Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

,,Kwade ranken.''

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Kwade ranken.''

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik haat de kwade ranken, maar heb uwe wet lief. Psalm 119 : 113.

^Die met alle winden waaien of mee pezen op hun boog zoeken ie hebben" üki, zoo zQgi de Kantteekenaar op onze Statenoverzetting, is het slag lieden dat in die «kwade ranken" schuilt, en die "ge naar Gods Woord te haten hebt. Of ook, het zijn niet die personen^ maar huu ^dubbeihariige gepeinzen oj de door elkander hopende gedachte7C\ waardoor ze tot dat waaien met alle winden verleid worden, en die ge dus allereerst hebt te haten in uw eigen hart.

Dit geschil, of die gedeelie personen zelven oJ wel hun gedeelde gepeinzen hier bedoeld zijn, behoeft ons niet op te houden.

Ter z, "l; e dient alleen, dat ge onder die skwade ranken" het onvaste, het gedeelde, het cog altoos her-en derwaarts geslingerde mcnschenh? , Tt te verstaan hebt. En vandaar dan ook de tegenstelling : de kwade ranken haat ik, maar uwe Wet heb ik lief.

Die Wet Gods is beslist, is vast, duldt geen aarzeling. lots wat hier niet enkel bedoeld is van de Wet der Tien geboden, maar zich uitstrekt tot geheel het samenstel van de ordinantiën Gods, zijn dienst, zijn Woord.

Welnu, zoo dikwijls het hart van den Psalmist zich naar die heerlijke openbaring van zijn God keert, ontvangt hij den indruk van een vasten onbeweeglijken cederstam voor zich te zien, waarom hij zich als een slingerplant opwaarts kan slingeren, en door wiens vastigheid hij in staat is de woede der stormen te trotseeren.

Laat hij daarentegen dien vasten cederstara los, en zoekt hij te leunen op de twijfelzuchtige, uiteenloopende, zichzelve telkens weersprekende meeningen der menschen, dan voelt hij zich als verstrikt tusschen allerlei kromgebogen en dooreengevlochten ranken van een wilden wringerd, en als de winden opzetten, slingert zijn arme ziel met het rusteloos sUngeren dier verwarde ranken onrustig op en neder.

Uit die levenservaring spreekt hij, uit die zielsondervinding getuigt hij.

En omdat nu die dobberende menschelijke wijsheid hem zelven vroeger bekoord heeft, en de ondervinding die hij er meê opdeed, zoo bitter teleurstellend was, en hij later, tot de vastigheid van Gods Woord teruggekeerd, daarin 7, 00 verrassende stevigheid voor zijn eigen zielsbestaan vond, ddarom is hij nu zelfs bitter tegen die skwade ranken", die hem zooveel leed hebben berokkend.

Ik Aaat ze, roept hij uit, die »kwade ranken", en wat ik liefheb^ waar ik mij aan vast-en onxheen klem, dat zijn niet meer die brosse, die ijle en die geen steun biedende ranken van den wUden wringerd, maar dat is Gods Wet en Woord.

Onder de tijdgenooten van den Psalmist stond het tusschen den dienst van Jehova en de wereldwijsheid, die zich in allerlei philosophie en afgoderij belichaamde.

En nu waren er niet tiuee^ maar drie soorten van menschen.

Trouwe vrienden van Jehova, fanatieke Baaidienaren, en dan nog. een derde slag lieden, die zeker niet tegen Jehova kozen, maar toch in den Baaidienst ook wel iets waars vonden, en die nu tot op hun dood toe, óf op twee gedachten hinkten, óf voor het gemengde systeem waren, om zoo ze zeiden: het ware uit beidein zich opnamen.

Dat stond dan zoo wijs.

Die anderen die óf enghartig zich aan den Jehovadienst, óf zooals de Schrift het altoos noemt, aan »de vreeze van Jehova", aan »de vreeze des Heeren" hielden, waren in hun oog de achterlijke, de bekrompene, de verouderde lieden. Zoo ontwikkeld van geest, als zij waren, konden ze met dat verouderde standpunt geen vrede meer hebben.

En evenzoo waren ze toch ook weer te ernstig en te vroom, om in den wereldzin van den Baaidienst geheel op te gaan.

Zij namen een hooger standpunt in.

Zij trokken van uit dien Jehovadienst eenerzijds en van uit dien Baaidienst anderzijds twee schuine lijnen naar boven, die elkander ten slotte kruisten, en in het hooge kruispunt van die twee lijnen vonden zij het rustpunt voor hun breede, ruime inzichten.

Dat bond hen tot niets.

Daarbij bleven ze persoonlijk zoo vrij als een vogel, die met zijn tw.ee vleugels op de lucht drijft.

En onder dat alles hielden ze de kans schoon, om roem voor hun vrijzinnigheid in te oogsten en toch tegelijk als lieden van vromen en ernstigen zin bekend te staan.

Een soort lieden, gelijk een kundig Duitsch uitlegger bij dit Psalmvers opmerkt, dat ge ook thans nog in onze Christelijke maatschappij vindt.

Ge kent ze ook wel die velen, die de orthodoxie volstrekt niet willen tegenstaan, 0, neen, orthodox willen ook zij wezen, maar die ondershands hun dusgenaamde orthodoxie vermengen met allerlei naturalistische eawijsgeerige wijsheid, en daardoor het dubbele doel bereiken, dat ze in de groote tegenstelling nog bij de orthodoxen worden gerekend, en dat ze desniettemin bij de lieden der wereld en der wereldsche wetenschap als onbekrompen en toeschietelijk bekend staan.

In de dagen van den Psalmist was het Jehovadienst en Baaidienst, en dan nog een soort richting die tusschenbeide instond.

En zoo is het ook nu nog: beslist Gereformeerd en Modern, met een half Moderne, half Orthodoxe richting er tusschenin.

En nu stond de Psalmist zeer zeker vierkant tegenover den Baaidienst, maar toch zijn haat keert zich nog sterker tegen dat hinken op twee gedachten, tegen dat halfslachtige dobberen en slingeren, en voor het oor zijns Gods zijn ziel uitzingende, betuigt hij: »Ik haat die kwade ranken, maar uwe Wet, die alleen vastigheid biedt, heb ik Hef.»

Ook dit kwaad nu komt uit het door zonde gebroken menschelijk hart

Ge moogt u dus niet aanstellen, alsof dat dubbelhartige, dat slingerende en onvaste in u niet, maar alleen in die tweeslachtige lieden school, alsof gij hen verachten en in uzelven roemen kondt.

Het menschelijk hart is in alle mensch naar zijn grondtrek ée'n, en nu de zonde de veerkrachtige eenheid van dat hart brak, leeft de geneigdheid om, gelijk het spreekwoord zegt, van twee wallen te eten, in een ieder, en dus ook in u.

Er is wel verschil in graad, ook van nature. De één heeft staal in het bloed zijns harten, de ander is glibberig van aanleg. Ook oefent opvoeding en levenslot invloed, zoodat de één vaak te ras besluit en de ander schier in zijn besluiteloosheid ondergaat. Maar toch als bij de groote levenskeuze uw hart dat slingeren en heulen is te boven gekomen, dan is dit ook in u vrucht niet van eigen degelijkheid of flinkheid, maar vrucht eeniglijk van genade. Vrucht daarvan, dat de Geest op uiv geest heeft ingewerkt, en u alzoo vast heeft gezet.

Ook in deze kostelijke gave der vastheid en beslistheid van geest en zin, hebt gij niet te roemen^ maar er voor te danken.

Mits dan ook zóó te danken, dat ge niet zeggen gaat: sOmdat ik het ontving en niet zelf verwierf, mag ik anderer besluiteloosheid en halfslachtigheid niet bestrijden en tekeergaan. Dit zou zelfverheffing en aanmatiging wezen; maar dat ge integendeel, juist uit dankbaarheid., om ook den broeder te zegenen, rusteloos dat hinken op twee gedachten, als een kwaad dat te haten is, ook in den broeder vervolgt, tot het, met Gods hulpe, ook in hem zij uitgeroeid.

Dit wat de groote levens/è«? «i? , het keeren op den tweesprong van den te volgen weg., het bepalen van uw koers op de levenszee, het vaststellen van uw XtNtxxirichting aangaat.

Maar waan niet, dat, als die koers maar vaststaat, daarmee reeds alle dooreenslingering van de kwade ranken uit uw hart weg is.

Veeleer ontwaart men telkens nog, hoe bij de meest besliste belijders, die zonder zweem van aarzeling voor Jehova, voor de vreeze des Heeren, voor Gods Woord en AVet gekozen hebben, zoodra het op de practijk des levens aankomt, de oude aarzeUng, dezelfde gevaarlijke halfslachtigheid weer uitkomt.

»Twee peren op den boog", zooals de Kantteekenaar-zegt, en daarom in elk voorkomend geval erkennen ja, dat het aldus wel eisch van het beginsel zou zijn, maar toch aanstonds weer de kwade rank van sgedeeldheid in gepeinzen" zich zóó lang om dien eisch laten heenslingeren, dat er van het voldoen aan dien eisch niets komt.

Wei erkennen, dat recht voor ons uit de koninklijke weg ligt, maar ... onderwijl links wegkijken naar een tiitwegje., dat zich zijwaarts kronkelt.

Zóó, ... en toch weer niet zóó willen.

Altoos aarzelen, en onder dit eindeloos aarzelen, als het eindelijk dan toch uit heeft, ongelukkigerwijs juist bijna altoos bij het verkeerde punt uitkomen.

Onder het schoone voorgeven dat men toch verkeerd zou doen met een overhaast besluit te nemen, ten slotte willoos heendrijven naar een besluit, dat vlak verkeerd is.

Een wik-en weegsysteem, dat het mes van de balans ten slotte stomp maakt, en dan met den vinger tegen de balans aantikken, om den evenaar die niet in het huisje wil, zelf in het huisje te brengen.

Geknutsel voor veerkracht.

En als ge dan ten leste in die dooreengevlochte ranken geheel verward zijt geraakt, van het geknutsel in het geknoei vervallen, om uzelven diets te maken, dat niet uw vinger, maar het mes van de balans den evenaar in het huisje bracht.

Aldus is het ondiepe en onvaste leven, dat de karakters zoo schaars maakt, in onzen tijd zoo hand over hand toeneemt, de kloekheid breekt, den manlijken zin in vrouwelijke slapheid doet ondergaan, en dat van den bodem des levens naar boven woelend, straks weer de vastheid van uw kerk, van uw belijdenis, van heel de positie der geloovigen te midden der wereld ondermijnen gaat.

Zie daarom toe, dat ge niet alleen de kwade ranken haat, als het op de groote levenskeuze aankomt, maar heb den heiligen zin om die kwade ranken van het tweeslachtig, halfslachtig en aarzelend »gepeinzen", ook in uw eig^n kring, in uw eigen hart, en in het hart uwer kinderen tegen te staan en te haten.

Uit die dobberende, slingerende gepeinzen komt niets dan slapheid en dubbelhartigheid, onderwijl juist geen tijd meer dan het einde deztr eeuw aan vastheid van gang, aan beslistheid van tred, aan kloekheid van manlijke veerkracht behoefte heeft.

Toen in de bange dagen van Alva het Calvinisme hier zijn intrede deed, vond het ook hier in dezelfde kwade ranken van aarzeling, besluiteloosheid en zelfslachtigheid de ziel bevangen.

Zou men, of zou men niet? En indien men zou, zou men wel zóó ver, en zoo vlak rechtuit doorgaan?

Zoo stond men te hinken op twee gedachten, te aarzelen en te schuifelen voor den tweesprong.

Tot het Calvinisme kwam, en heel het land door riep: Zeg aan Israël dat ze voorttrekken.

En toen trok al het volk op, en in Gods kracht hebben ze overwonnen!

'J Het woord in het oorspronkelijke gebezigd kan zoowel een rank, als het gespletene beduiden. Vandaar dat sommige uitleggers het woord houden voor een vasten naam, waarmee men de lieden van dubbelhartigen zin aanduidde, de Phe'éesim.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's

,,Kwade ranken.''

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's