Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De gangen van haar huis.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De gangen van haar huis.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet. Spreuk 31 : 27.

Van een goede huisvrouw roemt de Spreukendichter, dat ze nid »het brood der luiheid eet, want dat ze steeds het oog heeft op de gangen van haar huis."

Nu is er een tijd geweest, dat menige huismoeder, vooral in de hoofdstad, hierbij dacht aan de marmeren gangen van boven-en benedenhuis, en als men dan wist, dat dit smetteloos plaveisel onberispelijk glom, en smevrouw"had het s nagekeken", dan gaf de lezing van Spreuken 31:27 de stille zelfvoldoening: gt; Zulk een vrouw die de gangen van haar huis beschouwt, ben ook ik." ^*3 "•—"-'? 4S, Sfe

Dit kwam voor, en veel voor zelfs, in die dagen van versteende vroomheid, toen zoo menige vrouw des huizes in toorn ontstak bij het minste vlekje op het geschuurde marmer, maar om de gedoopte dienstbode, die dat marmer schuren moest, zich niet bekommerde.

Het waren die booi: e dagen, toen de Kantteekèningen op onzen Statenbijbel ophielden gelezen te v/orden, en men ganschelijk deze schoone uitlegging onzer vaderen vergeten was: J> Oader de gangen van het huis is hier te' verstaan geheel de gang van het huiselijk leven., zoodat de vrouw opzicht houdt over haar kinderen., over haar dienstvalk. over" het werk dat een ieder verrichten moet, en goed acht houdt op de meubelen en ook op de middelen die haar echtgenoot haar toevertrouwt."

Die uitlegging was schoon en rijk, en maakte tevens begrijpelijk, waarom er bij staat: •tenhet brood der Itdheid eet ze 7iiet.^'

Dat doet wel een vrouw die zich op het glimmen van haar gangen verhoovaardigt, en voorts de huiselijke zaken loopen laat.

Maar dat doet niet de vrouw, die letterlijk van 's morgens vroeg tot 's avonds laat bezig is, om heel de beweging van het leven in haar huis te bespieden en te leiden, en den gang, of wilt ge de gangen van dat leven tot in de kleinste bijzonderheden kent.

Een vroom en kundig uitlegger voegde hier nog dit aan toe: »Een goede huisvrouw blijft niet op haar sto-*l zitten, om als van den huislijken troon uit haar orders en instructies te geven, maar ze beschouwt met eigen oog de gangen van haar huis, d. w. z. ze is zelve overal bij, en regeert haar huis niet als een officier door orders, maar veel meer gelijk het een zorgende moeder betaamt, door haar persoon".

Dit beduidt natuurlijk niet, dat ze dus geen regel en geen vaste instructie aangeeft, want waar die ontbreken, mist het leven gang. Daar tobt en sukkelt het, en komt het huislijk leven niet vooruit. Dat ziet ge wel in die verwaarloosde huisgezinnen, waar men altijd slooft en nooit gereed komt, en waar eindelooze verwarring eer den indruk maakt alsof men rusteloos aan het verhtnzen was, in stee van rustig in zijn huis te wonen.

Beide moeten er zijn, het leven in huis moet vasten gang hebben en die gang moet er in blijven doordat de vrouw des huizes er gestadig het oog op heeft en er bij is. Eerst dan ook kunt ge zeggen: »Zij beschouivt de gangen van haar huis."

En als ge dit dan slaan laat op al wat de Kantteekening opsomt, en in de orde waarin zij het opsomt, waarlijk, dan behoeft ge niet te vreezen, dat zulk een vrouw het brood dtx luiheid zal eten. Eer rijst dan de vraag, hoe houdt die teedere vrouw het uit?

Let er nu op, dat de orde waarin de Kantteekenaar haar bezigheden opsomt, niet is: Eerst de kamers, de meubelen, en het geld, en dan de dienstboden en de kinderen, maar omgekeerd: eerst de kinderen, dan de dienstboden, en eerst daarna meubelen, geld en kamers.

De kinderen gaan voor. Zij zijn de levende have. De van God u toevertrouwde panden. De gedoopten in zijn heüigen Naam. En een vrouw des huizes, die de kinderen aan een kindermeid, aan een »bonne" of gouvernante overlaat, om zelve vrijer te kunnen uitgaan, beter haar meubelen te kunnen nazien, en rustiger aan haar handwerk te kunnen voortborduren, zal haar oordeel van God dragen, omdat zeals moeder haar plicht heeft verzaakt.

En al bestond er nu in de dagen toen de Kantteekeningen bij den Bijbel zijn gezet, nóg geen sociale quaestie, toch gingen toen reeds in de schatting onzer vaderen de dienstboden vóór de meubelen, en voor de kamers en trappen.

Ook die dienstboden toch zijn levende have, zijn menschen, zijn leden der kerk, zijn gedoopte personen, en een vrouw des huizes, die niet op de personen harer dienstboden toeziet, om ze te_ verzorgen, om op haar lichaam en ziel toe te zien, en om ze te eeren in haar menschenwaarde, toont niet te verstaan wat het zeggen wil, dat God haar menschen in haar dienst gegeven, wezens die een ziel te verliezen hebben, heeft toevertrouv/d.

Ook wat er bij staat over »de middelen die haar man haar heeft toevertrouwd" is niet voor elke huisvrouw een zaak van genoegzamen ernst.

Ook het geld geeft God. Ook daarmee mag om zijnentwil niet slordig worden omgegaan. Alle geld is toevertrouwd., en daarom van alle geld zijn we Gode rekenplichtig.

Slechts twee zaken vergat-de Kantteekenaar.

De vrouw des huizes heeft voor nog meer, ze heeft ten eerste ook voor de vrienden en gasten des huizes te zorgen.

Vooral in een huis met drukke gangen des levens is haar taak juist daardoor vaak zoo omvangrijk.

En dan komt er nog de matt bij.

Ook hij heeft verzorging noodig. Niet alleen in kleeding en spijze, maar ook in den gang zijns levens en de vorming van zijn karakter. En wederom, _ een vrouw des huizes verstaat haar roeping niet, zoo ze op de vorming en de ontwikkeling van haars mans karakter geen gezegenden invloed heeft.

Tegen deze vrome opvatting van de taak der huismoeder gaat intusschen de geest onzer eeuw almeer in.

Op een vrouw die aldus in de gangen van haar huis bijna opgaat, ziet men laatdunkend neer als op een shuismusch". Geestig, interessant moet de vrouw, vooral voor publieke conversatie, zijn, en daarom moet al dat lagere leven van het huisgezin, bij maniere van een kleine kazerne, door strenge orders in een vroeg morgenuur afgedaan, voor het overige aan het dienstpersoneel overgelaten, opdat zoo de vrouw tijd vrij krijge, om te lezen, om te spelen, om uit te' gaan, en zich voor hooger sfeer van leven te ontwikkelen.

Naar Gods Woord daalt de vrouw hiermee in stede van te klimmen in waardij.

Niet alsof de »huissloof' voor de Schrift het ideaal zou zijn. Het soort karakterlooze vrouwen, die in haar huishouden verzinken en er niets dan de afdruk .van zijn, gaat veeleer lijnrecht tegen het woord van den Spreukendichter in.

Om > de gangen van zijn huis te beschouwen", moet men er boven staan, en hooger standpunt innemen, en dus in geestelijk contact leven met die heiliger wereld, waaruit stuur ook voor het huislijk leven moet afdalen.

Voor een vrouw die God vreest, is ook het leiden van de gangen haars huizes een zaak van gebed.

Voor de ^huissloof" nemen we dus waarlijk het pleit niet op.

Maar als ge anders vraagt waar ons volk meer bate bij heeft, en waar het Koninkrijk Gods meer door wordt bevorderd, door een vrouwelijk leven dat in veel lectuur, in veel bezoek, in veel uitgaan en voorts in wat buitenshuische «Christelijke werkzaamheid" opgaat; of wel door een leven der vrouw, dat er op gericht is, om een warm en bezielend middelpunt van den huislijken kring te zijn, zich te wijden aaii de opvoeding der jongere en de ontwikkeling der oudere kinderen, het lichamelijk en geestelijk welzijn van haar dienstvolk ter harte te nemen, en van huis tot huis aangename vriendschapsbetrekking tusschen de familiën te onderhouden — wie aarzelt dan te erkennen, dat het laatste verreweg ds j^intere? ; • •'tsic. de rijkste, dt; cCi£istc vrouwelijk! • schej> t.

Ongetwijfeld heeft ook het leven buitenshuis zekere plichtmatigheid, maar toch nooit anders tenzij het gedurig van uit het middelpunt des huiselijken levens leiding en richring ontvange.

Al wat ook in dat leven buitenshuis uw hart niet raakt, is afgetrokken en dor, en uw hart vindt nu eenmaal naar Gods ordinantie geen anderen haard, waaraan het zijn gloed kanontleenen, dan in het door God uitgedachte, door God uitgewerkte, door^God geschapen huisgezin.

Waar dat gezinsleven gaaf en gezond is, vindt ge menschen, oud en jong, die ook gezond van harte, zijn.

En een volk bezit zelfs als volk nooit deger kracht, en kan als natie nooit hooger standpunt innemen, dan wanneer uit het warme en bezielende huislijke leven kracht en gloed ook in de aderen van het nationale leven uitstroomt.

Dat zoo menig ernstig man tegen het hand over hand toenemen van het leven buitenshuis in sociëteit, in melk-of bierhuis ijvert, is dan ook niet, omdat 'er op zichzelf in zulk een bierhuis kwaad zou zijn; maar omdat de veerkracht van het huislijk leven er schade door lijdt, en die schade afbreuk doet aan de zedelijke waardij van het ^opkomend geslacht.

Zoolang het huisgezin nog tiert is nog alles te hopen. Waar het huislijk leven tanen gaat, is voor uw nativï'iiale toekomst niet alleen, maar zelfs voor u*'^'kerkelijk leven het ergste te duchten. , , '; ;

En daarom k^mt op|^de vrouw^des huises zoo meer dan men zeggen kan aan.

ZIJ is het feitelijk, die, naar'gelang ze haar plicht slap of ernstig opvat, den bloei van het gezinsleven, en door dat gezinsleven de toekomst van keik en vaderland in haar hand heeft, maar er" dan ook Gode rekenschap van zal geven. ' j„

Rekenschap Gode voor haar zelve, maar rekenschap pok' voor haar dochters, hoe ze die, als vrouwen, voor de taak des levens heeft opgeleid en w^ zin en geest ze in het vrouwlijk personeel des huizes ontwikkeld heeft.

In die dochteren des huizes kan^ zoo'de moeder des huizes ze ten goede leidt, de goede traditie van eei^ vroeger geslacht weer opleven, en zoo overgaan op wie na ons komen, kerk en vaderland [ten' heil, alle levende have ten zegen, en den Naam onzes Gods tot prijs.

Maar ook kan in die dochteren des huizes een wihuislijke, een tegeH-hmsliike geest igekweekt worden, die als een erfelijke kanker in onze familiën indringt, en dan zal het God zijn, die de zonde onzeij, plichtvergeten huisvrouwen bezoekt door ze; te straffen in de gangen harer kinderen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„De gangen van haar huis.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 september 1895

De Heraut | 4 Pagina's