Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onthouding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onthouding.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

Een geheel andere beweegreden tot onthouding kan gelegen zijn in de verborgen gesteldheid van iemands zieleleven.

Iets waarbij we nu niet het oog hebben op het innerlijk verwijt over zonden die uitvloeisel waren van opwinding door wijn of drank. Hierover toch spraken we ons reeds in den aanvang van deze artikelenreeks beslist uit. Ook hier geldt: Al wat uitliet geloof niet is, is zonde.

Neen, als we spreken van de verborgen gesteldheid van het zieleleven, bedoelen we hiermede de innerlijke bevinding van geestelijk welzijn of van ongeestelijk kwijnen.

Alleen van geloovigen is hier natuurlijk sprake. Van mannen en vrouwen, die voor Jezus als hun Heiland, voor Christus als hun Koning gekozen hebben, niet omdat ^z)'Jezus naliepen, maar omdat de Vader hen naar Jezus trok.

Dezulken nu ontdekten allengs een wereld van binnen, een wereld waar hun hart in meeleeft, een ongeziene wereld, maar toch zeer wezenlijk, die aansluit aan het leven des hemels, en waarin het hart van Gods kind als een tempel des Geestes staat.

In dat innerlijk leven gaat het nu vaak op en neder. Het kan er zomeren dat alles bloeit en vrucht spelt, maar ook zoo kil winteren, dat er als een wade des doods over het hart ligt.

Dat merkt de ziel aan haar genieten of aan haar missen van de gemeenschap met het eeuwig Voorwerp harer liefde en harer aanbidding. Met name in het gebed, of het gebed lust-of last is, of het vloeit en vlot of stolt en stokt.

Is nu het laatste het geval, dan komt vaak het zielsbegeeren op, om weer uit de geestelijke woestenij naar den lusthof der ziele te komen, uit de koude verlatenheid, waarin de ziel bevriest, naar de zonnige stranden aan den oceaan der eeuwigheid.

Daartoe grijpt de ziel dan allerlei middelen aan, en onder deze middelen neemt ook de onthouding een plaats in; die onthouding namelijk, die gemeenlijk vasten heet.

Vasten toch is volstrekt niet alleen aan den trek van den honger, maar evenzoo aan den trek van de dorstige lippen weerstand bieden.

Alle vasten is een zich geheel of ten deele onthouden van spijze, en moet tevens zijn een zich onthouden van wijn en drank.

Dit vasten nu kan tweeërlei vorm aannemen, hetzij van een tijdelijk, hetzij van een duurzaam karakter. De vasten waardoor de Roomsche kerk in de dusgenaamde Lijdensweken het Carneval van het Kruis scheidt, is tijdelijk, het vasten van een Johannes den Dooper was voor heel zijn leven.

Denk voor het laatste aan de Nazireërs in Israël, en aan de Rechabieten, die onder Israël woonden.

Niet als verdienste bij God, maar als middel tot geestelijke ontdooiing opgevat, is zulk vasten kostelijk, en kostelijk dus ook de onthouding van wijn en drank, die er in besloten ligt.

De uitnemende werking van dit vasten vloeit voort uit het feit, dat het vleesch zoo licht begeert tegen den geest, dat het levendig en krachtig zijn van het vleesch zoo licht een sluier voor het geestelijk leven brengt, en dat nu, omgekeerd, zekere terugzetting van het vleesch, een stemming in ons teweegbrengt, die ons meer van de wereld aftrekt, en de ziel meer uit doet treden. Er is metterdaad een graad van nuchterheid, die, mits ze niet te ver ga en daardoor in krankheid oversla, verheft en spant en tot zaliger bidden in staat stelt.

Hierin ligt dan ook de reden, waarom in de Heilige Schrift zulk wel aangelegd vasten wordt aanbevolen, en waarom onze Gereformeerde vaderen zulk particulier vasten in practijk brachten en bij hun bededagen zulk vasten kerkelijk verordenden.

Tegenwoordig, het moet met leedwezen erkend worden, is men hiervan bijna geheel afgekomen, en de practijk van het vasten is, bij vele anders geloovige Christenen, thans zoogoed als geheel onbekend.

Dit nu loven we niet. Veeleer is het in ons oog teeken van achteruitgang.

Toch kan hier uiteraard geen verhandeling over het vasten worden ingevlochten. We volstaan dus met aan den algemeenen regel te herinneren, en willen dien kortelijk toepassen op de onthouding van wijn en drank.

Daartoe strekke eerst een woord over het duurzaam vasten op grond van gelofte.

Al oeweren. we toch niet, dat het lid zijn vaa een Geheel-onthoudingsverecuiging met zulk levenslang vasten krachtens gelofte geheel op één lijn staat, toch gevoelt men terstond, dat hier zeer sterke analogie aanwezig is.

Johannes de Dooper valt hier natuurlijk uipt nr^Ae-r-T-Tj; 'rr^^; }(^ oiithielcl zich van it alzoo door Gods bevel, , cDuorte, ov'cv • . /oor zijn var: .. - ...^i eigen gelofte, maar Goddelijke last.

En evenmin mag men hierbij de Rechabieten te pas brengen. Deze afstammelingen van Jouadab, den zoon van Rechab, dronken wijn noch sterken drank, en hielden dit meer dan di-ie eeuwen stipt in hun geslacht vol, niet omdat ze hooger geestelijk leven zochten, maar omdat de stamvader van hun geslacht dit alzoo verordend had. Vooral Christenen die zich van wijn en drank onthouden, om door^iooger graad van nuchterheid Gode meer nabij te leven, moeten zich derhalve niet op Rechabs nakomelingen beroepen.

De zaak met de Rechabieten lag geheel anders, en heeft niets hoegenaamd met de tegenwoordige onthoudingsbeweging uitstaande.

Gelijk men toch weet, had Rechab voor ziju geslacht verordend, dat ze geen huizen zouden bouwen, maar in tenten leven, geen landbouw ter hand zouden nemen, en zoo ook geen wijn zouden drinken.

Deze drie nu: in tenten wonen, geen landbouw drijven en geen wijn gebruiken, ^ijn het kenmerk van de Bedoeïenen tegenover den steedschen Oosterling. Het leven volgens dien regel is het Nomadenleven in stand houden, in tegenstelling met het leven van andere stammen, die vaste woonplaatsen kiezen. Het is de glorie der woestijn tegenover de glorie van de beschaving.

Naar men aan mag nemen, waren de Rechabieten geen Joden, maar Kenieten, die, tot Jehova bekeerd, onder Israël een schuilplaats zochten; maar hoewel er op gesteld om op de erve van Gods volk te wonen, stelde Rechab er evenzoo prijs op, dat zijn nakomehngen het oude Nomadenleven of Bedoeïenenleven niet zouden prijsgeven. En aan die ordinantie van hun vader zijn ze getrouw gebleven. Juist zooals later Mahomed, op gelijke wijze, dezen trek uit het Bedoeïenenleven in den Koran opnam, en zoo zijn volgelingen bewoog, om van den wijn afstand te doen.

Bij de Rechabieten was dus geen sprake van een gelofte aan God, en evenmin van een geestelijke intentie.

Het niet drinken van wijn stond voor hen met het niet gaan wonen in een huis, en met het niet hanteeren van ploeg of spade, geheel op één lijn.

Wel daarentegen moet hier gelet op het eigenlijke Nazireaat. Dit toch was het gevolg van een gelofte, hetzij van een gelofte van de ouders of van den man zelven, en had zeer bepaaldelijk ten doel om zich Gode meer bijzonderlijk toe te wijden.

Dit Nazireaat had niet ten doel, het gebruik, vooral het misbruik, van sterken drank en wijn onder zijn landgenoot en tegen te gaan. Daar dacht zelfs de Nazireër niet aan, en niemand in Israël leidde er deze bedoeling uit af.

Integendeel de Nazireër zonderde zich door zijn gelofte van zijn landgenooten uit, en stelde zich in nauwer en enger zin, ten dienste van zijn God.

Evenals de priester voor en gedurende zijn dienst in het heiligdom (Lev. lo : 8 v.v.) zich van allen wijn en allen sterken drank te onthouden had, opdat geen spanning in het bloed zijn volkomen nuchterheid bij den dienst in het heilige benevelen zou, zoo ook moest de Nazireër alle gebruik van wijn enz. mijden, en dat wel duurzaam, overmits hij zich niet, gelijk de priester, slechts enkele uren in den dienst zijns Heeren bevond, maar zich voor heel zijn leven en met heel zijn persoon bijzonderlijk aan den dienst des Heeren gewijd had.

Hij moest passief voor God zijn. Louter passief. Hij moest niets aan zich zelven toe of af doen. Iets wat uitgedrukt werd in zijn haargroei. Die moest op zijn hoofd als een kroon zijn, gelijk God het liet groeien. En zoo ook moest de innerlijke spanning van zijn geest blijven wat God die zijn liet, en zoomin hij met het scheermes zijn uiterlijk voorkomen mocht wijzigen, zoomin mocht hij door wijn het imierlijk voorkomen van zijn ziel verandering doen ondergaan.

Die afscheiding van den wijnstok werd bij den Nazireër dan ook zoo streng genomen, dat hij niet alleen geen gegisten wijn of sterken drank of bier mocht drinken, maar evenmin ongegist druivensap. Ja zelfs een druif was hem verboden. Tot de rozijn toe. Een strengheid die alleen te Rome door de bepaling voor de priesters van Jupiter (den Flamen Dials werd overtroffen, die zelfs geen druif mocht aanraken, en niet wandelen mocht over een stuk land, waar een wingerd op stond.

Dat nu zulk een Nazireaat voor ons niet ter navolging is ingesteld, blijkt op overtuigende wijze.

Al aanstonds toch spreekt het vanzelf, dat, indien dit de bedoeling ware geweest, onze Heere Jezus Christus gelijken regel zou gevolgd hebben, hij, wiens geheele zijn en bestaan en leven Gode gewijd was, zoo als dit bij geen onzer ooit kan. En ook zijn apostelen, die alles moesten verlaten, om zich aan de zake huns Heeren te geven, zouden dan uit den aard der zaak én zelven Nazireërs zijn geweest én alle heiligen des Nieuwen Verbonds tot het Nazireaat hebben opgeroepen.

Nu dit niet zoo was, vervalt uit het Nazireaat elke dusdanige gevolgtrekking.

Immers elke onderscheiding tusschen gegisten wijn en druivensap valt dan weg. De Nazireër zondigde indien hij ook maar een rozijn at.

Die zaak is alzoo uitgemaakt.

Wordt ons nu voorgehouden, niet om navolgers van Rechab, maar om leerjongers en navolgers van onzen Heere Jezus Christus te zijn, zoo is uit het Nazireaat nooit op die wijs tot ons te concludeeren.

Waarbij nog zij opgemerkt, dat zulk een opvatting van het Nazireaat als regel voor alle heiligen evenzeer afstuit op het feit, wijn dat Gods Woc-dden wijnstok onder de edele planten rekent, en dat het God is, die als-• lezen wijnstok gansch doelloos, doelloos it, Js de druif, zou geschapen hebben.

Wel is daarentegen uit - het Nazireaat af te leiden, dat wie in het heilige dient, wel doet, met zich door groote soberheid en matigheid steeds in zulk een stemming der ziel te bewaren, dat geen gemis aan volkomen nuchterheid zijn dienst onheilige. Het is niet de inspiratie van den zoeten wijn, maar alleen de inspiratie van den Heiligen Geest, die stemt voor den Gode gewijden dienst.

En komt men nu op de gelojte ^SszoodAnig, dan geven zeer zeker onze vaderen toe, dat ook voor den Christen een gelofte soms geoorloofd, vaak heilzaam kan zijn; alleen drong Calvijn er steeds op aan, dat zulk een gelofte altoos een tijdelijk karaker zou dragen, lietzij om een zonde te bestrijden, hetzij om zijn geestelijk leven weer op het rechte diapason te brengen, hetzij om zich voor te bereiden voor een bijzonder ernstige of moeilijke taiik.

Onthouding in dezen zin nu genomen, als middel om het ontstemd gemoed weer geestelijk voor God te stemmen, desnoods gesterkt door gelofte voor zekere7i tijd, verdient deswege ongetwijfeld aanbeveling.

Zulk een onthouding echter bepaalt zich dan niet tot tvijn en drank, maar strekt veel verder, en breidt zich uit tot alle zinlijk genot, dat af kan leiden van geestelijke concentratie des innerlijken levens.

Onthouding van spijs eveniji)ed als van drank, onthouding van vermalcen en feestelijkheden, onthouding van luidruchtig gezelschap, onthouding in het huwelijk en zoo veel meer.

Zelfs wordt deze geestelijke onthouding daaraan het best gekend, of ze zich tot wijn en drank bepaalt, of wel van meer algemeene strekking is.

Sober, matig en ingetogen te leven, en den lust der zinnen niet te zeer bot te vieren, is de algemeene regel des zedelijken levens voor een Christenmensch.

Bevindt hij nu, dat hij óf hierin te kort schiet, óf wel een 'extra prikkel ten goede noodig heeft, dan ligt de weg van het vasten, van de gelofte, van de tijdelijke onthouding van alle zinlijk genot, voor hem open.

En de uitkomst heeft steeds geleerd, dat, mits het duiveltje der werkheiligheid er niet bij in het hart sluipe, zulk tijdelijk, zonder vertoon, zonder opspraak, in stilte voor God vasten, voor de ziel gezegend was.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Onthouding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1896

De Heraut | 4 Pagina's