Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tweede tegenspraak.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tweede tegenspraak.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De tweede tegenspraak waarin de geachte schrijver vunh& t Antivoorda, and& Commissie van enquête onze redactie poogt te verwikkelen, betreft de Commissie van enquête.

In de Heraut namelijk van 16 Juni j.l. wezen we op een Commissie van enquête, als het gereede middel om den te gespannen toestand te ontspannen; en hiermede nu in strijd, zouden we in de Heraut van 24 Februari geleeraard hebben, dat zulk een Commissie niet mocht worden benoemd, alvorens de zaak door heeren Curatoren en Directeuren afgehandeld was.

De vraag rijst alzoo: Is metterdaad onze verklaring van 24 Februari in strijd met hetgeen we 16J Juni schreven, of met hetgeen onze Hoofdredacteur op de Jaarvergadering als Voorzitter over deze zaak sprak ?

Wat schreven we op 24 Februari?

Zie^ het hier:

Een geschil gelijk thans rees is op zichzelf niet onnatuurlijk. Juist waar men, als Universiteit, een vast beginsel belijdt en uit dit beginsel wil leven, is verschil over de beteekenis en de toepassing van zulk een beginsel niet alleen denkbaar, maar kon tot op zekere hoogte zelfs niet uitblijven.

Juist daarom echter is het steeds eisch, dat zulk een geschil met manlijken ernst, maar ook met wederzijdsche waardeering, en met voorzichtige waardigheid worde uitgestreden.

Vooral de vraag, of het Staatsrecht aan onze Universiteit Algeheel en uitsluitend, op den grondslag der Gereformeerde beginselen" wordt opgebouwd, is, dit spreekt vanzelf, van het hoogste gewicht, en het is ten volle begrijpelijk, dat ook de Leden der Vereeniging zich vooral \OOÏ deze vraag interesseeren.

Dit mogen ze niet alleen doen, maar het is zelfs Yma. plicht,

Intusschen vergete men niet, dat de Leden zelven tusschen zich en de Hoogleeraren het College van Directeuren hebben geplaatst; en dat Directeuren, op last der Leden, in het bijzonder het College van Curatoren met het toezicht op het Universitaire onderwijs belast hebben.

In de eerste plaats dient derhalve een geschil, als nu opkwam, door deze Colleges te worden behandeld, en, eerst waar deze Colleges in gebreke bleven, '; zouden de Leden de Directeuren interpelleeren moeten.

Hierbij overhaaste men intusschen niet."

Hier werd alzoo een poging aangewend, om de publieke discussie over deze netelige zaak te temperen, en aangedrongen op het geven van tijd, om binnenskamers de zaak tot oplossing te brengen.

Iets wat ten overvloede blijkt uit wat in datzelfde artikel staat:

»0p haar beginsel moet onze Universiteit natuurlijk onverbiddelijk staan. Daarop mag niets toegegeven. Daarvoor hebben we aUen te buigen.

Dit beginsel belijden we als de waarheid Gods. Maar eer zij die te oordeelen hebben, duidelijk weten, én wat ten deze eisch van het beginsel is, én in hoeverre het gegeven onderwijs aan dien eisch al dan niet voldoet, is een zeer uitgebreid onderzoek noodig.

Gunne men daarom hun, wien zulks aangaat, voor dit ernstig onderzoek, althans tot aan de Jaarvergadering, den noodigen tijd, en trede men van de zijde der Leden eerst dan nader op, indien onverhoopt blijken mocht, èf dat het geschil voor bijlegging onvatbaar was, óf dat de ten deze gestelde machten in de ernstige opvatting van haar taak te kort schoten.

Daarom deden ook wij dusver tot dit geding het zwijgen, en we hopen dit te blijven doen, zoolang de o. i. onmisbare periode voor degelijk onderzoek en gereede beslechting niet is afgeloopen."

En hiertusschen in werd nu, ter onderrichting, de opmerking gemaakt, dat^de behandeling van zulk een zaak in de eerste plaats bij heeren Directeuren en Curatoren thuis hoort, en dat eerst wanneer deze in gebreke bleven of misdeden, de leden deze Heeren zouden hebben te interpelleeren.

Interpelleeren nu beteekent, juist zooals de geachte schrijver het elders omschrijft, dat de leden in de eerste plaats, zoo zij meenden dat het Curatorium zijn plicht niet deed, dat college hadden moeten aanklagen, of liever nog hadden moeten beginnen t> met het vragen van inlichtingen".

Dat is interpelleeren.

Indien Curatoren onder het vermoeden komen van niet te handelen, waar ze handelen moesten, of van verkeerd te handelen, dan beginnen de leden met hen te interpelleeren, d. i, om inlichtingen te vragen, en zijn die niet voldoende, dan spreken ze door een motie een votum van afkeuring of wantrouwen uit.

Zoo leeraarden we het op 24 Februari, en zoo leeraren we het nog.

Maar eilieve, welke strijd bestaat er dan nu tusschen dat advies, en ons nader advies van 16 Juni?

Die strijd zou er, ja, geweest zijn, indien we op 16 Juni hadden geschreven: »Er is wel geen vermoeden, dat Curatoren hun plicht niet doen. Maar toch is het geraden thans reeds heeren Curatoren te interpelleeren. Desnoods een motie voor te stellen. Endoor die motie aan heeren Curatoren het vertrouwen op te zeggen".

Hadden we in dien zin dan ook geschreven, natuurlijk dan waren we in lijnrechte tegenspraak gekomen met ons schrijven van 24 Februari. Toen toch maanden we, om hiertoe nog niet over te gaan, als voorbarig en nog niet aan de orde.

Hiervan echter staat in ons advies van 16 Juni niets. Er staat juist het tegendeel.

Heel de strekking toch van ons artikel van 16 Juni was, om CQa, wooTha.ng interpelleeren te voorkomen enjuist het voorstellen vaneen motie af te snijden.

Lees slechts:

»Tot het spreken over hetgeen voorkomt in het Jaarverslag en toe het geven van consideratie en advies over andere zaken, zijn natuurlijk alleen de leden en begunstigers gerechtigd. Niet de toehoorders.

Desverlangd kan men zelfs bij eenige bespreking de toehoorders doen weggaan om alleen met de leden te vergaderen.

En komt er nu op deze of andere wijze, bij de behandeling van het Verslag, iets ter sprake, dat betrekking heeft op de handhaving wa« ^^A 2 der Statuten, dan wijst Art 11 van het Reglement voor de vergadering, duidelijk den weg aan, die alsdan bewandeld moet worden.

Er mag dan over zulk een onderwerp geen motie worden voorgesteld, noch eenig ander soortgelijk besluit door de vergadering worden genomen.

Dit ware ook gansch verkeerd.

Immers dit zou allicht tot een overhaast, onvoorbereid, en daarom betreurenswaardig debat en besluit kunnen leiden".

Dit woord strekte dus om alle interpellatie, en wat daaruit in den vorm van motie volgen zou, zoo sterk mogelijk te ontraden.

Juist conform ons artikel van 24 Februari.

En daarop nu volgt, dat het gevaar dat in zulk een interpellatie en motie kan schuilen, juist ondervangen is in het Huishoudelijk Reglement, doordien de mogelijkheid is opengesteld om een Commissie van enquête te benoemen.

Er volgt toch:

» Otn dit te voorkomen is daarom opzettelijk bepaald, dat men, in zulk een geval, niet anders doen kan, dan besluiten tot het benoemen van een Cotnmissie van enquête".

En nogmaals staat duidelijk aan het slot:

Dit alles is met opzet en bedachtzaamheid aldus geregeld, om eenerzijds in niets de rechten der leden te verkorten, waar ze voor de zuiverheid der beginselen wenschen op te komen, maar ook anderzijds de rechten der Directeuren, Curatoren en Hoogleeraren niet prijs te geven aan een overhaast, na allicht wild debat, genomen besluit."

Alle twijfel zelfs is hier alzoo afgesneden.

Ons artikel van 16 Juni bedoelde niet tot een interpelleeren van heeren Curatoren aan te sporen, maar juist om het te ont^ raden, en zulks wel door aanwending van het middel dat opzettelijk was aangewezen, om al zulke voorbarige handelingen door interpellatie of motie te voorkomen.

Ook hier blijkt derhalve de onderstelde tegenspraak op niets anders te rusten dan op een vergissing van den geachten schrijver.

Hij waande dat het benoemen van een Commissie van enquête een soort interpellatie was, en hij lette er niet op, hoe het eerste juist was aanbevolen, om het tweede te voorkomen.

Slechts zij te zijner verontschuldiging gezegd, dat die averechtsche opvattting van zulk een Commissie van enquête niet alleen bij hem bestaat.

Meerderen hebben met hem, gansch verkeerdelijk, de zaak zóó opgevat, alsof de benoeming van een Cofnmissie van enquête zich vijandig richtte tegen het Curatorium.

Men zag er in een derde rechtsinstantie. Eerst de Curatoren. Dan de Directeuren. En boven deze weer de Commissie van enquête. Toch is dit ganschelijk mis gezien.

Ware dit toch de bedoeling geweest, dan had de sCommissie van enquête"/« d? "^ Statuten moeten geregeld z^n. In die Statuten toch en nergens elders, zijn de rechten geregeld.

Daaraan echter is niet gedacht.

De Commissie van enquête is geregeld in het Huislioudelijk Reglement der vergadering.

Ze kan dus niet anders zijn, dan een maatregel van orde, om de handeling der vergadering te leiden en efïect te doen sorteeren.

Allerlei kan hiertoe aanleiding geven. En wfcl in de eerste plaats de noodzakelijkheid om een onderzoek dat langs den formcelen weg eindeloos zou duren, te be-

apaedigen, door het recht aan de Commissie verleend, om rechtstreeks haar gegevens te verzamelen, en alzoo Curatoren en Directeuren te hulp te komen.

Dieper gaan we hierop niet in.

Dr. Rutgers, uit wiens pen het artikel gevloeid is, sprak zich op Seinpost duidelijk uit.

Maar hij is door velen niet geloofd.

Vlak tegen zijn stellige verklaring in, heeft men een gansch anderen zin in Art. 11 gaan inleggen.

Aan de voorstelling alsof Dr. Rutgers de vergadering misleid had, schonk men ingang..Zoo is men de benoeming der Commissie opzettelijk in een hatelijk daglicht gaan stellen.

Anderen die onze organisatie ganschelijk riiet kenden, sloegen daar geloof aan.

En op die wijze zijn enkelen toen aan het afkeuren gekomen van iets, waarover zich een geheel onware opinie gevestigd had.

Die onware opinie nu werd ook tegen ons blad uitgespeeld.

Il Niet interpelleeren'' riepen we op 24 Februari. En toen we nu op 16 Juli op een Commissie van enquête wezen, zei men: Nu - weerspreekt ge u zelf.

Toch weerspraken we ons zelven volstrekt niet.

Immers de Commissie van enquête strekte juist om én de interpellatie, én wat op haar volgen moest, te voorkomen.

Dit is er dan aan van de op dit punt onderstelde tegenspraak!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 november 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Tweede tegenspraak.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 november 1895

De Heraut | 4 Pagina's