Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Ik bezween u bij den levenden God”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ik bezween u bij den levenden God”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch Jezus zweeg stil. En de hoogepriester, antwoordende, zeide tot hem: k bezweer u bij den levenden God, dat gij ons zegt, of gij zijt de Christus, de Zone Gods. Matth. 26:63.

Niet op zijn woord geloofd te worden, is hard; en er schuilt grootelij ks onvoorzichtige hardigheid in, zoo men, met kinderen of met dienstboden omgaande, hun zoo telkens, alsof het de natuurlijkste zaak ter wereld ware, toevoegt : »Dat zegt ge nu wel, maar zoo is het niet." Wie zich dit aanwent, kweekt de leugen in kind en onderhoorigen beiden.

Waarheid spreken", is onder de tien geboden van den Sinai het eenig volstrekte en natuurlijke, omdat het onder alle het eenige is, dat voor het Eeuwige Wezen zelf geldt, als zijnde de Waarheid de uitdrukking van zijn Wezen zelf. Voor God is het eerste gebod ondenkbaar. Een beeld van zichzelven heeft God gemaakt. Zijn heiligen naam kan Hij nooit ijdellijk gebruiken. Aan den zevendendaagschen Sabbat is het creatuur, maar niet God onderworpen. Gebod vijf treft het Eeuwige Wezen niet. Hij doodt alle dag het menschenkind. Hij rooft door de woede der elementen. Het achtste gebod valt vanzelf uit. Begeeren doet God al het onze. En feitelijk is er alzoo maar e'e'n gebod, dat, niet als gebod natuurlijk (want wie zou God gebieden), maar dan toch naar zijn wezenheid ook voor God geldt, t. w. het negende, het gebod der •waarheid.

Daarom sprak de Middelaar, zelf God zijnde : sik ben de Waarheid".

En ook daarom heet de satan: de vader der

Waarheid en leugen staan in God en den satan regelrecht tegen elkander over, en voor ons menschen geldt de heerlijkheid, dat we macht hebben de waarheid te grijpen, maar ook de schrikkelijkheid dat onwaarheid te spreken ons mogelijk is.

Toch leeft zelfs in den gevallen mensch, die innerlijk door leugen vergiftigd is, de eerbied voor liet schoon der waarheid nog zoo sterk, dat ïleugenaar" onder menschen te heeten, in eiken beteren kring het hardste brandmerk is.

Zelfs waar men dat meent, verzacht men bij zachtere zeden de uitdrukking nog, omdat het brandmerk zelf van leugenaar al te fel zou snerpen.

Waarheidszin adel der ziele. geldt alzoo voor teeken van

Kringen waarin »leugenaar" tè heeten, geen' eer meer krenken kan, daalden beneden menschelijk peil.

Iets nu van dat eere krenkende kleeft ook aan den eed.

Drang tot het afvorderen van een eed komt eerst dan aan de orde, als het gevaar van op onwaarheid te stuiten, moet afgewend. ^

Op de nieuwe aarde, onder de volmaakt rechtvaardigen, laat zich de mogelijkheid zelfs dat er van een eed sprake zou zijn, niet meer denken. Een eed kan alleen noodzakelijk zijn onder zondaren, om der zonde wil, in kringen waar het gif der leugen insloop.

De eed is tegen het gevaar dat van den leugengeest voor waarheid, onschuld en goede trouw dreigt, middel van verweer.

Vandaar het volkomen rechtmatig en natuurlijk gebruik van den eed in de vierschaar, die in den name Gods het recht bedient, want voor Gods oog staan wij, zondaren, in onze onwaarheid. Maar vandaar ook dat men in kringen van hooger levenstoon, elkander niet dan in het uiterste der noodzakelijkheid op een eed vraagt, of ook een eed presenteert.

Dat geschiedt onder de heffe des volks, waar alle waarheid veil is. Het is de verlengende mensch, die telkens den mond vol heeft van er een eed op te willen doen; en het is onder dat lage ruwe slag menschen dat men elkander telkens allerlei eeden afvergt. Eeden dan, helaas, keer op keer, niet op waarheid, maar juist op leugen en bedrog afgelegd.

en bedrog afgelegd. Zoo schept de eed den meineed^ een bijna satanische verharding tegen de waarheid. En dan moet de strafrechter tusschenbeide treden, om den onverlaat, die zelfs den heiligen eed dorst verzondigen, te straffen met menschelijke straf.

Eerst in dat wezen der waarheid., in dat booze karakter van de leugen., in die ontzettende beteekenis van den eed., en in dat satanische wezen van den meineed., moet ge u helder indenken, wilt ge het verstaan, wat het voor uw Jezus geweest is, .toen Cajaphas hem in tegenwoordigheid van heel het Sanhedrin toe dorst roepen: »Ik bezweer u bij den levenden God."

Jezus op een eed gevergd!

Niet op den getuigeneed om anderer wil, maar op den eed over zijn eigen woord en wezen.

•ik bezweer u bij den levenden God., dat gij ons zegt., of gij zijt de Christus., de Zone Gods." Als Zone Gods was hij opgetreden. Als Zone Gods had hij zich aangekondigd. En nu stond het Sanhedrin tegen hem op, alsof het zeggen wilde: »Dat beweert gij wel, maar onderwijl 'ge zelf weet dat hét niet zoo is. Ge kunt, ge durft «er geen eed op doen. Of durft ge, doe het dan. Ik hoogepriester Cajaphas, roep, ik vorder er u toe op. Ik bezweer u bij den levenden God. En nu van tweeën ée'n. Voor dien eed zult ge bezwijken, en daarmee zelf uw leugen bekennen. Of wel ge zult zelfs voor dien eed niet terugdeinzen, maar dan ook aan meineed en godslastering schuldig staan, en nog dieper wegzinken, dan gij dusver door uw valschelijk voorwenden van Zone Gods te zijn, reeds deedt."

Zóó was metterdaad dat vergen op een eed bedoeld. Jezus moest er voor zwichten en bezwijken, of zelfs den meineed aandurven.

Vandaar dat toen Jezus ïgezworen had, Cajaphas opvloog, zijn tabbaard stukscheurde en uitriep: Hij heeft God gelasterd!, om opstaande van zijn zetel, met al de leden van het Sanhedrin, op den meineedig gewaanden Jezus aan te vallen, en hem te stellen tot het mikpunt van aller ruwheid en spot.

Voelt ge nu wat grievende krenking, en daarin wat verscherping van lijden, die opvordering op den eed., en die onmiddellijk volgende aanklacht van meineed, voor uw Jezus zijn moest?

Ook u valt het hard, als men u op een eed vraagt, want elke eed dien men u afvergt, toont, dat men u in staat acht buiten eed onwaarheid te spreken, en de leugen boven de waarheid te verkiezen.

Maar op u rust die last, omdat ge zondaar zijt. Ook gij voelt er wel het krenkende van, maar ge buigt er u onder, om uwer zonde wil.

Doch wat gansch andere gewaarwording moest het dan niet in de ziel van Jezus wekken, tot een eed te worden opgevorderd, waar nooit zonde in hem was, en de waarheid zelve in hem was vleesch geworden.

Tot een eed te worden opgevorderd niet in burgerlijk geding, niet in zake van getuigen, maar in de geestelijke vierschaar van Gods huis, in het midden der zijn priesterschap afschaduwende priesters, en dat nog wel in zake zijn eigen persoon en wezen, zijn zending van Godswege als Redder en Verlosser der wereld, zijn ambtsbestaan als Zone Gods.

En toch uw Jezus ondergaat ook die vernedering wülig. Hij weigert niet. Met die nederbuigende liefde, waarmede het Eeuwige Wezen, onze menschelijke zwakheid tegemoet tredende, zelf met eedzwering zijn woord, ons ten behoeve, bevestigde, gaat ook uw Jezus voor het Sanhedrin tot den eed over.

Nooit zichzelven, altoos u zoekende, betuigt hij, den eed opnemende : Gij hebt het gezegd. Ja, als om het schrikkelijke dat komen kon, het verkrachten van zijn eed in meineed, nog van het schuldig hoofd van Cajaphas af te weren, voegt hij er waarschuwend bij, dat zijn oordeel komende is, »Van nu aan zult gij zien, den Zoon des menschen zittende ter rechterhand Gods, en komende met de wolken des hemels, "

Maar niets stuit mfier de satanische drijfkracht van het woelende kwaad.

En nu spaart Cajaphas uw Jezus zelfs het bitterste niet, en werpt hem in volle vierschaar het smeineedig" tegen.

En ook dien giftigsten druppel uit den bitteren beker moet uw Jezus indrinken.

Wat u zelf nooit overkomen is, is uw Heiland in de vierschaar aangewreven.

Gij, die u Messias noemt, een meineedige voor de vierschaar des levenden Gods,

Wij, die ons allen van deelgenootschap aan de leugen, al ware het slechts in haar uiterlijken vorm bewust zijn, we kunnen ons zelfs niet voorstellen, hoe zulk een niets-sparende lastering de ziel van Jezus moet geschrijnd hebben, hem in wien zelfs de minste gedachte aan wat onwaar, of tegen waarheid ingaande was, nooit had kunnen opkomen.

Als een eerlijk man, door verwikkeling van zaken te doen krijgt met een lage bende van leugen noch meineed ontziende bedriegers, stuit hem de aanraking met zoo hinderlijke omgeving reeds tegen de borst. Hij voelt, dat hij onder dezulken niet thuis hoort. Al wat in hem is komt tegen zulk liegen en bedriegen op. En hij dankt God, als hij er in slaagt, zich hos eer hoe beter uit zooveel menschelijke zelfverlagiog los te warren.

Wie het onderging leed 'er 'onder, en prijst zich gelukkig als hij er aan ontkwam. En is het dat een dier ruwebedriegers, hem, als eerlijk man, nog een eed durft afvergen, en dan nog op den koop toe, hem van meineed durft verdenken, dan keert hij zich met weerzin en met walging af van wat beneden zijn eerlijk hart staat, en hem den blos van toorn op het aangezicht jaagt.

En dit gold dan nog een zondig mensch, die straks zelf voor God op de knieën zijn zonde belijdt.

En wat moet zulk een krenkende zielsmishandeling dan niet voor uw Jezus geweest zijn!

Voor hem, wiens wezen zelf door alle leugen geschrijnd werd, die van alle leugen pijn had, zooals wij zondaren dat alleen in zeer gruwelijke gevallen hebben.

Wat moet het voor uw Jezus niet geweest zijn, zich aan den leugengeest van zulk een verlaagde priesterschaar te zien overgegeven! Door hen, hij de Zone Gods, als ware hij een gewoon boosdoener, op een eed te worden gevergd ? En waar hij zich tot dien eed nog leende, onder schel geroep, als een man aan meineed schuldig met den vinger te worden aangewezen.

Dit is ook een stuk uit »den arbeid zijner ziele" geweest, een deel des lijdens dat straks de kostelijke vrucht droeg, dat het meer nog dan dusver ^de leugen" voor zijn verlosten gehaat heeft gemaakt,

ïAls hij uit de leugen spreekt, spreekt hij uit zichzelf, want hij is leugenaar en aller leugen vader", was het beeld waarin Jezus ons satans bestaan teekent; en over dat ontzettend woord heeft satan zich, door Cajaphas, gewroken, toen in het eindjezus zelf, niet slechts leugenaar, maar zelfs «leugenaar onder meineed" gescholden werd.

En tegenover die wrake van satan stelt Jezus nu zijn wrake over.

De wrake zijner liefde, dat hij het hart van zijn verlosten van de leugen losmaakt, er waarheidszin indrupt, ze met waarheidsliefde benedij t.

Die vrucht van zijn lijden bloeit dan ook sinds eeuwen, ze bloeit nog, en al wie teederiijk uit de liefde zijns Heilands . leelt, voelt haar bloesem aan zijn ziele uitkomen.

Want het is wel zoo, dat er ook onder ïChristenen", en in »Christengezinnen" nog, o, zooveel leugen rondwaart, maar zulke > Christenen" zijn dan ook van Jezus vervreemd, zulke «Christengezinnen" derven dan ook de bezieling van het heilgeheim.

Die leugen op het Christelijk erf getuigt tegen ifie van Christus afweken, nooit tegen uw Jezus. Want nog gaat, als in de eeuwen die achter ons liggen, de zetregel des koninkrijks door, dat uw haat tegen de leugen de maatstaf van uw liefde voor Jezus is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 april 1897

De Heraut | 4 Pagina's

„Ik bezween u bij den levenden God”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 april 1897

De Heraut | 4 Pagina's