Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Die des Deecen doet gedenken.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Die des Deecen doet gedenken.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

o, Jeruzalem! Ik heb wachters op uwe muren besteld, die geduriglijk, al den dag en al den nacht, niet zullen zwijgen. o Gij, die des Heeren doet gedenken, laat geen stilzwijgen bij ulieden wezen! Jesaia 62 : 6.

Niets stelt zoo pijnlijk te leur, als uw poging om meer gestadig aan uw God te denken.

Ook al neemt ge aan (wat stellig niei zoo is), dat ge voor het minst in uw gebed en in uw smeeking altoos rechtstreeks met het Eeuwige Wezen in bewuste, heldere gemeenschap moogt verkeeren, wat zijn dan nog die minuten, die ge in het gebed doorbrengt, vergeleken bij de vier en twintig lange uren van eiken dag en nacht ?

Want al zijn er enkele bidders, die de kunst verstaan, niet om een slang gebed" te doen (dat toch is geen kunst), maar om een kwartier en meer met hun God in gestadige gemeenschap te blijven, in den regel loopt toch het gebed in veel korter tijd af, en ze zijn vele, die zelfs, zoo ze al hun gebeden van aen ganschen dag saam rekenen, nog dikwijls beneden dat één vierde van een uur blijven.

Dit wordt niet gezegd, om u over te halen tot den onheiligen wedstrijd, wie het langst kan bidden.

Ook die zonde bestaat wel. Ze bestaat zelfs in /wir(; ^; '«rf'(f« van ergerlijkheid. In deij, zwaksten graad, als aan tafel ieder stil voor zichzelven bidt, en de een voor den ander niet het eerst uit wil scheiden. Eu dan in veel erger graad bij het overluid bidden in vergaderingen als anderszins, als de bidder er naar dingt om voor een sdegelijk bidder" in zijn kring bekend te staan, en daarom zijn bidden rekt.

Onteedere toestanden, maar die het toch goed is, eens bij hun boezen naam te noemen. Ook

deze zonde, die in zoo veler gebed sloop, moet ontdekt.

Toch is het niet met het oog op deze bepaalde zonde, dat we op den duur onzer gebeden wezen.

Snijd daarom voor een oogenblik al uw bidden, waar anderen bij zijn, of voor anderer oor gebeden, eens in uw gedachten af. Neem eeniglijk die gebeden, die ge stil en eenzaam voor uw God bidt. En vraag van die gebeden, en van die alleen, uzelven al, een hoeveelste deel van de vier en twintig uren die in een nacht en dag zijn, u deze stille gebeden in de gemeenschap met uwen Vader in de hemelen brengen.

Zulk indenken van den duur uwer gebeden werkt beschamend^ en beschaamt sterker nog, als ge aan het einde van den dag uzelven afvraagt, hoeveel maal ge, uw gebeds-oogenbliken nu daargelaten, dien dag met opzet en met klaarheid uw ziel tot uw God hebt opgeheven.

Die vraag zij hier gericht niet tot wie in krankheid op zijn leger wordt geworpen. Ook niet tot wie in bijzonderen nood verkeert. En evenmin tot den oude van dagen, die schier niets heeft dat hem afleidt.

Neen, die vraag komt tot u, die nog van den lieven morgen tot den laten avond in het volle drukke leven opgaat en schier geen oogenblik van verademing kent.

En, God zij lof, dan zijn wat Luther de »schietgebeden" noemt, nog niet ganschelijk verstomd. Ook werkt soms nog krachtig de sindachtigmakende" Geest. Sommigen viel zelfs het geluk ten deel, dat ze saam mochten arbeiden met een kenner van 'sHeeren wegen, die ook onder den arbeid aan zijn Naam gedacht.

Maar als ge die gelukkige uitzonderingen u wegdenkt, en ge neemt den gansch gewonen toestand, zooals die voor verreweg de meeste belijders in het dagelijksch leven voorkomt, zeg zelf, is dan de werkelijkheid te donker gekleurd, zoo we den broeder reeds gelukkig en de zuster reeds zalig noemen, die, dag in dag uit, bij het weer slapen gaan roemen mag, dat althans éénmaal elk uur van den dag de gedachtenisse aan het Eeuwige Wezen door de ziel voer?

Nu verbaast dit niet.

Onze geest is nu eenmaal zoo eng van greep, dat het ons bijna niet mogelijk is, recht ingespannen ziel en zinnen op ons werk te zetten, en toch tegelijk het hart voor onzen God te ontsluiten; althans niet met wetenschap van klare bewustheid.

Onder het bidden vouwen we de handen saam, en we sluiten de oogen, als om ons een oogenblik van de wereld te isoleeren, en zóó de mogelijkheid te scheppen, om gemeenschap met een hoogere wereld te erlangen.

Maar de gemeenschap met deze hoogere wereld te genieten op het eigen oogenblik dat heel onze persoon actief in de wereld om ons bezig is, gaat dit niet de zielskracht der overgroote meerderheid te boven ?

De liefde moge da gedachtenisse des Heiligen door uw arbeid doen heenspelen, maar den Naam des Heeren gedenken is nog iets meer, is toch iets anders.

Ook buiten de ware religie hebben oudtijds de Manichaeën, en nu nog de Mahomedanen, de onafwijsbare behoefte van dat sgedenken aan den Naam van God" gevoeld.

Want al dolen deze lieden op verkeerde wegen, toch kan niet ontkend, dat ook hen vromer zin tot peinzen en tot handelen uitdreef. Onzuivere vroomheid, het zij zoo, maar dan toch een zucht om op hun manier in de eeuwige dingen in te leven.

En daarom ergerde ook hen, dat weinige denken aan God, en uit dien hoofde voerden ze, ter afsnijding van dat kwaad, vaste gebedsuren in, en bestelden, onder den Islam, mannen die als het gebedsuur sloeg, van de hoogte der minarets al het volk tot het gebed zouden oproepen, opdat althans die vaste keeren eiken dag al de inwoners van eenzelfde stad of dorp zich voor den Almachtige zouden nederbuigen.

Naar men zegt werd deze regel reeds in het jaar 710 ingevoerd, en al die meer dan duizend jaren lang staan de tnuezzln (zoo heeten die roepers) vijfmaal des daags op hun slanken wachttoren, die minaret heet, om des Heeren te doen gedenken.

Ook de Christelijke kerk heeft in de middeneeuwen steeds sterk de behoefte gevoeld, om door uitwendige hulpmiddelen het gedenken van den Naam des Heeren te vermenigvuldigen, en het is door dien drang dat de crucifixen toen vermenigvuldigd en de paternosters verveelvoudigd zijn.

Al zulke usantiën, die ons nu stuiten door haar werktuiglijkheid, zijn oorspronkelijk uit teleurgestelde vroomheid opgekomen.

Men ergerde zichzelven aan zijn vergetelheid van Gods Naam, en zocht nu het kwaad door zulke uitwendige middelen te beteren.

Wat we ook nu weer hebben, het ophangen en opplakken van teksten, in groote en sierlijke letters gedrukt, op den wand van kamers en gangen en lokalen, ja, tot in de stations der spoorwegen, het komt al uit dezelfde aandrift.

Er moet gedachtenisse van 's Heeren Naam zijn, en die gedachtenisse is zoo weinig. En in die verlegenheid der ziel grijpt men dan naar die krukken der vroomheid, of, op die krukken leunend, de vroomheid weer loopen mocht.

Maar, helaas, juist door die krukken leert men het loopen eer af dan aan^ en pijnlijke ervaring toont, hoe men leunende en steunende op die uitwendige hulpmiddelen, schier nog verder van de zielsgemeenschap met zijn God afraakt.

En zielkundig is dit volkomen verklaarbaar.

De inspanning der ziel moet zich naar binnen keeren, en al die krukken leiden de spanning der ziel juist naar buiten af.

Juist zooals bij de eigenlijke krukken. Ge moet de spieren van uw beenen oefenen om te loopen, en wie op krukken gaat, sleurt zijn voeten, en spant de spieren onder de schouders in.

Terecht hebben daarom onze vaderen den weg der uitwendigheid steeds ontraden, en veeleer gemaand naar een weg, die geestelijk liep.

Ze wilden dat ge eiken avond uzelven rekenschap zoudt geven, ook van mv verkeer met U71I God op den afgeloopen dag.

Den eigen avond weet men zich nog wel te binnen te brengen, bij wat gelegenheid, en hoeveel malen men dien dag in de Tente van zijn God heeft verkeerd, en hoeveel maal onze God tot ons is ingekeerd.

Is nu dat verkeer zulk een langen lieven dag zoo beschamend luttel geweest, dan noopt dit onwillekeurig tot twee, beide kostelijke dingeu. Vooreerst leidt dat er u toe, om in uw avondgebed, zoo het kan, eenigszins uw geestelijke schade in te halen. En ten andere om den dag die daarna komt, eens meer opzettelijk op uzelven acht te geven, teneinde ook onder den arbeid de gemeenschap met uw God te zoeken.

Langs dien weg zijn vele godzalige lieden verder gekomen. Niet alleen ouden van digen, maar ook jongeren van jaren.

En het is, dank zij dit geestelijk hulpmiddel, dat wie begon met soms slechts van ééne verheffing der ziel herinnering te hebben, allengs voortschreed tot de herinnering van een gemeenschap met zijn God, die als een gouden draad door al zijn arbeid liep.

Toch is • ook dit nog niet genoeg.

Niet alleen toch dat ge zelf den Naam uws Heeren zult gedenken, maar de eisch gaat veel verder, en vordert dat ge den Naam uws Heeren zult doen gedenken.

Egoïstische vroomheid is onvroom.

Een man die tot zich zelf zegt: s Als ik maar aan mijn God denk, is het genoeg. Mijn vrouw en mijn kinderen hooren daar zoo niet bij", is een geestelijke egoïst.

En wie waarlijk vroom is, zal er hinder aan zijn ziel van hebben, zoolang hij niet merkt dat óók zijn vrouw en kinderen in dat zoeken van de gemeenschap des Heeren vorderen. Heel zijn huis, tot zelfs zijn dienstboden, moeten in die zalige 'gemeenschap met het Eeuwige Wezen ingeleid.

Dit nu krijgt ge niet gedaan door onder uw spreken, om het andere woord, den Naam des Heeren in uw gesprek te mengen. Integendeel, een klok die aldoor tikt, hoort op het laatst niemand meer. Dat wordt sleur en gewoonte. Het is uitwendig werk en stQmpt daarom het geestelijk gevoel eer af. De ziel ontshxA zich er niet door, maar wordt er door opgesloten.

Al wat tot het innige des levens behoort, moet teeder, schuchterlij k en op innigèn toon behandeld worden, of ge mist zeker uw doel.

Wie niet zelf in de gemeenschap met zijn God vordert, kan er anderen niet voor winnen. En het eenig afdoende middel, om anderen hierin vooruit te brengen, is, dat ze van u merken, dat ge zelf veel in de Tente des Heeren verkeert, en dat dit verkeeren in 's Heeren tente u rijk en gelukkig maakt.

En dan ja, zoo die geestelijke sfeer aanwezig is, dan gaat het woord der vermaning en der opwekking, het doen gedenken van den Naam des Heeren er bij die anderen vanzelf in.

Want dan zult ge bij dat woord ongemerkt den rechten, innigen, zieldoordringenden toon vatten.

Men zal aan u voelen, dat het u om uw God te doen is, en dat ge er naar dorst om anderen met uw eigen rijkdom te verrijken. En ook, dan zal het oor ontvankelijk zijn, om uw woord op te vangen, omdat dan de Geest die indachtig maakt, uw woord indraagt in de ziel, u bezwangert.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 oktober 1895

De Heraut | 4 Pagina's

„Die des Deecen doet gedenken.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 oktober 1895

De Heraut | 4 Pagina's