Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Grieven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Grieven.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De grieven, die de heer Ds, T. Bos tegen ons heeft, zijn thans in zekere orde door hem bijeengebracht.

Wij voor ons hadden gewenscht, dat dit ia andere forme ware geschied, door tegenover elkander te stellen these en antithese, met voor beide het bewijs.

Ook zoo echter is de strekking van zijn schrijven duidelijk genoeg, om er een en ander op te zeggen.

Op de eerste klacht.dat Dr. Kuyper «meer wijsgeer is dan theoloog", gaan we niet in, eenvoudig wijl deze klacht niet grijpbaar is. Meer wijsgeer, d. w. z. meer Christelijk wijsgeer, dan Christelijk theoloog, kan iemand uit officie, naar zijn gaven, krachtens roeping moeten izijn. Denk slechts aan een hoogleeraar in de Christelijke wijsbegeerte. Daar steekt dus niets verkeerds in. Bedoelt men daarentegen: «Gij zet de wijsbegeerte, waar niet haar plaats, maar de plaats der theologie is", dan moet het heel anders uitgedrukt en geadstrueerd.

Dan echter is de klacht ten eenen male onhoudbaar. Omstandiger, breeder en uitvoeriger toch dan het, de laatste jaren door iemand geschied is, heeft juist Dr. Kuyper én vroeger in de Heraut, én nu in de Encyclojpaedie, het oude Gereformeerde vaandel weer in top geheschen, dat de Heilige Schrift het principium unicum, het eenig levensbeginsel der heilige godgeleerdheid is.

Beter valt dan ook te redeneeren over enkele bijzondere punten, waarover de heer Boskvalt.

Zoo over den heiligen Doop.

Daarvan zegt hij:

Dat de Doop geschiedt op grond van de onderstelde wedergeboorte.

Het is hier niet de vraag, waarvoor wij hen hebben te houden, , die belijdenis doen en dan gedoopt worden ; noch wat wij hebben te denken van de kinderen der geloovigen, of van het zaad der gemeente of des verbonds, maar wat de 'grond is voor den Doop. En dan meenen wij, dat de Doop geschiedt 0/grond van's Heeren bevel, in verband met de beloften, aan de geloovigen en aan hun zaad gegeven (Gen. 17; Hand. 2; Catech. Z. 26, 27). Dus wanneer gevraagd wordt, of er grond vóór is, dezen of genen te doopen, moet geantwoord worden: ja, wanneer de Heere het zegt. En als Hij zegt, dat gedoopt moeten worden die gelooven, doopen wij allen die belijden te gelooven, en dat met hun wandel niet omver werpen, omdat hun de beloften toekomen, die in den Doop verzegeld worden. Over het hart kunnen wij niet oordeelen. En als de Heere er dan bij zegt, dat ook aan hunne kinderen de beloften toekomen, doopen wij ook hen op grond daarvan. Wij moeten dus de jonge kinderen (der gemeente) doopen, omdat zg (dus op grond van) «zoowel als de volwassenen in het verbond Gods en in de gemeente begrepen zijn." Op geen anderen grond.

Wij begrijpen niet, waarom het beter is te zeggen: wij doopen «op grond van onderstelde wedergeboorte", dan te zeggen, zooals het in den Catechismus staat. Bedoelt Dr, K. wezen-Xxfi^ietzelfde, , waarom dan een anderen term in de Kerken ingevoerd. Bedoelt hij werkelijk iets anders, , dan is dat eene afwijking van den band der vereeniging, " in de Ger. Kerken onderling gelegd.

Over dit punt kunnen we kort zijn.

Met^ breede citaten uit al onze oude Gereformeerde schrijvers van naam, Calvijn, a Lasco, Guydo de Bray e. a. voorop, is door ons aangetoond, dat aller eenparig getuigenis strekt, om te belijden, dat in het kind vóór den heiligen Doop het aanwezig zijn van het geloofsvermogen door hen werd aangenomen.

Is Ds. Bos dit nu met hen eens?

Stemt hij toe, dat de te doopen kinderkens «in Christus geheiligd", «lidmaten zijner gemeente" en «erfgenamen des Koninkrijks" zijn, niet omdat we dit hoofd voor hoofd van elk kind weten, maar omdat ze als zoodanig in den Doop voorkomen ?

Welnu, dan bestaat er op dit punt in het wezen der zaak tusschen hem en ons geen het minste verschil, en hechten wij in het minst, niet aan bepaalde zegswijzen en termen.

Een tweede punt, dat aanstoot gaf, was de voorstelling, dat er onder de bediening van het Sacrament des Doops een werking van Gods zijde in den doopeling plaats grijpt.

Nu weet elk kenner der historie, hoe in de dagen der Reformatie de vraag, of de Sacramenten alleen verbeeldende of ook inwerkende (exhibitieve) beteekenis bezitten, met groote heftigheid in het geding kwam, en hoe Calvijn in dezen strijd zeer beslist koos voor een niet enkel afbeeldende, maar óók inwerkende beteekenis van het Sacrament.

Dat deze strijd destijds hoofdzakelijk bij het Avondmaal is uitgestreden, en minder bij-den Doop, lag aan de gelegenheid dier tijden. De zaak als zaak echter gold het Sacrament iti het gemeen. Dienovereenkomstig leert onze Catechismus dan ook, dat het Sacrament niet enkel iets verbeeldt of afbeeldt, maar ten principale zelfs strekt om - ilhet geloof ie sterken, "

Dit leert onze Catechismus van het Sacrament in het gemeen, dus van Doop en Avondmaal.

En dit nu zoo zijnde, hoe is dit dan anders te verklaren, dan in dien zin, dat onder de bediening van den Doop God de Heere door zijnen Heiligen Geest het geloofsvermogen in het te doopen kindeke sterkt?

Kan Ds. Bos zich nu niet vinden in de wijze waarop Dr. Kuyper dit poogde toe te lichten, welnu, dat behoeft ook niet. Ook

hier staan we voor een mysterie, waarover men wel zijn gedachten mag zeggen, maar zonder dat dit ooit de anderen bindt.

Hoofdvraag is maar, of ook Ds. Bos eri kent, dat de leeraar, de ouders, het kind en V het water, zonder meer, den Doop nog niet uitmaken, maar dat in de Doopsbediening ook God de Heere handelend optreedt, en dat die handeling ook hier strekt, om het geloof, d. i. hier bij een kind, het geloofsvermogejt, te sterken.

Zegt hij hierop; j'a, dan is ook hier wijze van uitdrukking en toelichting ons onverschillig, en is er van grondverschil geen sprake.

Leerde hij daarentegen, dat de Doop alleen door den mensch, buiten de daad Gods, bediend wordt, dan ja, zou er verschil van inzicht zijn, en zou men op heel het leerstuk van het Sacrament moeten ingaan.

Een derde bezwaar eindelijk omschrijft hij in dezer voege:

Dat het kind van een hypocriet volstrekt geen zaad der Kerk is, en aan zulk een kind de Doop niet toekomt.

Ons dunkt, dit wijkt geheel af van de gezonde leer. De genade is toch geen erfgoed, zoodat alleen oprechten het ware zaad kunnen voortbrengen.

Onze bezwaren tegen bovengenoemde doopsbeschouwing wegen te meer, omdat zij — die doopsbeschouwing — niet op zichzelve staat, maar in verband gebracht moet worden met des Hoogleeraars redeneering o. a. over shet Lichaam van Christus", de wedergeboorte en de roeping.

Hierover valt moeilijk te spreken.

Immers Ds. Bos zegt wel dat Dr. Kuyper zoo leeraart, maar hij verzuimt de woorden van Dr. Kuyper, waarin dit geschreven was, aan te halen, of ook er naar te verwijzen.

Alle waarborg ontbreekt dus, dat Ds. Bos het gevoelen van Dr. Kuyper metterdaad juist heeft weergegeven.

Doch aangenomen een oogenblik dat dit zoo is, dan staat één ding toch zeer zeker vast, en dat is, dat Ds. Bos de bedoeling van Dr. Kuyper geheel misbegreep.

Hij toch leidt er uit af, dat volgens Dr. Kuyper een kind van een hypocriet geen uitverkorene zou kunnen zijn.

Behoorde nu Dr. Kuyper tot die personen, die zich slechts nu en dan een enkel maal over enkele vraagstukken had uitgelaten, zoo kon er dit nog meê door.

Nu daarentegen Dr. Kuyper een onverbeterlijke veelschrijver is, wiens gevoelen op dit punt, onder alle opzicht, bekend was, nu gaat het toch waarlijk niet aan, zonder stellig en beslist citaat, hem zulke ongerijmde stellingen toe te dichten.

Door niets, in hemel noch op aarde, is de vrijmacht Gods in de daad der uitverkiezing beperkt.

Zóó, en niet anders, heeft Dr. Kuyper het steeds geleeraard.

En te zeggen, dat een kind van een hypocriet geen uitverkorene zou kunnen zijn, is dan ook vlak het tegendeel van wat hij steeds beleed.

Heel iets anders is het echter, of wij daarom recht hebben het kind van een hypocriet, als hij als hypocriet ontdekt is, nog onder het ons bekende »zaad der kerk" te rekenen.

En dat kan natuurlijk niet.

Een kind van een Batakker of Madurees kan een uitverkorene zijn, maar zoolang hij zelf niet bekeerd is, rekent dan ook zijn kind voor ons onder »het zaad der kerk" niet mede.

Heel deze laatste klacht rust dus op puur misverstand.

Laat het ons niet langer ophouden.

Het geschil , "over den heiligen Doop loopt feitelijk slechts over de twee eerste punten: i". of het kind in den Doop voorkomt als lidmaat van Christus, in Christus geheiligd en erfgenaam des koninkrijks, d, i. dus als wedergeboren; en 2". of God ook zelf in het Sacrament des Doops werkt, al dan niet. o

Ook op deze punten nu zullen we volgaarne leering aannemen, maar tot op dezen oogenblik kunnen we nog niet anders zien, of heel de kerk der martelaren staat aan onze zijde, en naar we vertrouwen durven Ds. Bos ten slotte ook.

Om de beslissing hierover gemakkelijk te maken, willen we onzerzijds ons op deze beide punten vergenoegen laten met wat Petrus van Maestricht dienaangaande leert.

Wat het eerste punt aangaat, vraagt Maestricht (III. .p. 613) of de Doop de wedergeboorte voortbrengt als een natuurkundig werk. En wat antwoordt hij hierop nu sub 3

Dat dit nooit kan, y> omdat hij (d. i. de Doop) de wedergeboorte, door middel van welke wij ingaan in het Koninkrijk van God, of in het Veronderstelt".

En wat het tweede punt betreft, leert Maestricht (III p. 614) »dat de Dope in de uitverkorene dopelingen zedelijker wijze alle zonde wegneemt, ten aanzien van de schuld, en ten aanzien van de smet tot zooverre alleen, op dat die niet meer heersche in de gcdoopten; maar niet, opdat ze volstrekt niet meer zij,

Voor minkundigen zouden we nog nader moeten uitleggen, dat hier metterdaad het tweede punt in opgelost is. Voor Ds. Bos zal dit, ; ook zonder nadere uitlegging, duidelijk zijn.

Nogmaals Eén Petri.

Na de populaire uitlegging van Petrus' eersten Zendbrief, die wijlen Prof. Dr. De Hartog ons achterliet, verscheen er thans een soortgelijke commentaar voor de gemeente van de hand van den heer J. H. Donner, bij zijn zoon den heer D. Donner; in klein octavo, even 200 bladz. groot. Papier stevig. Druk helder. Alleen de Schriftgedeelten uit min oogljjke letter, wijl zonder genoegzame interlinie, en te plat gezet.

Doch dit is bijzaak. Hoofdzaak is, dat de heer Donner ons in dit boekske op zijn klare, puntige en soms geestige wijze, een uiteenzetting van den inhoud van dezen brief heeft gegeven, die metterdaad den brief doet verstaan.

En wel is deze uitlegging zinsnede voor zinsnede gegeven, nu eens twee, dan drie, ook vier verzen saam, maar de uitlegging zelve loopt meestal door, zoodat ze zich zonder stoornis lezen laat.

Over vertoon van geleerdheid valt ge nergens.

Deze uitlegger pronkt niet, maar wil dienen, en hij rust niet, eer zelfs de eenvoudigste lezer of lezeres den zin en de bedoeling van het woord kan verstaan.

Vinde dan ook dit geschrift zijn weg.

Het blijft een teeken der hope, dat ons volk schier nog de eenige natie is, waar studiën die zich met de Schrift bezig houden, bijna altoos van welslagen zeker zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Grieven.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1896

De Heraut | 4 Pagina's