Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een doolgeraakt debat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een doolgeraakt debat

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder den rook van onze oudste Academiestad, heeft op 14 Februari jl. te Alphen aan den Rijn een twistgesprek plaats gehad over de vraag, of de Bijbel al dan niet thuis hoort op de lagere school.

We noemden in onzen titel dit een doolgeraakt debat, en zullen die qualificatie waarmaken.

Op zichzelf zou men iiuanen vragen, of •zulk een twistgesprek, in een stil dorp gehouden, genoeg beteekenis heeft, om er in het generale persdebat melding van te maken.

Zulke twistgesprekken toch worden, metj name ten plattelande, telkens en gehouden.

Het feit echter, dat van dit twistgesprek niet alleen verslagen in de pers voorkwamen, maar dat het verslag er vau, door een stenograaf opgeteekend, met goedvinden van de beide hoofd-woordvoerders, ook afzonderlijk als vlugschrift is uitgegeven, wettigt ten volle de uitzondering die we maken.

De titel van dit vlugschrift luidt: De Bijbel in verband met de lagere school, Ds. W. Bax contra Dr, A. G. Honig, saamgesteld door den stenograaf H. J. van den Berg. Alphen aan den Rhijn, bij C. van Wieringen.

Een korte recensie van dit vlugschrift als zoodanig ga hier vooraf.

En dan zij de minkundige al aanstonds op zijn hoede tegen de onjuiste voorstelling, alsof hij hier een woordelijk, een letterlijk verslag zou hebben, omdat een stenograaf het opstelde.

Om een woordelijk verslag te kunnen afdrukken, had men minstens drie stenografen moeten bezigen.

Eén stenograaf kan dat niet leveren.

Iets wat hier wordt opgemerkt, niet om de goede trouw van dit verslag in verdenking te brengen. Immers de sprekers hebben vooraf nagezien wat gedrukt zou worden.

Maar wel om te doen uitkomen, dat de heer Ds. Bax in oratorisch talent niet zóó verre boven zijn bestrijders staat, als dit verslag zou doen vermoeden.

Ds. Bax toch had zijn inleidende rede vooraf op schrift in gereedheid gebracht, en kon de aldus met veel zorg bewerkte rede, letterlijk doen opnemen; terwijl omgekeerd Dr. Honig e. a. voor de vuist spraken, en de altoos gebrekkige opteekeningen moesten corrigeeren.

In verband hiermede nu hebben we tegen deze geheele uitgave een ernstige grief, die Ds. Bax, we zijn er zeker van, ons volkomen zal toegeven.

Er waren namelijk over dit geding te Alphen twee meetings gehouden, de eerste op 13 Maart 1895, de tweede op 14 Februari 1896.

Beide hingen saam, de ééne was een voortzetting van de andere. Op pag. 4 staat duidelijk, dat een contra-vergadering noodig werd geacht, omdat de tijd voor debat op 13 Maart 1895 te kort was geweest.

En dit nu zoo zijnde, vragen we, of het pas geeft, in dit verslag, wel de rede van Ds. Bax, maar niet de inleidende rede van Dr. Honig op te nemen. De tegenwerping toch dat deze een jaar vroeger gehouden was, geldt niet. De titel van het vlugschrift is algemeen. Het heet Ds. Bax contra Dr. Honig. En zie, de speech van Dr. Honig, waartegen Ds. Bax optrad, komt er niet in voor. De lezer krijgt niet te zien wat Ds. Bax komt bestrijden, en waartegen hij het heeft.

Dit nu is geen manier van doen.

Eerst had de rede van Dr. Honig moeten zijn afgedrukt; dan de rede daartegen van Ds. Bax; en daarna het gevolgd debat.

Een eisch die te meer klemt, omdat alsdan terstond zou zijn uitgekomen, hoe jammerlijk dit debat is doolgeraakt.

Waarover toch liep dit geding?

Ziehier de stellingen, die Dr. Honig gepubliceerd had, en waarover dus het debat pro en contra ten einde toe had moeten loopen.

Ze waren vijf in aantal, en van dezen inhoud:

I. De Openbare school staat niet op Christelijken grondslag.

II. De Openbare school voert af:

a. van God (wanneer in de Openbare School van God wordt gesproken, wordt daarmede niet de Drieëenige God bedoeld, maar wordt eenvoudig het Déistisch of Pantheïstisch Gods-begrip gehuldigd);

b. van den Christus ;

c. van de Heilige Schrift.

III. De Openbare School drijft de kinderen in de handen van het ongeloof.

IV. De Openbare School zoekt de kinderen te winnen :

óf voor het voor het Liberalisme:

a. óf voor het Radicalisme

c. óf voor het Socialisme.

V. Wanneer op sommige Openbare Scholen nog gebeden, de Schrift gelezen, de Psalmbundel gebruikt enz. wordt, dan is dit in strijd met de landswet, zoodat elk gemeentebestuur, dat dit duldt, zelf den eerbied voor de wet en het gezag bij de onderdanen ondermijnt en dus in beginsel het maken van oproer bevordert.

Gelijk men ziet, vormde de quaestie welk gebruik bij het lager onderwijs van den Bijbel is te maken, zelfs geen deel van deze stellingen.

Wel was beweerd, dat de openbare lagere school van de Heilige Schrift afvoert, maaf dat was slechts één onderdeel van ééne der vijf stellingen, en stelde de quaestie bovendien nog in gansch anderen vorm.

Op een contra-vergadering nu, belegd, omdat de voorstanders van de openbare school geen tijd genoeg voor debat hadden, »ten einde zuiver en juist hun standpunt uiteen te zetten" (p. 5), had positie moeten genomen worden tegenover elk van deze vijf stellingen.

Bij mondeling debat kan men zeer wel slechts een enkel punt opnemen, maar als men een contra-vergadering houdt, juist wijl men bij debat niet volledig en duidelijk genoeg kan zijn, dan is het natuurlijk plicht op die vergadering ook het geheel der stellingen te bestrijden.

Dit echter is niet geschied.

Vier en een half van de vijf stellingen van Dr. Honig heeft men laten liggen, en tegen één halve stelling is men in debat gekomen, na ze eerst nog van natuur veranderd te hebben.

Terecht heeft Dr. Honig zich over deze wijze van doen dan ook beklaagd. Hij had zich bereid verklaard op te komen, niet om over eenige »disputabele" stelling, maar om over zijn eigen vijf stellingen te redetwisten.

Dit nu is hem onmogelijk gemaakt, en op z een wijze, die we niet conform de goede* g usantiën, noch zelfs Jair play kunnen noemen, heeft men een geheel ander debat geopend, en daarbij het voordeel van de wel voorbereide inleiding voor zich in pacht genomen.

Dat Ds. Bax hieraan geen schuld heeft, spreekt vanzelf. Hij was eenvoudig een genoodigd spreker. De verantwoordelijkheid voor hetgeen, waartegen deze grief gaat, rust op hen die Ds. Bax noodigden, en hem niet behoorlijk op de hoogte hielpen van den stand der quaestie.

Of we dan tegen Ds. Bax geen bedenking hebben?

Ook tegen hem, maar een bedenking van heel anderen aard.

Dat hij met ongemeene zorg zijn stuk praepareerde, om door schoone taal, door boeiende woordenkeus, door verlokkende beelden zijn gehoor te biologeeren, was natuurlijk zijn recht.

Ten deele zijn plicht zelfs, want wie in zulk een debat optreedt, is geroepen de eere op te houden van de vlag, die hij als banier koos, en ook aan onze vrienden kan het niet ernstig genoeg op het hart gedrukt, om zich voor zulk een debat altoos terdege voor te bereiden.

Niet alleen wat de materie, maar ook wat den vorm betreft.

In zooverre hebben we dus voor Ds. Bax' rede slechts lof.

En evenmin hebben wij bedenking tegen zijn toon.

Die was en bleef hoffelijk. En al wat kwetsen of wonden kon, bleef uit.

Maar wat o. i. er niet door kon, en op geenerlei wijze valt goed te praten, is dat hij aan zijn opponent den eisch stelde, om, op staanden voet, drie, vier quaestiën tegelijk, in zake de dusgenaamde Bijbelsche incongruïteiten, hem ten genoege op telossen.

Dat men in een plotseling opgekomen woordentwist dien eisch stelt, om den tegenspreker plat te praten, kan er mee door.

Maar dat een theoloog, die weet wat aan deze quaestiën vast is; die weet, hoe reeds ééne quaestie van dien aard, om grondig te worden afgedaan geheel het debat van dea avond zou innemen; die zelf zulk een quaestie vooraf nauwkeurig beziet, en er de boeken voor meebrengt; - aan zijn opponent den eisch waagt te stellen, dat hij, zonder voorbereiding, als onderdeel van het debat, zonder boeken bij zich, op staanden voet, drie, vier zulke quaestiën tegelijk tot evidentie zal brengen, was misschien een handige zet op het schaakbord van dien avond, maar kan onder geen voorwaarde worden goedgekeurd.

In tweeërlei opzicht niet.

Vooreerst niet, wijl hierdoor het onrecht aan Dr. Honig aangedaan, nog aanmerkelijk verscherpt werd.

Van zijn vijf stellingen liet men er vier en halve liggen, om er één halve van op te nemen, en nu ging men nogmaals de zenuw van het debat over die ééne halve stelling op een zijweg over hermeneutiek lokken.

En ten andere, had Ds. Bax het voor zijn doel noodig geacht, althans een paar door hem onderstelde contradictiën uit de Schrift in debat te brengen, dan had hij Dr. Honig die twee contradictiën vooraf moeten mededeelen, opdat ook hij zich hierop wapenen kon.

Zulke quaestiën eischen een voorafgaand critisch-exegetisch-historisch onderzoek, en zijn uit dien .hoofde ten eenemale ongeschikt voor incidenteel debat.

Doolgeraakt is het debat dus op tweeërlei manier. Vooreerst doordien men van de vijf stellitigeti uitsluitend op de quaestie van den Bijbel kwam, en ten tweeden male, doordien men, op den Bijbel komende, het debat afleidde naar bijzonderheden, die voor zulk een debat volmaakt ongeschikt waren.

Vraagt men of het punt van de onderstelde tegenstrijdigheden in den Bijbel, in verband 'met den waarheidszin indepaedagogiek, dan buiten debat moest blijven, dan luidt ons antwoord: In het minst niet. Ds. Bax had zijnerzijds mogen verklaren, dat er z. i, zulke tegenstrijdigheden bestonden, en dat dit voor hem één der bedenkingen was tegen het gebruik van den Bijbel voor het kind, bijaldien men den Bijbel als Gods Woord aanprees.

Daartegenover had dan de verklaring der opponenten gestaan, dat zij, zulks niet erkennende, niet stonden voor het bezwaar, waarvoor Ds. Bax c. s. stond.

Maar een debat over zulke details had de voorzitter nooit moeten toelaten. Gesteld toch al, het ware gelukt. Ds. Bax wat de aangehaalde voorbeelden betrof, te overtuigen, dan zou hij natuurlijk terstond met drie andere voorbeelden gekomen zijn, en het debat had, in dien weg, tot geen conclusie kunnen komen, zoolang niet de geheele reeks was afgehandeld.

Dat er ook op deze manier toch nog iets van het debat terecht kwam, is dan ook schier uitsluitend te danken aan den hofifelijken zin van Ds. Bax, en niet minder aan de degelijke, ernstige wijze, waarop Dr. Honig hem van repliek diende.

Vooral het slot van zijn eerste was indrukwekkend. oppositie

Ik hoop geen enkel woord te hebben gezegd, dat den spreker van dezen avond persoonlijk heeft gegriefd; het was' mijne bedoeling geen oogenblik zulks te doen. Zijn persoonlijk karakter en persoonlijke eer he'b ik, naar het mij voorkomt, geheel ongedeerd gelaten. Ieder woord, dat daartegen scheen te strijden, hebt gij niet recht verstaan, of is mijnen mond ontglipt geheel tegen mijne bedoeling. Alle persoonlijke eer zij den spreker-van dezen avond gebracht. Gebracht worde hem ook een woord van dank, dat hij zoo openlijk de banier van het ongeloof heeft opgeheven. Maar waar ik den persoon van den spreker, zijne eer en zijn karakter, onaan­ i getast laat, daar vergunne hij mij, ofschoon ik veel jonger ben in jaren, ofschoon, waar zijn oofd reeds is versierd met grijze lokken, ik nog oo betrekkelijk korten tijd het leven ben inge­ g aan — daar vergunne hij mij toch dit woord uit te spreken, dat rriij van de ziele moet, di.t ik niet verzwijgen mag.

Weet het wel, spreker, die zoovele gaven van welsprekendheid ontvingt; weet het wel, redenaar, die uw gehoor door uwe schoone beelden en door den boeienden vorm, waarin gij spreekt, zoozeer aan uwe Hppen boeien kunt; weet het wel, als gij die leer ten einde toe als de ware omhelst, dan treft gij uzelf voor altoos. Als gij op dezen weg blijft voortwandelen en de ure uws stervens is daar, dan zal blijken, dat het niet uit is met den mensch, ook al laat hij zijn lichaam verbranden; dan zal blijken, dat er is een leven na dit leven; ook al is het, dat gij daar dezen avond ganschelijk van gezwegen hebt. Dan zal blijken, dat eene eeuwigheid na het sterven ons wacht. En als gij blijft, zooals gij u thans hebt geopenbaard, dan zal zich niet voor u openen de poort van den Hemel, maar dan snelt gij een eeuwig verderf tegemoet. — Maar weet ook dit. God de Heere zal tot u zeggen: gij zijt als predikant jarenlang opgetreden, - gij hebt den titel en het ambt van predikant gedragen, en daarom eisch Ik van u rekenschap van het werk, door u verricht. Ik zeg u, dat gij niet alleen voor uzelf, maar ook voor uwe vele honderden leerlingen en voor hen, tot wie gij in openbare vergaderingen hebt gesproken, rekenschap zult moeten afleggen. Moge dan de Heere voor het te laat is uw oogen openen en uw hart neigen tot de vreeze Zijns Naams.

Dit woord mocht ik niet verzwijgen, zou ik mij niet ontrouw maken in het werk, dat God mij heeft toevertrouwd. Een wo^rd, rechtstreeks tot de conscientie van den spreker gericht, het moest mij van de lippen af, ook al ben ik zooveel jonger dan hij. Maar ik zeg ook tot u, mannen, die hier hebt geluisterd: weet het wel, deze spreker bedoelde u brood toe te reiken; te goeder trouw heeft hij gemeend de waarheid te hebben gezegd en den volke brood te hebben aangeboden. Maar de Heere zegt in Zijn Woord: het is geen brood geweest, dat u is getoond, maar het waren steenen, waarop men u heeft laten bijten. Daarom nog eens, mannen, gelijk gij hier staat, bedenkt: als een volk God en Zijn Woord verlaat_ dan staat er geschreven, dat het geen dageraad hebben zal. Ik waarschuw u voor de leer, die hier zoo onomwonden is gepredikt. Ik zeg het u, die leer voert ten verderve en voert uw volk ten ondergang. Alleen in de vreeze des Heeren is het geluk voor den enkelen mensch, maar ook voor een volk gelegen. Daarom, laat het u niet ontrooven dat pand, dat God u schonk in Zijn Heilig Woord!

Krachtig werd Dr. Honig in zijn repliek bijgestaan door Ds. Schuurman van Alphen aan den Rhijn, den heer Snel van Oudshoorn, Ds. Van Dijck van Zwammerdam, en Dr. Visscher van Zegveld, die allen op hun beurt door Ds. Bax werden beantwoord.

De hulp die Ds. Bax van de heeren Bijkerk en Hempenius ontving, was zeker niet te versmaden, en toch is het niet wel aan twijfel onderhevig, dat de eindindruk van het gevoerde debat niet anders dan ongunstig voor de openbare school AÏ« geweest zijn.

Ongetwijfeld ook de heeren Bax c. s. meenen het ernstig, en de heeren Bijkerk en Hempenius hebben hun paedagogisch ideaal.

Maar toch kwam het telkens uit, hoe de heeren Bax c. s. den strijd onzerzijds niet gevolgd hebben; dientengevolge nog altoos met de wel ecaigszins verroeste en versleten wapenen van voor dertig jaar aanvallen; en daardoor feitelijk niet het effect bereiken, dat ze, op hun standpunt, zich begrijpelijkerwijs hadden voorgesteld.

Vooral kwam dit sterk uit, toen de heer Bijkerk Prof. Fabius als bondgenoot tegen Dr. Honig opriep, zeggende :

Waar de kwestie is gesteld, of men op de menschelijke rede steunen kan of niet, wensch ik een woord aan te halen van Mr. Fabius, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, die zegt: jBeklemd gevoelt zich de mensch door zijne onkunde. Neen, geenszins is de kennis een zware last, waar onder wij gebukt gaan. Wat zoo drukken kan, is juist het gevoel onzer onkunde, telkens te ontwaren, na nauwelijks met onze gedachten eenig spoor te zijn ingegaan, dat daar hinderpalen ons in den weg staan. Kennis verlicht in dubbelen zin. Zij is de toorts, die de duisternis verdrijft en ons in staat stelt met vluggen tred voorwaarts te gaan. Zij is de hefboom, die den drukkenden last der onwetendheid ons van de hersenen afneemt." (, De Fransche Revolutie' van Mr. Fabius.) Tegenover de minachtende wijze, waarop hedenavond telkens over de menschelijke rede gesproken is, is dunkt mij eene welsprekender verheerlijking van de menschelijke rede niet denkbaar.

Welnu, voor dertig jaren gmg zulk een redeneering er nog in.

Thans echter zijn we toch zoover gevor­derd, dat we onderscheid weten te maken, tusschen de rede als kenbron, en de kennis als middel tot verrijking van onzen geest.

Welnu, in het citaat van Prof. Fabius komt het woord rede, laat staan de rede als kenbron, zelfs niet voor,

I^ij stelde kennis tegenover onkunde.

En daarop beroept men zich dan, heuschelijk, om aan te toonen, dat de rede als kenbron moet geëerd.

Sapienti sat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Een doolgeraakt debat

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 april 1896

De Heraut | 4 Pagina's