Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXVII.

„'T KAN VERKEEREN."

Da bisschop van Utrecht heeft er zeker ook niet aan getwijfeld, dat de vreemdeling werkelijk de echte keiser Frederik was, want hij deed dezen brief den graaf van Holland werkelijk toekomen. Deze echter gaf een antwoord, dat de grijsaard zeker niet verwacht had. We weten trouwens, dat Floris een man was, die ^ niet door de oogen van anderen zag. Daar het antwoord ons zoo juist doet zien, hoezeer de meeningen der tijdgenooten ten opzichte van den zoogenaamden Hohenstauf uiteenliepen, wil ik ook dit stuk hier raeedeelen. Het luidt als volgt:

Floris, graaf van Holland, aan het onverwachte spooksel, dat zich voor Frederik, eertijds Roomsch keizer, bedriegelijk uitgeeft, zijn groet en den raad, de waarheid boven het bedrog te verkiezen. AVij zijn nauwelijks bekomen van de groote verbazing, die gij ons veroorzaakt hebt, en wij, gelijk vele anderen, vertrouwden onze oogen niet, toen wij het gerucht, liever gezegd het kwaad gerucht van u vernamen, namelijk, dat gij, die toch bij het eerste gezicht mensch schijnt te wezen, toch ookweei geringer zijt dan een mensch, wijl u er naar streeft, u het ambt, den persoon en de waardigheid van een dooden mensch aan te matigen. Want een doode mensch is geen mensch, op natuurlijke en wijsgeerige gronden, en een lijk kan den naam van mensch niet dragen.

Want dit staat vast en is zekerder dan zeker, dat Frederik von Staufen, vroeger Roomsch keizer, door een zware ziekte aangetast, den weg van alle vleesch gegaan is, en eer hij stierf, wegens schandelijke dingen en zware misdaden, die hij bedreven heeft, en die in lijnrechten strijd zijn met de artikelen van het recht geloof, deswegen voor de Roomsche geestelijkheid gedagvaard en schuldig verklaard zijnde op een algemeene kerkvergadering, door de kerk van Jezus Christus haar Hoofd als een onwaardig lid is afgehouwen.

Gij dus, om kort te gaan en de beide uitersten (want een middenweg is er niet) siam te vatten, zijt óf dezelfde Frederik, of gij zijt het niet. Zijt gij het niet, dan is, daar gij krachtig beweert het te zijn, uw opzet bedriegelijk en arglistig. Zijt g'j het echter werkelijk, dan zijt ge immers, gelijk gezegd, van de kerk afgesneden en mitsdien, na voorafgegane rijpe overweging voor het Rijk vervallen verklaard. Volg daarom dezen raad op: Wend u tot den paus en verzoek hem een heilzame artsenij, ter genezing uwer dwaling. Vraag echter den Duitschen vorsten op wie, naar Roomsch recht, de keuze van een keizer rust, voorzichtig om raad; zij waren het, die ons, na de afzetting van Frederik, achtereenvolgens drie koningen tot Rijksbestierders gegeven hebben en de paus heeft hun keuze telkens bekrachtigd. Nu echter in de vierde plaats is koning Rudolf door hen met algemeene stemmen verkozen, en om zijn uitstekende deugden door den paus, gelijk hij het verdiende, in het ambt bevestigd. Aan hem hebben wij ons als onz: ; n heer, met lijf en ziel onderworpen, en in zijne handen den eed van trouw afgelegd met de passende en gebruikelijke plechtigheid. Daarom komen wij uw bevelen niet alleen niet na, doch wij verachten ze, gelijk onze plicht is."

Deze brief was voor den grijsaard natuurlijk een groote tegenslag, want onze graaf Floris van Holland zorgde er voor, dat het schrijven overal bekend werd. Echter liet de oude ziek daardoor niet van de wijs brengen. Door een flink en beslist' optreden trachtte hij den verkeerden indruk te doen verdwijnen, dien de ongehoorzaamheid van graaf Floris op de gemoederen moest gemaakt hebben. En dit gelukte hem dan ook volkomen.

Hiwdoor rijpte in zijn hoofd het plan, om koning Rudolf voor goed van den troon te stooten, en zijn aanhangers versterkten hem daarin. Een andere keuze was er eigenlijk ook niet. Want natuurlijk kon er slechts e'én heer-schen, en de mogelijkheid was ook gansch uitgesloten, dat, gelijk hij den Keulenaars had voorgepraat, de ander zich als 't ware met een ondergeschikte rol zou tevreden stellen. De zaken hadden dus hun natuurlijk verloop, en de vreemdeling verzuimde niet, alle middelen aan te grijpen, om zich tot alleenheerscher van Duitschland op te werpen.

Intusschen liet koning Rudolf weinig van zich hooren. Dat vindt gij misschien vreemd, vooral daar de Keulenaars hem bericht hadden, dat een bedrieger als keizer was opgestaan en aanhangers won. Doch gij moet weten, dat de keizer ver in Oostenrijk zat, en daarbij de zaak niet ernstig opnam, 't Zou wel losloopen.

Twee jaren gingen intusschen voorbij. De vreemdeling won voortdurend. De berichten van den Rijn werden ernstig. Ook Kolmar viel keizer Rudolf af; er werden dorpen verwoest, en de keizer begreep, dat hij niet langer wachten kon. Hij hield raad, en toen bleek, dat zijn beste veldheeren groot gevaar duchtten en onmiddellijk wilden handelen. Men besloot dat de koning zelf met het leger Kolmar weer tot gehoorzaamheid zou dwingen; van Nuys zou men door gezanten de uitlevering van den vreemdeling vragen.

Spoedig daarop verscheen het gezantschap aan welks hoofd stonden graaf Frederik van Neurenberg en graaf Eberhard van Katzenellenbogen. De eerste behoort tot de voorouders der Hohenzollerns, die thans over Pruisen regeeren, en Duitsche keizers zijn. De ander was, meen ik, verwant met het huis van Nassau. Onder de titels van H. M. onze Koningin komt Katzenellebogen nog voor.

Toen de heeren te Nuys kwamen, ontstond er groote beweging. Terwijl men in het Raadhuis onderhandelde, verzamelden zich de gewapende burgers om het gebouw en schreeuwden door de vensters: sLang leve onze keizer Frederik. Wij leveren onzen keizer niet uit."

»Gij ziet, edele heeren", sprak de burgemeester tot de gezanten, »hoe 't volk denkt. Al wilden ivij den gast uitleveren, de burgers zouden h°t niet dulden." ^

Opeens weerklonk een luid geroep, dat lang aanhield. De deur werd geopend, en de vreemdeling trad binnen, eerbiedig door den burgemeester gegroet.

Vergeef mij", sprak de grijsaard, »dat ik ongeroepen kom en onverwacht. Maar ik hoorde, dat er gezanten zijn gekomen van koning Rudolf, om mijn uitlevering te vragen. Ik wil niet door mij te verbergen den schijn van lafheid hebben. Welkom edele heeren — en hij wendde zich tot de graven, die hem nieuwsgierig beschouwden — heb ik juiste berichten ontvangen ?

Volkomen", antwoordde de graaf van Neurenberg; " onze koninklijke gebieder, de eenige in Duitschland, droeg ons op uw uitlevering te vragen, daar gij door ongehoord bedrog het land ontrust, en oproer verwekt. Onze allergenadigste koning biedt u, in zijn groote goedertierenheid, 't volgende aan:

Gij geeft u vrijwillig over, erkent dat gij niet keizer Frederik zijt, en draagt zoo er toe bij de rust te herstellen. Zijnerzijds scheldt de koning u dan alle straf kwijt, ja zal u een zijner kasteelen in Zwitserland afstaan. Daar kunt gij ongekrenkt aan lijf en eer, have en goed als een edel ridder leven, en niets zal u ontbreken. Ook uw aanhangers zal geen leed geschieden; hun afval, ja ook alle schade aan koning Rudolfs eigendom gedaan, zal hij hun vergeven. Zoo kunt gij u als vredestichter groote verdienste verwerven voor het vaderland, en vorsten en volken zullen u danken."

Mït luider stem en met gloed had de burggraaf gesproken, blijkbaar verlangend om te verhinderen, dat de booze tijden van nog kort geleden wederkeerden. Hij zag den grijsaard doordringend aan, die een oogenblik voor zich moest zien. Doch nauw had de graaf geëindigd of de grijsaard, zijn witte lokken schuddend, sprak :

Meen, neen, - Rudolf dwaalt, als hij meent mij te lokken. Op mijn jaren liegt men niet meer. Wie zou zich voor keizer durven uitgeven, als hij 't niet was ? Gelooft gij mij niet, gelooft dan mijn oude krijgsmakkers, gelooft mijn bloedverwanten, die mij herkend hebben. Rudolt heeft niet meer het recht noch de macht — dit werd met nadruk gezegd — mij voor zijn rechterstoel te dagen. Daarentegen roep ik hem voor den mijnen, te Wetzlar, mijn trouwe rijksstad, waar ik mijn hot weldra zal vestigen. Daar kome hij de kroon neerleggen en late zich door mij in 't bezit zijner goederen bevestigen."

Zulk een smadelijke opdracht", sprak graaf Eberhard verontwaardigd, «brengen wij onzen koninklijken heer niet over. AVees nog eens gewaarschuwd. Meen niet, dat de koning uit zwakheid gewacht heeft. Hij is besloten en machtig om aan uw boos spel een eind te maken. Neem zijn genade op de gestelde voorwaarden aan, en gij hebt geen straf te vreezen. Maar die zal u anders met al zijn vorstelijken toorn treffen, en ook u verleide aanhangers."

»Ik vrees Rudolfs toorn niet" sprak de ander, »God en de heiligen die mij dusver zoo wonderlijk bewaarden, zullen mij ook nu bijstaan. Mijn rechtvaardige zaak zal het winnen."

8 Dan hebben we hier niets meer te doen, " hernam de burggraaf. sDe gevolgen komen op uw hoofd."

De beide heeren vertrokken, en verlieten weldra met hun gevolg de stad, om koning Rudolf nader bescheid te brengen.

HOOGENBIRK.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's