Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bedums Klacht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bedums Klacht.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vervolg en Slot,

3\ De Doop.

Dr. Kuyper leert, dat de Doop geschiedt öj*.g> -(; W van de onderstelde wedergeboorte (»Voor een Distel een M" pag, 24, 46, 52, 60—62), en dat op het-

zelfde oogenblik, als de dooper liet water sprenkelt op het hoofd van het kind (»De Heraut" van 12 en 26 Mei '95), dat gedoopt wordt, uit den hemel een bizondere werking des Geestes indaalt in het kind dat, uitverkoren, reeds wedergeboren is en de potentie fhet vermogen) des geloofs heeft, en dat anders de Doop geen Doop jis. (»E Voto'' II 477, 478, 481, 535, 541, ook 52, 53.)

Dit is niet naar dé Gere/. Belijdenisschriften. Wij Tinden daarin niet, dat de grond van den Doop eene veronderstelling is, (»E Voto" III 12, 24, 50), noch dat otider het doopen werkingen des Geestes moet plaats hebben, zal de Doop een Doop zijn. Integendeel.

In den Catechismus, Zondag 25, wordt van de Sacramenten gezegd, dat zij »de beloften des Evangelies beter te verstaan geven en verzegelen", en »dat de H. Geest ons door de Sacramenten verzekert, dat onze volkomene zaligheid in de eenige offerande van Christus staat." Verder aangaande den Doop, Zondag 26, dat Christus bij den Doop toegezegd heeft, »dat ik zoo zeker van al mijne zonden gewasschen ben, als ik uitwendig met het water bewasschen ben". Dus wordt niet geleerd, dat door den Doop, noch onder het doopen iets gewerkt wordt, maar Christus zegt iets toe bij den Doop; verklaart en verzekert iets bij en door den Doop, n.l. de beloften van het genade-Verbond: »dat mij al mijne zonden vergeven zijn"; »de vergeving der zonden van God uit genade te hebben"; »door den H. Geest vernieuwd en tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn." Die beloften worden in den Doop beteekend en verzegeld. En op de vraag, Zondag 27, of men ook de jonge kinderen zal doopen, heet het, ja, want zij zijn »in 't Verbond Gods en in Zijne gemeente begrepen.'' Zij zijn er in begrepen. Zij zijn er in begrepen krachtens de belofte Gods: ik ben uw God en uws zaads Gods. Daarom moeten zij gedoopt worden. Dus niet op grond van eene veronderstelling, maar op grond van iets dat werkelijk is.

In de Belijdenis wordt gezegd. Art. 34, «door hetwelk wij in de kerke Gods orJvangen, en van alle andere volken en vreemde religiën afgezonderd worden, 07n geheel Hem toegeëigend te zijn, zijn merk-en veldteekenen dragende''. »Dat alzoo het bloed van Christus hetzelfde van binnen in de ziel doet, door den H. Geest, dezelfde besprengende en zuiverende van hare zonden, en ons wederbarende uit kinderen des toorns tot kinderen Gods." Dus geeft de Heere door den Doop te verstaan wat Hij door den H. Geest doet: _ hoe Hij van de zonden reinigt en ons wederbaart. Niet dus dat Hij onder het doopen het wedergeboren leven en het geloofsvermogen aan 't werken brengt, en »een leven met Christus doet leven, " maar Hij verklaart er doar, hoe Hij wederbaart. »De Dienaars geven ons het Sacrament en hetgeen zichtbaar is; maar onze Heer geeft 't geen door het Sacrament betuigd wordt" (niet onder het Sacrament gegeven wordt) »te weten, de gaven en onzienlijke genade .... en onze harten vernieuwende."

En wat den grond van den Doop aangaat, heet het verder »wij gelooven dï.t men (de kinderen) behoort te doopen en met het merkteeken des Verbonds te verzegelen, gelijk de kinderen in Israël besneden werden, op dezelfde belofte (d. i. opgrond van dezelfde beloften) »die onzen kinderen gedaan zijn". Daarenboven, »'t geen de besnijdenis deed aan het Joodsche volk, hetzelfde doet de Doop aan onze kinderen". Wat deed dan de Besnijdenis aan het Joodsche volk? Gaf zij aan dat volk, reeds wedergeboren, de werking uit den hemel door den H. Geest, boven omschreven? Zoo niet; dan ook de Doop niet, want de Doop doet hetzelfde.

Hiermee stemt ook overeen, hetgeen gezegd wordt in het Formulier, om den heiligen Doop te bedienen aan bejaarde personen: »En alhoewel de kinderen der Christenen (aangezien zij dit niet verstaan) uit kracht des Verbonds moeten gedoopt worden." Dus niet uit kracht van de onderstelde wedergeboorte, zooals Dr. Kuyper wil.

En wat nu de H. Schrift aangaat.

Zij leert ons geen anderen grond voor den Doop, dan de beloften Gods. Petrus' zegt (Hand. 2 : 38, 39) »een iegelijk van u worde gedoopt.... want (en dat was de grond) u komt de belofte toe en uwen kinderen". De beloften komen niet alleen den Joden top, maar allen die gelooven en hunnen kinderen; vandaar dat gedoopt worden die gelooven ènhun huis.

En wat die werking des Geestes betreft onder het doopen, ook dat leert de H. Schrift niet. Wel had in den apostolischen tijd de oplegging der handen plaats, en de mededeeling des Geestes bij den Doop; doch dit is van den Doop wel te onderscheiden. Cornelius en die bij hem waren ontvingen eerst den H. Geest, en werden daarna gedoopt (Hand. 10 : 47, 48; . Dat waren bizondere gaven des Geestes, niet onder het doopen, maar bij den Doop. De H. Schrift brengt den Doop steeds in verband met Christus' dood en begrafenis, en zijne o pstanding; met vergeving of afwassching der zonden en vernieuwing des harten; met het geloof en de bekeering (Rom. 6:4; Coll. 2 : 12 enz.) waaruit blijkt, dat de weldaden van rechtvaardigmaking en heiliging (van af de wedergeboorte) er door voorgesteld, verklaard en verzekerd worden; doch nergens wordt geleerd, dat owrf^^r het doopen »doopsgenade" werkt, dan alleen in zoover een Sacrament, dat de beloften beteekent en verzegelt, de geloofskennis en het geloofsvertrouwen, en dus het geloof, voedt.

De H. Schrift leert geen twee werkingen des Geestes: eerst het geloofsvermogen, en dan onder het doopen de inplanting in Christus, »om nu één leven met het Lichaam des Heeren te kunnen leven"; want aan het geloof, zoodra ook maar het geloofsvermogen door den H. Geest gewrocht is, worden al de weldaden van Christus verbonden. »Die in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien; de toorn Gods blijft op hem." Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden". Datzelfde geldt ook van een kind, dat wedergeboren is en het geloofsvermogen heeft: het zal zalig worden; het heeft het eeuwige leven; het is Christus ingeplant, — al iiuerd het ook niet gedoopt.

Ook deze leerstelling van Dr. Kuyper is zeer bedenkelijk.

a. Omdat de grond van den DoopPverschoven wordt van het vaste fundament der beloften Gods naar eene onzekere onderstelling.

b. Omdat het naar die leer altijd onzeker is, of iemand wel gedoopt is.

c. Omdat alzoo ongedoopten niet aan het lichaam van Christus zijn aangesloten, en er niet één leven mee leiden, en dus .... niet zalig worden; want hoe kan iemand zalig worden, die niet één leven met het lichaam des Heeren kan leven? En toch wedergeboren, en met geloofsvermogen begiftigd! Dat weerspreekt zichzelf.

d. Omdat uit deze leer moet volgen, dat al de uitverkorenen reeds vóór hun Doop wedergeboren zijn, of als zij na den Doop wedergeboren worden, de werking des Geestes onder het doopen, d. i. den zegen van den Doop, missen.

e. Omdat deze stelling de verantwoordelijkheid en den pleitgrond des Doops wegneemt.

f. Wij gelooven zelfs, dat aan deze opvatting een doopersche gedachte ten grondslag wordt gelegd. Immers, de Dooperschen maken het geloof tot grond van den Doop, en Dr. Kuyper de wedergeboorte en het geloofsvermogen.

4». De Kerk.

Bij Dr. Kuyper is de Kerk »de absolute organisatie van het door wedergeboorte herstelde leven van heel ons menschelijk geslacht." (Encycl. III 191, 198). Of ook »de ideeële potentie van het lichaam van Christus, die uitgaat in de volheid van het menschelijke leven, ook in organisch verband met den kosmischen schat van het natuurleven". De Kerk als instituut, d. i. de plaatselijke Kerk, is i> eenvoudig een Instituut voor den dienst desWoords." (Encycl. Ill 188, 189, 293, 205.) Of ook »eene speciale verschijning, 'die in en uit het menschelijk leven gevormd wordt door een van buiten intredenden factor, die niet uit het genei-ale leven der wereld kan verklaard worden." Het Lichaam van Christus — ons menschelijk geslacht — ontleent zijn corporatief bestaan of organisme, niet aan den wilsdaad ' van enkele personen, maar aan de organische ordinantic, die in de schepping zelve voor ons mensche­ lijk geslacht is gegeven'. (Encycl. III195, 198.) Dus in de schepping ligt de ordinantie voor ons menschelijk geslacht of voor het lichaam van Christus. Er zijn xuitirrgen van het lichaam van Christus in de geïnstitueerde Kerk, als eigen organisme, ti\ buiten die geïnstitueerde Kerk in het algemeen menschelijk leven." (Encycl. II8, 12, 130, 133, 234, 236, 244, 247, 289, 532, 526. »E Voto". II 134). Eén der openbaringen van de wezenlijke Kerk, die in het lichaam van Christus is gegeven, heet de geïnstitueerde Kerk. Christus is »het generale subject, " het «centralemenschelijk bewustzijn, " en «het denkende subject" van de herstelde menschheid, of van het lichaam van Christus, van de Keik als organisme.

Deze leer is kennelijk in strijd met onze Belijdenisschriften.

In den Catechismus, Zondag 21, wordt geleerd, dat de Zone Gods tiit het gansche menschelijke geslacht zich eene gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, vergadert, en wel »door Zijn Geest en Woord, " »in eenigheid des waren geloofs." De Kerk is dus niet het menschelijk geslacht, maar'? «'/het gansche menschelijk'geslacht vergaderd. De Kerk is niet het door wedergeboorte herstelde leven van heel ons menschelijkj/geslacht, f; n.l. de absolute organisatie er van, maar de uitverkorenen. De Kerk bestaat dus uit ; «^; wi: //«; , uit wedergeborenen, hetzij reeds in den hemel, hetzij nog op aarde; hetzij reeds wedergeboren of nog niet; hetzij zij bij ons bekend of niet bekend; hetzij zij zich bij de ware Kerk, zooals die zichtbaar met kenmerken optreedt, of niet, zoodat zij zich nog op zichzelven houden. Dat zien wij ook uit ÖLÜ Belijdenis, Art. 27, 28, waar de Kerk genoemd wordt: «eene heihge vergadering der ware Christ.-geloovigen", bij welke Kerk «allen schuldig zijn zichzelven daarbij te voegen en daarmee te vereenigen".

En wat zegt de H. Schrtftt

Zij spreekt overal van de Kerk als van meiischen: eloovigen, heiligen, geroepenen, enz., en niet als van leven, of organisatie van leven. Zij worden voorgesteld als één volk, met één geloof, één Doop, en één Heer; onderling verbonden door den band der liefde en des geloofs; door éénen Geest geleerd en geleid. Zij staan samen onder één hoofd, Jezus Christus, en vormen met elkander één lichaam, één tempel, één bruid, (Rom. i : 7; i Cor. i : 2; I Petr. 1:1 — Rom. 12 : 4 enz.; I Cor. 10 : 17, 12 : 13, Efez. I : 23, CoU. i, 2, 3 enz.

Nergens vinden we in de H. Schrift sprake van de Kerk als van «heel ons menschelijk geslacht"; noch als van een instituut, alleen voor den dienst des Wcfords; noch van een lichaam van Christus, waartoe ook gerekend moet worden het terrein van het maatschappelijk leven, de wetenschap enz.; waarom de Geref. Kerken tegen zulke onschriftuurlijke voorstellingen dienen te waken.

Ook om het gevaar, aan deze leer verbonden. a. Dr. Kuypers leer over de Kerk staat in verband met de stelling, («de Heraut" 18 Aug., i en 8 Sept , '95) dat alleen de wedergeborenen behooren tot het menschelijk geslacht, en dat dus heel het menschelijk geslacht zalig vi^ordt, terwijl de enkelingen afvallen of verloren gaan. Dat Christus »het generale subject", het «denkende subject" en het «centrale menschelijk bewustzijn", ... de mensch wordt in de menschheid, en dat het menschelyke in de menschheid de mensch Christus is; dat Christus in de menschheid, waarin hij het generale subject is, zichzelven denkt en zichzelven bewust wordt; dat de persoonlijkheid der mensch^z wordt opgeheven door dat generale' subject der menschheid, wat leidt tot het wegnemen van de persoonlijke verantwoordelijkheid, en tot de ontkenning van de wedergeboorte enz. van personen. Dit geschiedt alles in het generale subject en van daaruit in de leden. Christus, het generale subject, wordt dan wedergeboren enz. Omdat de menscheid, met Christus als haar generale subject, één organisch deel is van heel het organisme van al het bestaande, wordt Christus een organisch deel van heel het organisme van al het bestaande. Omdat Hij het denkend subject is van de menschheid, en het centrale menschelijk bettiustzijn, wordt Christus' denken en bewustzijn een organisch deel van het centraal denken en bewustzijn van al het bestaande, als één organisme. Daarom is dan ook al de wetenschap één organisme, en Christus daarvan een organisch onderdeel. Zóó gaat Christus en heel de Kerk als organisme op in het ééne organisme van al het bestaande d. i., zóó gaan Christus en de Kerk wezenlijk verloren in het geheel.

b. Door de zichtbare of plaatselijke Kerk, in onderscheiding van de Kerk als organisme, voor te stellen als zijnde slechts een instituut voor den dienst des Woords, alleen van praktisch belang, en eene verschijning van voorbijgaanden aard, wordt haar karakter geschaad, hare bestemming verlaagd, en haar wezen aangetast. Zij wordt als één der openbaringen van de wezenlijke Kerk gezet «(Z(w/en op één lijn geplaatst met andere openbaringen, bijv. op het terrein van maatschappg en van de wetenschap, .waardoor óf de wetenschap wordt vergoddelijkt, of de Kei'k verwereldlijkt.-

III

Eindelijk vindt de Kerkeraad nog bezwaar in de behandelitig der H. Schrift, in verband met het bovengenoemde. En wel:

I". Dat Dr. Kuyper niet uitgaat van de H. Schrift, maar haar slechts in het voorbijgaan aanhaalt. Met het oog op de betwiste, bovengenoemde leerstellingen, mist men den vasten bodem der Schrift, en bestaat de kracht in de redeneerkunde van den Hoogleeraar, die van uit een idee, in logisch verband staande met het uitgangspunt van heel een systeem, door redeneert. De H. Schrift toch is geen hulptniddel voor de kennis der waarheid, maar kenbron en toetssteen. Dat blijkt ons uit Dr. Kuypers schrijven niet.

2". Dat Dr. Kuyper eenzijdig nadruk legt op het organisme van de Schrift, met voorbijzien van de afzonderlijke uitspraken. Wij gelooven ook aan de eenheid der H. Schrift, zoodat men de doorgaande leer der Schrift moet leeren kennen; doch door eenzijdig nadruk te leggen op het z. g. organisme der .Schrift, komt men tot de bedenkelijke methode, om eene stelling uit te spreken, als in overeenstemming met het organisme der Schrift, en daaruit voort te redeneeren, al staan er ook duidelijke teksten tegenover.

3". Dat Dr. Kuyper z. g. «beginselen" uit den Bijbel neemt, en daaruit redeneert. Evenals .gesproken wordt over «gereformeerde beginselen", uit dezen of genen schrijver opgespoord, en niet in de Geref. Belijdenisschriften te vinden, zoo wordt ook met de H. Schrift gehandeld.

Wordt daartegen ingebracht, dat onze Geref. Belijdenisschriften dit of dat beginsel niet huldigen, dat het immers daarin niet geformuleerd is, dan heet het; dat is nog niet in de Formulieren van Eenigheid uitgewerkt. En evenzoo met de H. Schrift wordt bij tegenspraak gezegd, dat het wel een beginsel is, aan de H. Schrift ontleend, doch in de Schrift niet duidelijk, althans voor ons bewustzijn, ontwikkeld.

4°. Dat Dr. Kuyper sommige duidelijke uitspraken der H. Schrift ontkent.

Zoo vinden we o. a. in tegenspraak met de H. Schrift wat in «Het werk v. d. H. Geest" I § 28 geleerd wordt van «het wonder der talen", alsof «uit niets blijkt, dat het verschijnsel, dat zich hier (op het Pinksterfeest) voordeed, bestond in het spreken van één der bekende, door de personen niet aangeleerde talen". — En dan is hetgeen in De Heraut van 13 Oct. '95 (No. 929) staat, in strijd met de duidelijke uitspraak der H. Schrift. Dr. Kuyper beweert, «dat de uitdelging (in den Zondvloed) alleen sloeg op d-e gedeelten van denaardbodem, waar de mensch reeds woonde, en niet op de overige deelen van den aardbodem. Daar was het roofdier dan blijven voortbestaan". Dit is in flagranten strijd met wat de Schrift ons leert in Gen. 7 : 23, waar staat: Alioo werd verdelgd alwat bestond dat op den aardbodem was, van den mensch tot het vee, doch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de arke was".

Dit alles is in strijd met Art. 5 onzer Belijdenis, waar het heet: «Alle deze Boeken «//t^^w ontvangen wij voor heilig en canoniek, om ons geloof naar dezelve te reguleeren, daarop te _g7'(7«(fo; en daarmee ' tü bevesiigeti". Van dien regel af te wijken, kan niet anders dan gevaarlijk zijn voor de toekomst der Geref. Kerken; vooral wanneer een Hoogleeraar daarin voorgaat, die door zijn geschriften en door zijn onderwijs zoo grooten invloed heeft.

Wij zijn dan ook om al de bovengenoemde redenen bezorgd, dat de Kerken langzamerhand afgeleid worden van de waarheid der H. Schrift en van de leer, zooals die in onze-Belijdenisschriften geformuleerd is, en dat daardoor de band der eenheid in onze Kerken gebroken wordt.

Redenen, waarom de Kerkeraad zijne bezwaren in uwe handen neerlegt. Gel. Broeders! met de bede dat uwe bemoeienissen onder den zegen des Heeren een dreigend gevaar mogen keeren.

Geve de Heere U daartoe het licht en de leiding des H. Geestes!

Met broedergroeten en, , - heilbede Uwe mededienaren in de zaak dea'^Heeren.

De Kerkeraad

(w. g.) T. Bos, president.

H. RiDpERBOS, scriba.

Bedum, 6 Mei '96.

Natuurlijk dieut nu door Deputaten voor het verband met de Theologische Faculteit van de Vrije Universiteit te wordea nagegaan, of zij met het aangevoerde ia die mate instemmen, dat zij die klacht zelven overnemen, en in dit geval als hun eigen^klacht brengen ter plaatse waar zulks behoort.

Onzerzijds zijn we intusschen bereid, fu losse opmerkingen, hier en daar eigener beweging nog enkele punten van mist^erstand toe te lichten.

Slechts sluiten we daarvan uit alle formeele en wetenschappelijke vragen, die verre boven het bereik van den niet gestudeerde gaan; alsook die andere punten, waarop de vereischte toelichting'/eeds herhaaldelijk door ons gegeven is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Bedums Klacht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juni 1896

De Heraut | 4 Pagina's