Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tucht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tucht.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Reeds keer op keer wees ons blad ter loops op de onmisbaarheid van de handhaving der Tjicht voor wie met ons »den Doop van de kleine kinderkens der geloovigen" als van Godswege verordend beschouwt.

Gemeenlijk brengt men de Tucht meer in verband met het Sacrament des heiligen Avondmaals, en in de practijk kan dit niet anders.

Maar dit gaat te ver, en vervalscht het kerkelijk besef, zoodra men de Tucht gaat beschouwen als iets, dat uitsluitend bij hef heilig Avondmaal hoort, en uit het oog verliest, dat de Tucht op hfet Verbond des Heeren doelt, en deswege in verband staat met de beide zegelen van dit Verbond, zoowel met den Doop als met den Bondsdisch.

Tot beide, zoowel tot Erop als Disch, wordt men toegelaten. Niet ieder die wil, kan het Sacrament ontvangen. Het Sacrament is aan keur onderworpen. En ten slotte heeft een macht buiten u er over te beslissen, of gij al dan niet het Sacrament ontvangen kunt.

De Sacramenten zijn dus niet in het openbaar uitgestald, voor een ieder die er de hand naar uitstrekt.

Integendeel, ze worden bewaakt, ze worden beschermd, ze staan onder toezicht en controle, en er is een macht door den Koning der kerk ingesteld, die te beslissen heeft, wie ze mag nemen, en wie er moet afblijven.

Wel spreekt ook het getuigenis des Geestes en der eigen ziel meê. Er is bij het Sacrament ook een rekening van den eigen persoon met zijn God en zijn Heiland. Maar noch het hieruit voortvloeiend zelfonderzoek noch de als uitkomst van dat zelfonderzoek genomen beslissing, doet de deur dicht.

Ook al meendet gij tienmaal op het Avondmaal recht te hebben, en al voeldet ge nog zoo sterken aandrang om toe te treden, toch hebt gij zelf daar geen zeggenschap over, en niet gij kunt komen als ge wilt, maar ge moet toegelaten worden door wie er over te zeggen heeft.

Het Sacrament groeit niet als het gras, het daalt niet vanzelf neder als de druppelen uit de wolk, het Sacrament moet worden aangericht, het moet worden bediend, het moet worden aangeboden.

In die aanrichting is Christus zelf als Koning van zijn kerk werkzaam. Hij richt aan, hij bedient, en hij biedt aan, ook al doet hij zulks door zijn dienstknechten. Zoo metselt ook de bouv/mecster niet zelf steen op steen, maar laat het door zijn metselaars doen. Edoch, als het werk voltooid is, spreekt niemand over die metselaars, en zal een ieder zeggen, dat die bouwmeester het huis gebouwd heeft.

Welnu, in dien zin is het dan ook Christus zelf die zijn Sacrament instelt, aanricht en aanbiedt, en die er diensvolgens met souverein gezag over te zeggen heeft.

Hij noodt, hij laat toe, hij wijst af en bant. En opdat dit alzoo in zijn naam en van zijnentvvege geschieden zou, heeft hij dienaren aangesteld, met last en opdracht om deze heilige taak, naar zijn welgevallen, te bezorgen.

De Tucht, van deze zijde bezien, is alzoo 'een macht die Christus als de Koning der kerk laat uitoefenen, ten einde te waken, dat de beslissing, wie het Sacrament zal ontvangen, aan hem sta, en niet aan onszelven.

De Tucht heeft ook zeer zeker een zedelijk doel, een strekking der liefde, om van zonde af te houden en op den weg van Gods heiligen te leiden; maar over dat karakter van de Tucht spreken we thans niet.

De Tucht, gelijk ze bij het Sacrament voorkomt, strekt niet ter zedelijke verbetering, maar tot heilighouding van het Verbond Gods.

Er wordt bij het Sacrament een wacJit betrokken. Er zijn bij het Sacrament zvachters besteld. En het zijn die wachters, van 's Heeren wege besteld, die hebben toe te zien, dat het Sacrament, als we ons zoo mogen uitdrukken, niet te grabbel worde geworpen, maar in 's Heeren hand en macht blijve, en slechts gegeven worde aan hen, aan wie het naar 's Heeren bastel en wil toekomt.

Het is zoo, tegen den hypocriet valt niet te waken. Tegenover den spion, die in de wettige uniform aantreedt, en het uitgegeven parool afroept, staat de beste schildwacht machteloos. Dien moet hij doorlaten. Hem te weren staat alleen in de rechtstreeksche macht van den Kenner der harten.

Maar het geval van den hypocriet nu uitgezonderd, is een Tuchtoefening bij het Sacrament wel terdege een daad van geloofsoefening, van met autoriteit bekleede controle, en van schifting.

De bij het Sacrament bestelde wachters zijn gelast om toe te zien, dat niemand van het Sacrament wegblijve, die er hoort, en omgekeerd, dat er niemand kome, die er geen recht op ontving.

Dienaren Christi die óf gedoogen dat wegblijft wie er hoort, óf dat er komt wie er niet hoort, schieten in plichtsbetrachting te kort, en zij zullen deswege het oordeel dragen.

Maar of deze Dienaren zich van hun plicht kwijten, of dat ze hun plicht verzaken, hun ambt blijft plichtsbetrachting eischen, en bij den slagboom op den weg naar het Sacrament, zijn zij het die in den naam des Heeren te beslissen hebben.

Dat dit nu zoo is, vloeit voort, niet uit eenige bijzondere eigenaardigheid van den heiligen Disch, maar uit het algemeen karakter van het Sacrament.

Onze vaderen waren dan ook gewoon, zoo in hun Belijdenis als in hun Catechismus aan de bespreking van Doop en Avondmaal steeds een bespreking van liet Sacrament in het gemeen te laten voorafgaan.

Men moest eerst het Sacrament als Sacrament verstaan, en dan eerst was men in staat om over Doop ol Avondmaal afzonderlijk te oordeelcn.

Het gemeene doel nu van dat Sacrament was, naar hun eenparige belijdenis, dat het strekte, om op allerlei wijs en in allerlei geest en met allerlei uitwerking het geloof te sterken.

Natuurlijk niet het ^^iookvermogen. Dat kan niet gesterkt worden. De zaadkorrel is de zaadkorrel, en wat de dauw des hemels uitwerkt, is niet dat hij de zaadkorrel sterkt, maar die dauw sterkt de uit die zaadkorrel opgeschoten kiem.

Zeer juist spreken onze kerken in haar Catechismus dan ook van dat geloof dat door de predikatie van het Evangelie in ons gewerkt, en door de bediening van het Sacrament in ons gesterkt wordt. .

Het uit het ingeplante geloofsvermogcn opkomende bezvuste geloof wordt gezverkt en gesterkt.

Gezverkt doot de bediening van het Woord.

Gesterkt door de bediening van de Sa­ cramenten.

Niet door het Avondmaal alleen noch door den Doop alleen, maar door het Sacrament als zoodanig, en derhalve door elk der beide Sacramenten, door den Doop eerst, en later door het Avondmaal. Door den Doop eenmaal, door het Avondmaal telkens.

Aldus is de klare, eenvoudige belijdenis der Gereformeerde kerken.

Juist echter wijl het Sacrament strekt om het geloof te sterken, komt het alleen toe aan wie geloof heeft; niet aan wie alle geloof mist; eenvoudig wijl geen Sacrament, hoe heilig ook, ooit zou kunnen sterken iets, dat er niet is.

Het Sacrament bestrijkt alzoo heel den kring van het Verbond, maar mag ook de grens van het Verbond nimmer overschrijden. De grenzen van het Verbond zijn de grenzen aan het Sacrament gesteld.

Zoover het Verbond strekt, strekt het Sacrament. Geen duimbreed minder ver, maar ook geen duimbreed verder.

Immers, het Verbond omsluit den kring der geloovigen, heel dien kring en niets dan dien kring, en juist deswege is dat Verbond geen dood loket, waar een stapel namen in wordt opgesloten, maar een levend Verbond, dat gedurig trekt en zuigt en perst, om al wat gelooft in zich op te nemen, en al wat niet blijkt te gelooven uit te werpen.

Dat aantrekken en uitwerpen is een geestelijke actie, maar die ia een bepaald besluit van den Raad der kerk tot uiting moet komen.

Die Raad der kerken laat toe en snijdt af, neemt op en bant uit.

En ook dan alleen doet die Raad dit naar recht, bijaldien hij er steeds meer in slaagt om de grenzen zijner kerkelijke gemeenschap met de grenzen van het Verbond te doen saamvallen.

Verbond, Sacrament en Kerk zijn drie kringen, die elkander dekken moeten.

Juist echter wijl de Tucht uu niet een eigenaardig kenmerk van het lieiiig Avondmaal, maar Teen gemeen kenmerk van het Sacrament als zoodanig is, en uit de algemeene eigenschappen van het Sacrament voortvloeit, geldt ditzelfde evenzoo van den heiligen Doop.

Ook bij den heiligen Doop is de Tucht als wachter besteld, en de regel om het al te doopen wat in het doophuis wordt aangeboden, is een door en door Roomsche stelling ^) die in geen enkel opzicht met onze Gereformeerde 'oelijdenis van den heiligen Doop is overeen te brengen.

Oordeelt men, gelijk Rome oordeelt, dat de priester de macht bezit om door den Doop als zoodanig een kind, een man, een vrouw over te zetten, uit de onheilige wereld, in het lichaam van Christus' kerk, en alzoo het zaad der wedergeboorte deelachtig te m.aken, dan is het op dat standpunt geheel natuurlijk, dat men het al doopt, wat men doopen kan, en dat

i) Ook al spreekt Roinc nog steeds van zojcere dispositie. de vraag, of de aangebodene recht op den Doop heeft, tot verdwijnens toe, verbleekt.

Maar zoo is de Gereformeerde Belijdenis niet.

Onze kerken kennen aan den heiligen Doop niet zijlk"j°een magische kracht ex opere operate toe, en ontkennen dat de wedergeboorte instrumenteel door den Doop zou gewerkt worden.

Uit dien hoofde • kunnen onze kerken niet een iegelijk ten Doop toelaten, en zoo moet derhalve ook bij dit Sacrament beslist, wie luel en wie niet tot den heiligen Doop gerechtigd is.

Dien regel nu stelden onze kerken hierin, dat de «kinderkens der geloovigen''toegang zouden hebben, de «kinderkens der ongeloovigen" niet.

Het kwam er alzoo bij den heiligen Doop op aan, om uit te maken, of een aangeboden kind tot [de kinderkens der geloovigen behoorde of niet. Zoo ja, dan werd het gedoopt, zoo niet dan werd het ongedoopt gelaten.

Doch natuurlijk, die regel bedroog en misleidde, zoodra door verslapping of nalating der Tucht voor «geloovigen'' in de kerk meetelden, die het naar de bediening van het Genadeverbond niet bleken te zijn.

De Tucht had de zending, om onderscheid te maken tusschen^de «geloovigen" en de ongeloovigcn, opdat de kinderkens der eersten den Doop ontvangen en de kinderkens der laatsten van den Doop zouden ^^weerd worden.

De regel hield steek en trof doel, zoolang de scheiding en schilting tussclien geloovigen en ongeloovigen door de Tucht in stand en op orde bleef, en een iegelijk die in leec of leven de kenteekenen van de geloovigen verloor door de Tucht onder behandeling werd genomen.

Maar die regel gaf niets meer en leidde op een dwaalspoor, zoodra de Tucht die schifting niet 7neer tot stand bracht.

In zulk een toestand toch, wist de Raad der kerk niet eens, wie geloovigen en wie ongeloovigen ^varen, en kon alzoo nog veel minder beoordeelen, wie als «kinderkeus der geloovigen'' op den Doop recht hadden, en wie als uit ongeloovigen geboren, eerst door eigen belijdenis tot den Doop konden komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Tucht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 oktober 1895

De Heraut | 4 Pagina's