Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN GROOTE VERANDERING.

IV,

Een paar maanden na de treurige ontdekking door vader Smith gedaan, vinden we Walter niet meer tehuis. Hij is door vader in de leer gedaan bij een tuinman. Dit was nu wel nog minder naar den zin van den knaap, maar de herbergier redeneerde zoo: Mijn zoon moet toch, als 't even kan, mettertijd mijn helper en opvolger worden. En al moet ik hem in zijn en mijn belang ver van hu's zenden, toch wil ik die gedachten aan de zee uit zijn hoofd hebben. Daarom zal ik een landman van hem maken. Tegen den tijd dat hij dan weer bij mij komt is het varen wel uit zijn gedachten.

Dat was voor Walter een groote verandering, te meer daar er nog een andere bijkwam. Vader en moeder begrepen terecht dat, als hij telkens thuis kwam, de jongen toch weer veel hooren en leeren zou, dat hun niet beviel. Dat is nu eenmaal in een kroeg onvermijdelijk, en alleen reeds een reden om er niet te komen. Nu werd natuurlijk bij den tuinman niet met lamplicht gewerkt, en scheide men met donker uit. Om nu te voorkomen, dat de jongen dan naar huis ging, was hij met aller goedvinden, ook zijn eigen, bij grootmoeder in de kost besteed. sDie is toch fijn", zei Smith tot zijn vrouw, »en kan van den deugniet nog wat goeds maken." Want het ging den herbergier als het met vele menschen gaat. Ze hebben wel een hekel aan desfijnen", maar kunnen hen toch niet missen. Voor Walter was de verandering, als ik zei, heel groot. Hij moest nu vroeg opstaan, maar ging ook vrij wat vroeger ter rust dan anders. Van zich vervelen was over dag geen sprake meer. Zoolang het licht was werd er gewerkt, geplant, gezaaid, gesnoeid, gewied en wat niet al meer. En als men dan aan tafel ging had ieder gezonden honger. De jongen vond eerst dat leven wel vreemd, doch spoedig beviel 't hem toch beter dan in de herberg, waar het vooral 's avonds zoo benauwd en smokerig kon zijn, dat er wel een dikke mist scheen te hangen, zoodat de gasten soms in dubbelen zin beneveld waren. In grootmoeders huis was 't natuurlijk heel anders en wel zoo prettig. Toch kwam telkens de gedachte aan de zee en aan varen bij Walter weer boven, en dacht hij bij zichzell: tuinman wil ik toch niet worden. Dat vak was hem te kalm; hij had soms wel over de schutting willen springen, om het bosch in te" gaan, en hij was nooit blijder, dan wanneer hij eens een dag met de kar mocht rijden.

Intusschen bracht dit andere leven Walter ook nog een anderen zegen, dan dat hij niet meer in de herberg kwam. Als hij nu des avonds vermoeid huiswaarts keerde, werd bij niet verwelkomd met een dronkemanslied, maar hoorde hij meermalen, • zoodra als hij het tuintje doorging, grootmoeder een lied zingen ter eere van God. En dat klonk, al was er fluit noch orgel bij, recht schoon. Kwam Walter binnen, dan werd hij hartelijk ontvangen, zijn eten stond klaar en daarna kon hij te bed gaan of nog wat opblijven. Veelal deed hij het laatste en las dan grootmoeder wat voor uit haar Bijbel of uit enkele boeken die zij had. Dikwijls echter ging het ook andersom, en was de oude vrouw aan het woord, terwijl Walter luisterde als zij met hem sprak uit het Woord Gods, en hem wees op den Heere Christus, die gekomen is om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Als de meester eens over zulke dingen sprak, had Walter zich altijd verveeld, en onderwijl aan velerlei andere dingen gedacht. Maar naar grootmoeder luisterde hij altijd. Misschien deed zij het nog mooier dan de meester. Maar 't kan ook wel gekomen zijn, doordat kleinzoon en grootmoeder elkaar liefhadden. Want men leert nooit beter, dan van iemand dien men lief heeft.

Zoo werd dan, onder des Heeren bestuur, meer en meer in Wakers hart het goede ^aad gestrooid, dat anders allicht weer door de vogels zou zijn weggepikt. Walter gewendde er aan als hij opstond of als hij rusten ging den Heere te bidden en te danken, al deed hij 't nog maar omdat grootmoe het graag had. Ook ging hij nu des Zondags geregeld met haaf naar de kerk, al was dit een heel eind loopens voor de oude vrouw. Doch haar kleinzoon was sterk en kon haar steunen, gelijk hij ook heel gaarne deed. Wel was het kerkgebouw veel minder fraai dan dat, waar Walter vroeger een enkelen keer was geweest, en droeg ook de prediker een eenvoudig gewaad, net als bij ons, en minder mooi dan in de bisschoppelijke kerk, maar dit deed er niets toe. Wat Walter hoorde kon hij, als hij luisterde, begrijpen.^ en daarop kwam het aan.

Zoo ging het een geruimen tijd vrij goed. De - tuinman was over zijn knecht tevreden, en ook grootm.oeder kon niet anders getuigen, dan dat Walter een vriendelijke jongen was, waar best mee viel om te gaan. Wel bleef hij zijn wilden aard behouden en werden er soms grappen met andere tuinmansj Dngens uitgehaald, doch ten eerste was er niet heel veel tijd voor, en ten tweede was er in het vrije veld alle gelegenheid tot vermaak zonder dat iemand er last van had•

Toen dan ook vader en moedei Smith na een paar maanden eens hooren gingen, hoe hun zoon het maakte, zeiden èn de tuinman èn grootmoeder 't zelfde. Zij waren volkomen tevreden. Walter kreeg een prijsje van vader, die er tevens bijroegde: JAIS 't nu zoo voortgaat, kom je spoedig weer bij ons, en raag je mij weer helpen." Doch bij deze woorden zette Walter een lang gezicht. En toen moeder hem vroeg, of hij dan niet weer verlangde thuis te komen, was het antwoord: »0 ja, moeder, maar ik wou toch veel liever naar zee."

Maar jongen, stel dat tochuit je hoofd" sprak vader, dien dit erg tegenviel. Wat kan je meer verlangen. Je hebt het immers guea bij ons, en zult mettertijd een man van geld worden. Je bent nu toch oud genoeg om dat te begrijpen."

Ja maar vader" was 't antwoord, sik wou liever varen. Dat hebt u toch ook gedaan , ., ."

»Ja, maar ik heb er mijn bekomst van, "

Ik zal heel goed oppassen", zei Walter weer; stoe vader, laat mij naar zee gaan. Al mag ik maar één reis doen."

Dit was een leelijke streep door de rekening van den herbergier. Hij wist heel goed, dat het niet bij één reis zou blijven en zei dus geen »ja". Alleen beloofde hij er met grootmoeder over te zullen spreken.

Doch toen vader en moeder weer op weg naar huis waren, zei de eerste tot de laatste: jHoor eens, vrouw, daar komt niets van. De jongen verschopt zijn eigen geluk. Het gaat niet. Had ik nog een zoon, dan was 't wat anders." En moeder wist niets daartegen in te brengen.

Doch ook Walter zei bij 't naar bed gaan tot zichzelf: »Ze mogen praten wat ze willen, ik doe het toch niet. Ik wil naar zee. En ik zal wel zóó lang praten tot grootmoeder het goedvindt. Dan zullen vader en moeder ook wel niet langer neen zeggen."

AAN VRAGERS.

De eerste vraag van onze lezeres L, J. R. te D. luidt:

»Wanneer ik lees van de Zeventigen, (immers overzetters der Heilige Schrift) zoude ik zoo gaarne weten, en zeker velen met mij, in welken tijd, en in welk land of stad, deze geleerden dien arbeid hebben verricht."

Twee en een halve eeuw vóór Christus regeerde over Egypte koning Ptolomeus Philadelphus. Deze was een liefhebber van de wetenschapenhadteAlexandriëeenboekenverzameling van 400.000 boekrollen. Nu wilde deze koning ook de Heilige bo.ken der Joden (het Oude Testament) bezitten, en wel in het Grieksch, dat hij verstond. Daar nu die boeken alleen in 't Hebreeuwsch bestonden, werden zij, zoo vertelt de Joodsche geschiedschrijver Josephus, door 72 Joodsche geleerden in 't Grieksch vertaald. Naar die zeventig in een rond getal heet de vertaling dan ook de Septuaginta (d. i. zeventig). Josephus vertelt dat elk afzonderlijk werkte, en toch alle vertalingen ten slotte volkomen gelijk waren. Maar dat is, om redenen te veel om te noemen, eenvoudig een fabeltje. Zelfs is zeer onzeker, of er wel 70 personen aan gewerkt hebben.

Maar hoe 't zij, die vertaling was een goed stuk werk en in vele opzichten te loven. Vooral diende zij om de buitenlandsche Joden, die meer en meer hun oude taal verleerden in staat te stellen, de Schriften te lezen. Evenzoo konden nu de heidenen, die geen Hebreeuwsch verstonden, met de goede woorden Gods bekend worden. Als in het Nieuwe Testament teksten uit het Oude worden aangehaald, dan is dit veelal uit de vertaling der zeventig, een bewijs dat hun werk veel gebruikt werd. Ook de Christenen gebruikten later deze vertaling veel, en hebben haar verbeterd.

Over de tweede vraag onzer lezeres een volgend maal. Er is nu geen plaats meer.

HOOGENBIRK,

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 februari 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 februari 1897

De Heraut | 4 Pagina's