stam xveg is, en slechts enkele ranken behouden worden.

En hierin nu hebt ge het sprekende beeld.

Die stam is ons menschelijk geslacht, die afzonderlijke ranken of ^'«/& /& (r« zijn de enkele personen, die aan den stam van ons geslacht uitkwamen.

Is nu ons geslacht verloren, dan gaat de stam in het vuur en blijven er slechts eenige takken over. En omgekeerd wordt ons ^'-^rslacht behouden, dan blijft de stam, en gaan alleen de verdorde takken er af.

Hoeveel takken er af gaan, doet er niet toe. Niet op de enkele takken, maar op den afgehouwen tronk komt het aan.

De nakomelingen van David vervielen, maar in den «afgehouwen tronk van Isaï" bleef Davids geslacht leven, en uit dien afgehouwen tronk, uit dat niet ondergegane, maar overgeblevene geslacht is het rijske voortgekomen, dat ons tot redding werd.

Er voor opkomende, dat het menschelijk geslacht gered wordt, komt de Gereformeerde dus ook hier op voor de ecre van zijn God.

Ddt is, voor zoover hij waarlijk Calvinist is, altoos zijn eeriige drijfveer.

Een andere drijfveer kent hij niet.

Of hangt er de eere onzes Gods niet aan, dat aan Satan de mond worde gestopt, als hij in het eind onzen God wil hoonen met den uitroep, dat toch het Paradijs en in dat Paradijs het werk onzes Gods mislukt, verijdeld en vernietigd is?

Wat God in het Paradijs schiep waren niet twee personen, maar in dien eersten persoon reeds tevens het menschelijk geslacht.

Op die waarheid rust heel de Schriftuur, heel de historie, de leer der verbonden, de leer van schuld en zonde, heel de leer der verlossing en der plaatsbekleeding. Neem-dat ééne feit, dat God niet slechts menschen, maar een menschelijk geslacht schiep, weg, en ge herkent de Schrift niet meer, heel uw belijdenis wordt anders, heel uw Christelijk geloof is weg.

Menschen te scheppen was reeds veel, maar een »menschelijk geslacht" te scheppen, met al wat dit geslacht tot één geslacht maakte, was nog veel Goddelijker kunststuk.

En had nu de Methodist gelijk, dan zou het Gode ja wel gelukt zijn, nog enkele menschelijke personen uit Jret verderf te redden, maar de groote, de machtige, de alomvattende schepping van ons »menschelijk geslacht" zou voor eeuwig mislukt zijn.

Voor God zouden dan die enkele geredde menschen zijn, maar het menschelijk geslacht zou eeuwig prooi van Satan blijven.

En hiermee zou de eere onzes Gods in het sluitstuk zijner gansche schepping vernietigd zijn.

En daartegen nu komt-met heiligen ernst, al wie Calvinist in hart en nieren is, op.

En daarom is het nu zoo van het uiterste gewicht, dat we het weten : Niet de rechtvaardigen gaan weg uit het midden der godi^iloozen, maar in den dag des oordeels gaan de goddeloozen weg tiit het midde7i der rechtvaardigen, en het middenpunt, het centrum van ons menschelijk leven, d. i. ons menschelijk geslacht, blijft.

Daarom begint het genadeverbond, nog eer er kinderen geboren waren, in het Paradijs, in de belofte aan Adam en Eva.

Daarom treedt de Christus op, niet als één die naast of buiten ons geslacht staat, maar in ons geslacht, als de tweede Adam, des vleesches en des bloeds van ons geslacht, als één der kinderkens, deelachtig.

Zijn bloed, het bloed dat hij vergiet, het bloed der verzoening is het levensbloed dat God in het Paradijs, toen Plij den mensch schiep, als ons menschelijk levensbloed in het menschelijk hart heeft ingeschapen.

Vandaar de schuld van ons geslacht, die erfschuld, die aan allen gemeen is, en waaruit in ons aller levensbloed de zonde van ons geslacht en het sterkst de geslachtszonde doorwerkt.

Vandaar dat zich huwen van de uitverkiezing aan de geslachtslinie, dat ^u en uwen zade", en de hope ons meegegeven op den pelgrimsvveg voor het »zaad der kerk", in het doopsel van »de kinderen der geloovigen" bezegeld.

Vandaar dat God alzoo lief de ivereld heeft gehad, dat Hij ons zijnen Zoon gegeven heeft.

Vandaar dat de Christus, van den wijnstok en de ranken sprekend, u het herboren menschelijk geslacht als voor oogen stelt.

Vandaar de gestadige vergelijking tusschen den eersten en den tweeden Adam.

En vandaar eindelijk dat rechtstreeksche optreden van h& t Lichaam van Christus.

In de Kerk op aarde, als instituut genomen, slechts eenlingen die worden saamvergaderd en afgescheiden uit het midden dor wereld ; maar bij God, eeuwiglijk, de gemeente zonder vlek of rimpel, als één lichaam, d.i. als één samenhangend geslacht, zijn deugden verkondigend, en uit dit midden der rechtvaardigen de goddeloozen afgescheiden, de kwade ranken weggeworpen in het vuur.

Hierbij nu gaan op Christelijk erl twee levensrichtingen uiteen.

Eenerzijds zij die van niet anders weten dan van het redden der eenlingen, van het bekeeren der eekelen, en die ons geslacht, met al de schatten, die in dit geslacht als zoodanig schuilen, prijsgeven.

Voor hen was het een schipbreuk. Plet schip is verloren en kan niet behouden worden. . En al hun ijver en hun liefde gaat nu op in den toeleg, om enkelen dier schipbreukelingen, die met den dood in de golven worstelen, zoo het mag, met Gods hulpe nog te redden.

Maar naar het schip zien ze niet meer om.

De wereld is hun als Sodom en Gomorra. Daarover daalt het vuur uit den hemel neder. En al wat zij nog beoogen, nog doen kun­ nen, is als de engelen een Loth en de zijnen redden. Nog op den weg overvalt een half geredde de zwavelstroom en versteent in het verderf.

In dien trek ligt hun ecre.

In dien weg hebben ze wonderen van toewijding verricht. In de reddingsboot omdolend, verwekken ze u tot jaloerschheid door hun Hefde.

Maar daar blijft het bij.

Om het schip te behouden denken ze niet. Voor het wondere werk Gods in het samenleven der menschen en aan al het kunstgewrocht, dat in de schepping van ons menschelijk geslacht school, hebben ze geen oog.

De zoekende liefde voor den verloren medeme7isch, meer dan de: aanbiddende liefde voor God en het werk zijner majesteit bezielt hen.

Vandaar hun hinderlijke oppervlakkigheid. Hun onverschilligheid voor het werk Gods in de historie. Hun blind zijn voor het werk des Heiligen Geestes in de eeuwen die achter ons liggen. Hun niet merken op de roeping van vaderland en volk. Hun opvoeding zonder opvoedkunde.' Hun gemis aan belangstelling in wat de eere Gods in kunst en wetenschap en alle bedrijf moet zijn. Hun geringschatting voor de beteekenis van Gods kerk op aarde. Hun atomistische opvatting van de zending. Het zoo weinig inwerken op hun eigen kinderen en kindskinderen. Hun schier ganschelijk niet rekenen met de rijke volle beteekenis van het geslacht.

En nu, zullen wij ons daartegenover beroemen ?

Integendeel, eer zullen we ons beschamen laten, en onszelven over de geringheid van onzen ijver, bij zooveel hooger doel, aanklagen.

Maar nochtans, niet om wat in ons is, maar om het zooveel rijker licht, waarmee God ons bestralen wilde, om de zooveel heerlijker roeping, waarmee Hij ons riep, en niet minder om het zooveel breeder terrein waarop Hij ons werken liet, zullen we roemen in een meerdere genade die ons geschonken is, en het afsmeeken van onzen God dat Hij ons verwaardige, om ook in dit heilig stuk onzer belijdenis nitet af te laten van het pleitgeding voor de eere zijns Naams.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 augustus 1895

De Heraut | 2 Pagina's

„Uit het midden der rechtvaardigen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 augustus 1895

De Heraut | 2 Pagina's