Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tucht en Doop.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tucht en Doop.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI (Slot.)

De slotsom waartoe de gevoerde bespreking leidt, kan geen andere zijn, dan dat ernstige handhaving van de Tucht voor de instandhouding en rechtmatige bediening van den Kinderdoop onmisbaar is.

De Kinderdoop kan nooit anders zijn dan de Doop toebediend aan »de kleine kindekens der geloovigen; " onder ügeloovigen" kunnen hierbij nooit anders verstaan worden dan personen, die, voor zooveel het menschelijk oordeel van de bevoegde autoriteit reikt, wel waarlijk het zaliginakend geloof deelachtig zijn; hierover kan de Kerkeraad, als in casu de bevoegde autoriteit, nooit anders dan naar uitwendige kenmerken oordeelen; en juist overmits dit zijn oordeel rust op uitwendige kenmerken, die altoos onzeker zijn, moet gestadige controle iti de lucht aan dit oordeel meerdere zekerheid bijzetten.

Aan de averechtsche voorstelling, alsof de Tucht alleen strekte om het Verbond des Heeren in het heilig Avondmaal zuiver te houden, moet deswege weerstand geboden.

Dit is volstrekt niet zoo.

Ook hier geldt voor beide Sacramenten hetzelfde.

De Sacramenten zijn voor de geloovigen verordend, niet voor de ongeloovigen, en uit dien hoofde moet én bij het heilige Avondmaal éa bij den heiligen Doop gewaakt, dat door verslapping van de Tucht het begrip van «geloovigen" niet vervalscht worde.

Zelfs geldt dit van den heiligen Doop nog sterker dan van het heilige Avondmaal, naardien het Sacrament aan den geloovige meermalen telken jare, de heilige Doop hem daarentegen slechts eenmaal voor zijn gansche leven bediend wordt.

Dat hierop in de kerkelijke practijk minder gelet is, was daaraan te wijten, dat bijna niemand een kind ten Doop presenteerde, of hij was op den leeftijd, die den volwassene naar het heilig Avondmaal dringt. Overmits nu de Tucht over het Avondmaal waakte, lag hierin vanzelf zekere waarborg voor het Dooprecht, en was het verklaarbaar dat de ééne controle in de andere opging.

Toen daarentegen, na het ophouden van de vervolging, weer de Volkskerk met al haar onheiligheden optrad, lag in het niet-gecensureerd zijn geen de minste waarborg meer, dat men een wezenlijk geloovige was, en is men voortgegaan met het toedienen van den Doop aan allerlei kinderen, die geboren waren uit personen, wier naam op het kerkeboek stond.

Z 00 is het destijds gegaan, en zoo ook zal het nu weer gaan. Tenzij de kerken, door de schade van het verledene geleerd, aan dezen misstand een einde maken, en door ernstige en gestadige oefening van de Tucht wezenlijken waarborg leveren, dat zij, die als kerkleden ïgeloovigen" heeten, ook waarlijk, voorzoover menschelijk oordeel reikt, geloovigen zijn.

De pleitbezorgers der Volkskerk met haar stelsel van leugen en zelfmisleiding, brandmerken wel zulk streven als Labadisme, maar hiermede heeft het niets gemeen.

Labadistisch is elk streven, dat geestelijk keuren wil, en niet tevreden is met de keur van belijdenis en tvandel. Daarentegen is het houden van de hand aan deze laatste keur bij elk en een ieder lid der gemeente, niet Labadistisch, maar in den striktsten zin Gereformeerd. Dit niet te doen, en niet te willen, is niet Gereformeerd, maar hiërarchisch. Immers het is alleen door een hiërarchie, en dat nog wel in Roomschen zin, dat ge een Volkskerk in stand en in orde kunt houden.

We waarschuwen daarom de Gereformeerde kerken, dat ze, eer het te laat is, op deze heilighouding van het Verbond in den Doop door dege, ernstige oefening van de Tucht, beter dan dusver letten mogen.

Het komt hier op het inprenten van juiste begrippen en het aankweeken van vaste overtuiging aan.

Dringt eenmaal ernstig en welbewust de overtuiging in de kerken door, dat ge geen kindeke moogt doopen, of het moet voor u vaststaan, dat het »het kindeke van een geloovige" is, niet naar uw, maar naar kerkelijk oordeel, en dit altoos in dien zin, dat de kerk bij haar oordeel een waarachtig geloovige bedoele, dan volgt al het andere vanzelf.

Dan toch zal de Kerkeraad gaan beseffen, dat hij in staat moet zijn, om over elk lid zijner kerk een oordeel te vellen; dat hij pm dit te kunnen doen, van zijn leden op de hoogte moet zijn; en dat de titel van »geloovige" nooit anders machteloos mag worden gemaakt, dan door dèn hypocriet, d. is. door iemand die den Kerkeraad opzettelijk bedriegt.

Geen ongeloovige en geen halfgeloovige mag . lid der kerk zijn. Alleen geloovigen vormen de «vergadering der geloovigen."

Zelfs tegen gewoon bedrog hierbij moet de Kerkeraad zich weten te wapenen. En alleen waar sluw bedrog de misleiding zóó fijn spint, dat geen ontdekking mogelijk is, hebt ge te doen met den hypocriet dien God oordcelen zal.

Hoe ge het wendt of keert, het komt er dus altoos op aan, dat de Kerkeraad voor zijn leden kunne instaan, en eerlijk weg voor God en menschen verklaren kunne: »Naar belijdenis en wandel te oordeelen, zijn de leden mijner kerk geloovigen in den echten degelijken zin des woords.

Waar het zóó staat, weet ge dan tevens welke kinderkens al dan niet uit »geloovige ouders" geboren zijn, en kan alzoo over den Kinderdoop geen bedenking zijn.

Dan echter zal men feitelijk komen tot een anderen regel van practijk.

Die regel is nu bijna allerwegen: Doop ieder kind dat gepresenteerd wordt, tenzij er onoverkomelijke bezwaren tegen rezen. En dit wordt dan zoover getrokken, dat metterdaad zoogoed als alle kinderen zonder onderscheid den heiligen Doop ontvangen.

Is er dan de vader niet, dan neemt mea de moeder. Is de moeder verdacht, dan neemt men de ouders der moeder. Kortom, er is zoodoende altoos een uitweg.

Handelde men daarentegen uit betere beginselen, dan zou de regel omgekeerd moeten worden: Niemand doopen tenzij zijn recht op den Doop behoorlijk geconstateerd zij; dit recht uitsluitend getoetst aan de vraag, of hij geboren is uit een geloovigen vader of moeder, of wel uit beiden.

Dat het volgen van dezen regel tot conclusiën zou leiden, die in menig opzicht afweken van de dusver meest geldende usantie, stemmen we volmondig toe, maar we voegen er bij, dat we dit juist beoogen.

Kinderkens van gecensureerde of gebannen personen achten wij dat niet mogen gedoopt worden, zoolang deze censuur niet is opgeheven, of deze afsnijding niet door weeropneming is te niet gedaan.

Waarop toch wacht die opheffing en weeropneming? Uitsluitend op het berouw en de schuldbelijdenis,

, Nu is berouw, na zonde, te hebben juist één der tcekenen waaraan ge den geloovige herkent, en hoe zult ge dan, zoolang juist dit teeken ontbreekt, op uw veronderstelling, dat ge met een geloovige te doen hebt, voortbouwen?

Natuurlijk, zoodra berouw en schuldbelijdenis er zijn, vervalt alle bedenking; maar moogt ge in deze handelen, zoolang ge ze mist?

Er wordt zoo weer ernst gemaakt met de bepaling, dat de doopelingen kleine kinderkens van geloovigen moeten zijn; tevens zullen de kerken dan haar verhouding hebben te regelen tegenover hen, die, hoezeer op volwassen leeftijd gekomen, nochtans niet tot belijdenis des geloofs kwamen.

Bleef toch de regel gelden, die thans ia tal van kerken de gewone is, dat wie geen toegang tot het heilig Avondmaal zoekt, ook niet aan kerkelijke Tucht is onderworpen, dan doet zich telkens het geval voor, dat kinderkens ten Doop gepresenteerd worden door ouders, die zelf nog buiten belijdenis bleven.

Bij dezulken nu hielp men zich dusver met de uitvlucht: «Zelven zijn ze gedoopt, als kinderen van geloovigen; uit dien hoofde zijn ze als lidmaten van Christus te beschouwen; dus zijn ze ook zelven geloovigen; en alzoo hebben ook hun kinderen recht op den Doop.

Maar, natuurlijk, in eiken anderen kring zou men zulk een redeneering als een soort boerenbedrog brandmerken. Omtrent een kind kan men iets onderstellen uit zijn ouders, zoolang het zelf nog niet tot jaren van onderscheid is gekomen. Maar is het zelf eenmaal volwassen, dan vervalt dit natuurlijk.

Het niet komen tot belijdenis levert dan veeleer het vermoeden op, dat de betrokken persoon geen geloovige is, en dat uit dien hoofde aan zijn kind de Doop niet toekomt.

Doch welken weg de kerken ook inslaan, om het ten deze ingeloopcn kwaad weer uit te bannen, de overtuiging dat er op deze punten zekere nadere voorziening noodig is, laat zich niet duurzaam onderdrukken.

Gelijk het nu staat, maakte men maar al te zeer den indruk, als ware het doopen van een ieder die gepresenteerd wordt, de van God ingestelde ordinantie, en als strekte al wat men hierover verder bazelt, uitsluitend voor een schoonklinkende redeneering zonder bondigheid of klem.

Zal de kerk «de vergadering der geloovigen" zijn, dan moeten de kerken ook toezien, dat haar leden als «geloovigen" bekend staan, en moet ze door Tucht waarborg geven, dat wie later bleek het niet te zijn ook weer worde afgevoerd.

Is de Doop der kinderkens voor kinderkens van. geloovigen ingesteld en voor dezulken alféen, dan behoort dit Dooprecht ook bij elk kind geconstateerd te worden, en dus de regel te zijn, niet dat ieder gedoopt wordt van wien niet het tegendeel blijkt, maar, omgekeerd, alleen zulk een kind waarvan het recht vaststaat.

En eindelijk, openbaart iemand zich op volwassen leeftijd niet als een geloovige, en komt hij diensvolgens niet tot belijdenis, dan moet de kerk maatregelen nemen om te zorgen, dat hij niet desalniettemin voor een geloovige doorga, en op dien grond ook voor zijn kind den Doop eische.

Doch ook al is het, dat andere broederen hierover anders oordeelen, dit zullen ze ons toestemmen, uit de thans geldende verwarde practijk dienen de kerken weer tot vaster regel te komen, en alleen met het oog hierop gaven we deze vluchtige artikelen ten beste.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1896

De Heraut | 6 Pagina's

Tucht en Doop.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 februari 1896

De Heraut | 6 Pagina's