Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE HERBERGIER EN ZIJN ZOON.

I.

Niet ver van de Engelse he stad Portsmouth stond omstreeks het jaar 1765 een kleine herberg, waarvoor ïhet Lam" uithing; zeker een vreemd teeken-voor een plaats, waar de menschen allesbehalve stil en vreedzaam als lammeren plegen te zijn.

De herbergier uit »het Lam" was een gewezen matroos, die den zeerj algemeenen naam van Smith droeg. Hij had, toen hem het varen begon te vervelen, aan den vasten wal een kroegje opgezet, en aan zijn oude kennissen om de klaadisie gevraagd. Die was hem gaarne gegeven, temeer daar Smith een gul man heette; de vrienden hadden zelfs nog andere vrienden meegebracht. Zoo kreeg dan ïhet Lam" weldra den loop. Zeker waren 't geen groote heeren die er kwamen, maar meest matrozen en dergelijken. Doch Smith volde zich bij dezulken 't meest op zijn gemak. Hun geld was zoo goed als dat van anderen, ja menig zeeman was van de reis komende dikwijls guller in 't uitgeven dan een groot heer, al kon de eerste 't eigenlijk veel minder missen. Smith voer daar echter wel bij.

Gelijk te begrijpen is had hij, toen het hem aldus naar den vleesche begon te gaan, er ook weldra aan gedacht te trouwen, temeer wijl het voor een heer alleen lastig wonen was in een drukken winkel, en er toch ook voor hem moest gekookt worden, en zoo meer. Zoo zag Smith das uit naar een vrouw en hij gebruikte daarbij weder de wijsheid, die hij ook bij 't opzetten van zijn zaakje had gehad. Hij lette er namelijk op, dat hij iemand mocht vinden, die niet alleen voor 'thuishouden berekend was, maar ook voor den omgang met menschen, welke in den winkel zeer noodig kon wezen. Zulk eene vond hij, en toen nu na, enkele jaren het gezin met een zoontje en een dochterlje was vermeerderd, achtte Smith zich zoo gelukkig als iemand in Portsmouth en heel 't overig Engeland. En ook zijn vrienden en kennissen zeiden dat het zoo was en benijdden soms in stilte den man, die er in enkele jaren zoo bovenop was gekomen.

Trouwens, wie alleen op het uiterlijke lette, moest ook zoo spreken. sHet Lam" was nu wel niet de naam van een praalgebouw, maar toch zag de herberg er in haar soort goed uit, en vooral van binnen bespeurde men best, dat hier geen gebrek heerschte. Dat was merkbaar in den winkel en nog beter in de huiskamer, waar Smith's vrouw, die van netheid hield, zorgde dat alles er keurig uitzag, iets wat het makkelijkst gaat als men een ruime beurs heelt, te weten, die welgevuld is tevens.

Daarvoor nu zorgden de klanten, die in de herberg hun goed geld kwamen besteden voor sHoUandschen jenever" zooals 't heette, ook wel sSkiedam" genoemd, en voor nog andere dranken, waar men zijn lichaam en zijn geest meê bedierf, vooral wijl de drinkers in den regel lang bleven, en dan niet met dorstige keelen wüden zitten. Dit was nu wel zoo in meer herbergen, maar, zooals ik zei, Smith had den loop van de zeelui. Én die zeiden niet, gelijk andere drinkers, vaak tot den kastelein: »Schrijf het maar op", doch zij betaalden dadelijk, en soms nog een goede fooi voor de meid er bij. Ook gaf Smith altijd een soort van feest of liever drinkpartij, als er een groot schip binnenliep en de bemanning aan land ging. Hij zorgde echter wel, dat de gasten, schoon hij ze trakteerde, toch ten slotte zelf 't gelag betaalden. Want hij was, als gezegd, gul, mits hij straks het zijne dubbel terug kreeg.

Maar was er alzoo voor het oog der menschen en voor wie niet lette dan op het uiterlijke, weinig dat er te wenschen voor Smith en de zijnen overbleef, eigenlijk en werkelijk was het toch geheel anders. Er zijn heel wat menschen, tot wie men met de woorden der Schrift ook zou kunnen spreken: sGij zegt: Ik ben rijk en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt." Kn al werd dit nu niet in den zin bedoeld, waarin het op Smith toepasselijk was, toch gold dit ook voor hem, dat hij arm was meenende rijk te zijn. Want zijn rijkdom bestond in hetgeen deze wereld heeft en geeft, dat voorbijgaat, wisselvallig is, en dat ons elk oogenblik kan ontgaan, evenals wij er' eiken 'dag van weggeroepen kunnen worden. Alle hoop van den herbergier was voor dit leven en al zijn verwachting van den tegenwoojdigen tijd, terwijl hij aan de komende eeuwigheid liefst niet dacht. Zijn vrouw was tevreden dat zij 't goed had, en vroeg ook niet naar wathoogers. 't Gezelschap dat in de kroeg te vinden was, bestond natuurlijk geenszins uit dezulken, die Smith over wat beters dan geldgewin en wat heerlijkers dan de aardsche dingen hadden kunnen of willen spreken. Wat men in de kroeg ook moge aantreffen, kinderen Gods behooren er zeker niet. En de leeraar der kerk, waartoe Smith behoorde, was ongelukkig iemand, die zich al bijster weinig er om bekommerde, welken weg de schapen zijner kudde bewandelden, mits zij maar als brave menschen voor de wereld leefden. Eigenlijk zag hij zelden of nooit naar hen om, en bij Smith kwam hij'in 't geheel niet, want in zoo'n zeemansherberg te gaan stond niet fatsoenlijk. Smith en zijn vrouw op hun beurt, kwamen ook weer niet bij den dominee.

Het oudste kind van onzen herbergier was een jongetje, dat Walter heette. Op den tijd, waarvan ik nu ga spreken, had hij reeds den leeftijd van een jaar of tien bereikt, 't Was een flinke knaap, forsch en groot voor zijn jaren, flink en krachtig in houding en met een innemend voorkomen. Hij was de lieveling van zijn ouders en evenzoo van de vele zeelui, die de herberg bezochten; Dit had hij voornamelijk daaraan te danken, dat hij een rechte durfal was, een waaghals, die voor niets terugschrikte. Geen boom zoo hoog of hij dorst er in te klimmen, geen bootje zoo rank of hij waagde er zich in op 't water, ook al woei het sterk. In 't vechten was hij een baas, en daarbij op zijn tiende jaar reeds sterker dan menige knaap van veertien; Zoo'n jongen nu was er juist een om den pikbroeken te bevallen, die nu juist niet als jongejuffrouwen behandeld werden, en't ook anderen niet deden.

Uren lang kon de kleine Walter echter stil zitten luisteren, ais de matrozen van hun reizen vertelden. Dan vergat hij, die anders nooit rustig _ kon blijven zitten, alles om zich heen, en luisterde en deed vragen, en was er met heel zijn hart bij. En dat vond menig matroos recht aardig, zoodat dan ook telkens als ze van de reis terugkwamen allerlei kleine geschenken voor Walter werden meegebracht, als een papegaai, kokosnooten, een opgezetten vliegenden visch en dergelijk bekijkbaar of ook eetbaar fraais meer.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 januari 1897

De Heraut | 4 Pagina's