Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET VIJFDE GEBOD.

Wat daarin staat weten we allen. Maar sommige kinderen vergeten maar al te veel, dat er ook geschreven staat: Zijt niet alleen hoorders maar ook daders des Woords.

Nu ruim een eeuw geleden heerschte over Pruisen de beroemde koning Frederik de Groote, die zeker nog grooter zou geweest zijn, indien hij den Heere Christus had gediend, zooals onder anderen zijn vrome en dappere veldheer Von Zieten.

Onder dezen laatste diende een ritmeester die Kürzhagen heette. Deze was vroeger een arme boerenjongen geweest uit het Mecklenburgsche. Doch hij was in dienst gegaan, en daar hij verstandig en dapper was, kon men hem in die dagen van strijd best gebruiken. Zoo klom hij op tot den rang van ritmeester, en maakte heel den zevenjarigen oorlog mee. Toen die eindelijk voorbij was, kregen de krijgslieden rust, en Kürzhagen, die een ridderorde had ontvangen, haastte zich om zijn ouders te gaan bezoeken, die nog leefden, en te Parchim woonden. Want ge begrijpt wel, dat hij in de zeven laatste jaren geen tijd en gelegenheid gehad had om de toen lange reis te maken uit de streken waar de oorlog werd gevoerd naar het Noorden. Hij had echter zijn ouders niet vergeten, hun telkens brieven en geld gezonden, en wat het beste was, in het strijdgewoel had hij tevens en bovenal den Heere God en Diens geboden niet vergeten, ook niet het vijfde.

De ouders van den ritmeester woonden niet in Parchim zelf, maar een eind er van daan. Doch toen zij vernamen, dat hun zoon kwam, trokken ze hun Zondagspak aan, de oude vader greep zijn dikken wandelstok, en man en vrouw gingen op weg, al heel vroeg, om hun zoon te Parchim te ontmoeten. Op de markt van het stadje was een herberg, en zij begrepen dat hij daar wel af zou stappen. Zoo begaven ze zich dan naar de markt, en wachtten er hun zoon af.

Een poos hadden ze er gestaan, toen zij een ruiter, een huzaar, in draf zagen naderen. Hun hart klopte snel. Zou hij 't zijn? Ze konden het niet zoo spoedig ontdekken. Doch 't duurde niet lang of het paard stond stil, de ruiter sprong er af en een oogcnblik later lag hun zoon in hun armen en kuste hen. Verwonderd en verblijd zagen ze hem aan. Hij was forsch en recht mannelijk geworden en zag er in zijn fraaie kleeding recht krijgshaftig uit. En de oude boer was er trotsch op, dat zijn zoon het blinkende ridderkruis droeg. De zoon van zijn kant toonde al aanstonds volstrekt niet te trotsch te zijn om zijn eenvoudige ouders te eeren, naar des Heeren gebod. Hij begroette hen zoo hartelijk mogelijk, terwijl de tranen in zijn oogen stonden. Wel liep er veel volks uit, want zoo iets gebeurde in Parchim niet alle dagen, maar daar stoorde de ritmeester zich niet aan. Hij ging met de oude lieden de herberg binnen, en te zamen loofde men den Heere God, bij 't gebruik van een goeden maaltijd, voor al Zijn weldadigheden. Immers Hij was het die den zoon bewaard, en hem met zijn ouders weder vereemgd had.

Den volgenden nacht sliep de ritmeester-weder eens in het ouderlijke huisje. Doch den anderen dag sprak hij : sHoor eens vader, ik heb nu genoeg om er van te kunnen leven: Ik ga in Parchim wonen en gij moet met moeder bij mij komen en blijven. Gij hebt lang en hard genoeg gewerkt. Op uw ouden dag raoogt gij wel rusten."

De boer en zijn vrouw hadden daar niets tegen. Zij verkochten hun huisje en het stukje land, en gingen bij hun zoon, den ritmeester, in Parchim wonen. Dat beviel hun allen zeer goed. Ouders en kind hadden elkander hartelijk lief. Niet zelden ontving de ritmeester officieien of andere 'voorname gasten te eten. Doch wie er ook kwam, altijd moesten zijn ouders mede aanzitten.

Dit was echter sommige grooten heeren niet naar den zin. Zij achtten zich dwaselijk veel te hoog om met eenvoudige boerenlieden aan e'én tafel te eten. Een van hen, een officier, was zelfs zoo lomp om eens na den maaltijd, toen de ouders weg waren, te zeggen:

ïlk begrijp niet, Kürzhagen, dat gij, een ritmeester in dienst van Z. Majesteit, met boeren aan één tafel wilt zitten. Dat past immers niet."

sNiet", ïlntwoordde Kürzhagen kortaf, »denkt gij dan mijnheer, dat ik hun, die mij het eerst en het meest in mijn leven goed gedaan hebben, niet alle_ achting en dank schuldig ben ? Eer ik des konings ritmeester v/as, was ik al hun kind."

En daarbij bleef het. De officier kon heengaan, de ouders verschenen aan tafel als te voren.

(Slot volgt.)

AAN VRAGERS.

Wij beginnen het nieuwe jaar met de beantwoording van twee vragen, die beide koning Salomo betreffen. Later krijgt het verdere, hopen we, een beurt.

I. Wij lezen in i Kon. 3:7.

Nu dan Heere, mijn God! Gij hebt uwen knecht koning gemaakt in de plaats van mijnen vader David ; en ik ben een klein jongeling ; ik weet niet uit te gaan noch in te gaan.

Hoe is dit te verstaan ?

Salomo tot den Heere sprekend komt geleidelijk tot zijn doel. Hij leidt het een uit het ander af. »Nu dan" zegt hij, wijl gij dit alles gedaan en gegeven hebt. Hij noemt den Heere ook zijn God, daar spreekt liefde en geloof uit, en zoo moet het bij ons allen zgn. De God der ouders moet ook de God der kinderen wezen, Hij die heeft beloofd: »Ik ben uw Göd, en uws zaads God."

Salomp erkent verder zijn onkunde en onbekwaamheid. »Ik ben een klein jongeling", zegt hij. Hij was misschien ongeveer 20 jaar. Nu noemt hij zich nog een klein jongeling. Als we in aanmerking nemen, dat men in Palestina vroeg volwassen was, en dal uit vergelijking met 2 Kron. 9 • 30; 12 : 13 blijkt, dat Saloni'o reeds getrouwd was, en een zoontje had van omstreeks een jaar, dan is de betuiging van Salomo zeer ootmoedig en nederig. Een jonge man van 20 jaren, vader van een kind, koning over Israël, door zijn vader genoemd een wijs man, die noemt zich zelf nog een klein jongeling.^ en hij betuigt, dat hij niet weet uit of in te gaan, dat wil zeggen, hij weet nog niet wat hij doen of laten moet. Hij moet geleid, geleerd, bestuurd worden zal hij iets goeds doen.

Dat is wel het eerste blijk van Salomo's wijsheid. Salomo kent zijn onkunde, hij belijdt ze voor God. Nu is hij vatbaar om te leeren. In deze betuiging ligt een schat van wijsheid. In onze dagen verbeelden vele jongelui zich zoo vroeg wijs te zijn. Zonen van 20 jaren meenen •dikwijls veel wijzer te zijn' dan hun vaders, en dochters van 20 jaren weten het vaak veel beter dan haar moeders. Dat is juist een blijk van groote dwaasheid. Dat maakt onvatbaar om te leeren. De ware wijsheid begint met de bewustheid en de erkentenis van eigen onkunde en dwaasheid. Deze eerste les leeren vele menschen nooit, en daarom loopt de wereld zoo vol van eigenwijze dwazen. Wilt gij wijs worden, begin dan uw onkunde en dwaasheid te leeren kennen.

De andere vraag betreft i Kon, 4:32 en 33:32. En hij sprak drieduizend spreuken, daartoe waren zijne liederen duizend en vijf.

33. Hij sprak ook van de boomen: vanden cederboom af, die op den Libanon is, tot op den hyzop, die aan den wand uitwast; hij sprak ook van het vee, en van het gevogelte, en van de kruipende dieren, en van de visschen. Salomo sprak drieduizend spreuken, die zeker ook opgeschreven, of als spreuken van Salomo, bij het volk bekend en lang in het geheugen bewaard zijn. Een gedeelte is ook voor ons bewaard, maar nog geen derde. Althans, wanneer ge de Spreuken uit het Spreukenboek telt zult ge beneden de duizend blijven. Lang bleven zij in het geheugen. Mannen uit de dagen van Hiskia schreven een deel op van wat wij als Spreuken kennen. Hij was dus een wijs leermeester voor zijn volk. Lezen en schrijven konden de meesten toen nog niet, maar door Spreuken prentte men levenslessen in het geheugen.

Zoo was Salomo's wijsheid groot. In later tijd heeft men Salomo zelfs de macht van tooverkunsten toegeschreven. Daar zegt ons de Schrift niets van. Het zou dan ook veeleer in strijd zijn met zijn wijsheid dan een getuigenis er van.

Salomo was ook dichter, zijne liederen waren duizend en vijf. Een groot getal en een nauwkeurige opgaaf. H'ervan zijn er nog minder tot ons gekomen. Ps. 72, 127 en 132 schrijft men soms aan Salomo toe, terwijl de overeenkomst van Ps. 145 met het Hooglied ook aan één vervaardiger denken doet. Ook zou het kunnen zijn, dat onder de psalmen wier oorsprong ons onbekend is er enkele van Salomo zijn. Meer liederen zijn ons van zijn vader David overgebleven. Salomo was ook een natuur-en dierkundige. Heel Gods schepping was als een open boek voor hem. Hij wist van viervoetig en kruipend gedierte, van vogelen en van visschen. Gods schepping te kennen en te onderzoeken, en daarin Gods wijsheid en macht te zien en te bewonderen is dan ook waarlijk schoon en goed. Dat deed Salomo.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's