Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Denkbeeldig bezwaar.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Denkbeeldig bezwaar.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 13 Sept. 1895.

Toen Groen van Prinsterer schreef: Stahl is Lutheraan, ik ben Calvinist, — heeft hij zichzelven, dit is duidelijk, Calvinist genoemd.

Destijds echter is niemand daartegen in verzet gekomen.

Men vond dit zeggen van Groen van Prinsterer historisch-forsch, wat de beginseen aangaat duidelijk, een v/oord dat in de iel greep.v

Het was de geheel persoonlijke toepasing van de leuze vroeger door hem opgeeven, toen hij beleed: Nous sommes issus e Calvin, d. i. wij zijn Calvijns geestelijke inderen. Calvijn is onze geestelijke vader.

In den laatsten tijd echter wordt tegen et gebruik van dezen naam »Calvinisten" iet slechts oppositie gevoerd door wie den oogen ernst en de wijding van dezen naam iet verstaan, maar soms ook door hen, die et met de zaak hartelijk eens zijn, en alleen n n e b t bedenking hebben tegen den naam, en dat wel uit vromen zin.

Mogen we, zoo vraagt men ons dan, ons naar een mensch noemen? Zoo doen de Lutheranen, die van een Luthersche kerk spreken; maar juist de volgelingen van Calvijn keuren dit af, en mogen dus niet zelven op hun beurt doen, wat ze in anderen wraken.

Geesteskind van Calvijn te zijn is uitnemend, maar juist tegen den geest van Calvijn gaat het in, dat ge u naar hem noemt.

Verspreid dus zijn denkbeelden, roep ons terug naar zijn uitgangspunt, ijver voor de beginselen, waarvoor hij geijverd heeft, maar onthoud u van het bezigen van een naam, die ons leiden zou tot een practijk, die Calvijn zelf de eerste zou zijn om af te keuren.

Bij minder nadenken pakt zulk een opmerking. Onwillekeurig gaat men er voor uit den weg. En het zwak gemoed acht te moeten zwichten.

Bezien we daarentegen deze bedenking van naderbij, dan komt de zaak heel anders te staan, en ontwaart men spoedig, dat Groen van Prinsterer door te zeggen: Ik ben Calvinist, allerminst de beginselen van Calvijn verloochende.

Wat toch is het geval?

Door alztp te spreken, brengt men een opmerking, "die op het terrein van Christus" kerk volkomen juist is, geheel ten onrechte op het gewone gebied des levens over.

In de kerk van Christus, ja, dan komt het nooit te pas, om te spreken van een mensch als ware hij ons geestelijk hoofd.

In de kerk is het Hoofd ons van God gegeven, van God ingezet, van God over ons gesteld.

De kerk is van Christus, en van niemand anders.

En daarom in die kerk te zeggen: »Ik ben van Paulus, en ik van Cephas, en ik van Apollos, en ik van Christus", is goddeloos en ongerijmd, en dus is het ook ongerijmd om in de kerk te zeggen: »die kerk is van Luther, en die kerk is van Calvijn, en die kerk is van Menno."

Er is geen Luthersche, er is geen Calvinistische, er is geen Mennisten kerk. De kerk is van Christus, en door geen mensch mag die naam boven allen naam verdonkerd, noch ook mag de eere der naamgeving aan zijn kerk door den Christus met eenig kerkvader of hervormer worden gedeeld.

Dat de buitenstaander, in historischen zin, van een Luthersche kerk spreekt, is hem niet euvel te duiden; maar wat wij Calvinisten, wel terdege afkeuren, is dat deze kerk zelve zich zoo noemt, en zelve zich onder dien naam aandient.

Dit mag niet.

Dit doet aan de eere van den Christus tekort.

' De eere om zijn naam aan de kerk van Christus te geven, komt aan geen mensch, hoe uitnemend ook, zoomin aan Luther als aan Calvijn, aan Menno noch aan Wesley toe.

Dit heBlafen dan ook wel de Lutherschen en Wesleyanen, maar nooit de Calvinisten of de Mennisten gedaan.

De Calvinisten hebben nooit anders gesproken dan van de Gereformeerde kerk, en in geen enkel aktestuk vindt ge ooit, dat zij zelven hun kerk de Calvinistische kerk zouden genoemd hebben.

Dat deed ook Groen van Prinsterer nimmer. Dat overkwam ook ons nooit.

En nog onlangs op de Synode te Amsterdam, is de aloude naam van de Gereformeerde kerken in Nederland weer in zijn ouden luister hersteld.

Maar geheel iets anders is het natuurlijk, of tnen, afgezien van de kerk, op het gewone terrein des levens, in historischen en principieelen zin, niet wel terdege verplicht . is, ter afsnijding van misverstand, den naam te noemen van den man, in wien God het uitgangspunt gaf van de historische strooming, waarin we ons bewegen.

Nooit wordt de kerk de kerk van Abraham genoemd, of de kerk van Israël; de kerk is en blijft de kerk van Christus.

Maar dit neemt niet w? ^^, dat de Schrift ons zelf voorgaat in het benoemen van Gods volk als xkinderen van Abraham, " «Abrahams zaad" en Abraham eert als »den vader der geloovigen". Wij allen die gelooven zijn dus naar de Schrift Abrahams geestelijke kinderen.

Evenzoo heet het volk naar Jacob of Israël. Niet de kerk, maar de groep van Gods getrouwen in het leven. «Israëliërs" zijn allen, die God vreezen.

En «Israël" is de naam die van Jacob den worstelaar op alle worstelenden onder de kinderen Gods is overgegaan.

En in dien zin nu, is het volkomen juist, zoo men ter onderscheiding van de verschillende geesteskinderen, ook nu nog spreekt eenerzijds van geesteskinderen van Luther, anderzijds van geesteskinderen van Menno of Wesley, en zoo ook van geestelijke kinderen van Calvijn.

Alzoo en niet anders zijn deze namen van Lutheranen en Calvinisten in de wereld gekomen, en die namen kunt ge eenvoudig niet missen, omdat alleen zulk een historische naam de verschillende stroomingen in het leven onderscheidt.

Zonder die namen loopt alles op verwarring en misverstand uit, en daarentegen, zoodra ge die namen, mits op juiste wijze bezigt, weet elk kenner der historie wat ge bedoelt.

Zoo spreekt men van Calvinistische natiën, van Calvinistische historie, van Calvinistische usantiën, van Calvinistische steTlingen en beginselen, van Calvinistische sympathieën, en zoo ook van Calvinistisch staatsrecht.

Natuurlijk geschiedt dit niet, om den naam van Calvinist tegen, den Gereformeerden aam over te stellen, want Calvinist beduidt iets minder noch iets anders dan zuiver, cht Gereformeerd.

Maar Gereformeerd is een naam die misruikt is; de naam van Calvinist, althans en onzent, niet.

»Gereformeerd" hebben zich ook de Arminianen genoemd. Gereformeerd de Zwinglianen, Gereformeerd de Neo-Kohlbrüggiancn, Gereformeerd allerlei slag lieden.

Calvinist daarentegen heeft zich ten onzent nooit anders dan hij genoemd, die het was, of althans zijn wilde , in louteren, zuiveren zin.

In andere landen was men zoo gelukkig niét.

Wie het jongste werk van GEORGE THIÉ-BAUD, getiteld: Leparti Protestant en France inziet, zal merken hoe daar de naam van «Calvinisten" van Roomsche zijde gedurig gebezigd wordt, om van hun geloof afgevallen Protestanten te betitelen.

En ook in Engeland spreekt men van «Calvinistische Baptisten" en van «Calvinistische Methodisten", wat natuurlijk twee contradictiones in terminis zijn, d. i.: twee saamkoppelingen van termen die elkaar uitsluiten. Men kan niet Baptist én Calvinist, men kan niet tegelijk Calvinist en Methodist zijn.

Feitelijk verstaat men hieronder in Engeland dan ook alleen, zulke Baptisten en zulke Methodisten, die het stuk der uitverkiezing vasthouden, hetgeen de andere Baptisten en Methodisten (Wesleyanen) niei doea. Die zijn op dit stuk Arminiaansch.

Bij het gebruik van zulke namen moet ge dus altoos te rade gaan met het land, waarin ze gebezigd worden.

Bij ons daarentegen is de naam: Calvinisten van oudsher in zwang, om die groep in ons volk aan te duiden, die van meet af tegen de Libertijnen of Moderaten, de Roomschen en Mennonieten, de Doopers en de Arminianen o verstond.

Onzekerheid over de beduidenis van dien naam heeft ten onzent nooit bestaan.

Het is de naam, dien deze groep historisch verkreeg en behield. Elk kenner der historie zal u dit toestemmen.

Zoo ziet men dus, dat de opgeworpen bedenking, van geen enkele zijde bezien, steek houdt.

De zaak was alleen, dat het Calvinisme, sinds Comries nederlaag, ten onzent geen woordvoerders meer had, en dat het deswege slapen ging en inzonk.

En zoo kon die naam eerst weer opleven, toen de Calvinisten zelven weer wakker werden, en zich weer als de geesteskinderen onzer vaderen opmaakten, om de heilige, hooge roeping te volgen, die hun en ons van Godswege toekwam.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Denkbeeldig bezwaar.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1895

De Heraut | 4 Pagina's