Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DUBBELE TELEURSTELLING.

DUBBELE TELEURSTELLING.

XI.

Hoe de kapitein en het scheepsvolk ontstelden toen zij vernamen, dat de tocht vruchteloos was geweest, is te begrijpen. Allen beklaagden den armen jongen, die wellicht ellendig om 't leven was gekomen. De kapitein ging te keer tegen den stuurman, verweet den matrozen dat ze niet goed gezocht hadden, en besloot eindelijk nog eens te laten zoeken, maar nu bij dag.

Doch dat zou niet gebeuren. De stilte die des nachts had geheerscht, maakte plotseling plaats voor een stevige koelte uit het zuiden, zoodat het schip dat nog voor anker lag, geweldig begon te rijden. De zeelui bemerkten aanstonds, dat het nu bijna onmogelijk zou zijn het eiland te naderen. Dat begreep de kapitein ook. Daarbij kwam, dat hij door den tegenwind en nu door het zoeken reeds lang was opgehouden, en bovenal dat juist de zuidenwind gunstig was om de haven, waarheen men ging, te bereiken.

In gedachten wandelde de scheepsbevelhebber een poos op en neer, toen sprak hij:

»In vredesnaam dan. Licht het anker maar. Ik ben niet verantwoord als ik hier langer blijf liggen, en ik kan den jongen toch niet bereiken. God behoede hem! _We hebben gedaan wat we konden; op de thuisreis zullen we verder zien.

Maar waar was Walter intusschen gebleven?

Maar angst in 't hart had hij de duisternis zien vallen. Toen het eindelijk geheel donker werd, en hij allerlei vreemde geluiden om zich heen hoorde, veroorzaakt door het gedierte dat te voorschijn kwam of wel ter rust ging, sprong hij op. zijn grootste vrees was door een wild beest te worden aangevallen; vooral duchtte hij slangen. Maar wat te doen?

Daar kreeg hij een inval. Als hij eens ineen boom klom! Wel was hij moe, uitgeput en hongerig, maar hij had geen keus. Hij beproefde den eersten den besten boom te beklimmen, maar die was te dik. Met een tweeden ging 't beter, daar die ook wel dik, maar zeer laag begroeid was. Zonder veel moeite kon hij van den eenen tak den anderen bereiken, en was eindelijk boven. Gelukkig viel hem de gedachte niet in, dat een slang wel eens denzelfden weg kon nemen als hij. Veelal zocht hij 't zich zooveel mogelijk gemakkelijk te maken. Doch een boom is niet zoo'n aangename rustplaats als hangmat. Hij kon v/el gaan zitten, maar moest zich dan vasthouden, uit vrees van te vallen, en in die houding zou hij toch onmogelijk heel den nacht kunnen blijven. Zoo tastte hij dus rond, tot hij eindelijk een plek vond, breed genoeg om er zich op uit te strekken. Hij voelde even onder zich, en bespeurde iets zachts, dat hem deed denken aan mos of andere planten, die op boomen groeien, 't Was echter zoo donker, dat hij niets kon onderscheiden en zoo legde hij zich dan neer, gesteund tegen een knoestigen tak en de voeten stijf gedrukt tegen een anderen, 't Was een heel onaangenaam en nog altijd zeer hard bed. Na een half uur deden hem zijn leden reeds pijn. Toch kreeg eindelijk de slaap de overhand en sloot hij de pogen. Ontrustende droomen kwelden hem heel den nacht, en de morgen was luw aan den hemel toen hij reeds ontwaakte. Met een pijnlijken schreeuw richtte hij zich op. Hij had een gevoel alsof al zijn ledematen gebroken waren; zijn beenën schenen verstijfd. Toch gelukte het hem op te staan, al moest hij zich stevig vasthouden om niet naar beneden te tuimelen. Hij zag rond, maar aanschouwde niets dan boomen en takken en bladeren, die alle verder uitzicht belett'en. Zijn eerste gedachte Was nu af te klimmen, naar strand te gaan, en te zien weer op het schip te komen. Juist wilde hij weer naar beneden klauteren, toen hij tegen iets aanstiet, dat tusschen de takken doorviel. Hij klom af en nam het op, 't Was een groote vogel, waarschijnlijk een ontzaglijke uil. Hij begreep nu, dat hij in zijn slaap op dat dier had gelegen en het had dood gedrukt. Door de groote vermoeienis en de donkerheid had hij daar echter niets van gemerkt,

Intusschen begonnen honger en dorst den armen slord", die er nu alles behalve als een lord uitzag, schrikkelijk te kwellen. Doch hij lette er in 'teerst niet op, alleen denkend aan het schip en aan de kans om er weer op te komen. Terwijl hij zijn dwaasheid verwenschte om weg te loopen van den man, die hem zou geleiden, drong hij door de struiken naar de kust, waar het helder licht was. Daar toch moest het strand zijn. Wel reet hij zich de handen soms aan 't bloeden in de dorens, en scheurde zijn kleeren in flarden, maar hij ging voort. Voor zich bespeurde hij een steile hoogte. Zoo snel zijn krachten het toelieten klom hij er op, in de hoop er dan het schip te zien, en een teeken te kunnen geven. Eindelijk was hij boven en.... daar zag hij, hoe de brik met volle zeilen, door den wind gezwollen, wegvoer!

Zoo luid hij kon begon Walter te schreeuwen, terwijl hij zijn muts zwaaide en met zijn zakdoek wuifde, in de hoop dat men van 't schip hem zou hooren of zien. Doch al hield hij - vol tot zijn krachten waren uitgeput, 'twas alles te vergeefsch. De brik zeilde voort. Blijkbaar was de afstand te groot dan dat men het geschreeuw van Walter had kunnen hooren, of zijn teekens opmerken. Hij oogde het vaartuig na, lang, heel lang. Maar 't werd al kleiner en kleiner, en ein delijk verdween het voorgoed uit zijn oogen. Hij was alleen achtergelaten!

Bijna wanhopig wierp de arme Walter zich op den grond neder, bitter schreeuwend en jammerend over zijn onheil en dat te meer, als hij bedacht hoe 't geheel zijn eigen schuld was. Waarom had hij zijn eigen hoofd gevolgd, tegen het strikt bevel van den kapitein in, die toch alleen bedoelde te zorgen dat hem, den onervaren jongen, geen kwaad overkwam! Wat had hij noodig in 't bosch te gaan zwerven, en waarom.... Maar al die overdenkingen dienden vooreerst slechts om den jongen al droeviger en ellendiger te maken, zoodat hij als wezenloos een poos liggen bleet.

Doch eindelijk werd het op de kale hoogte, fel door de morgenzon beschenen, onlijdelijk warm. Het zweet gutste hem van het lichaam; hij moest naar beneden, en hij ging, al trilden ook zijn beenen onder hem van den doorgestanen schrik en de vermoeienis, die hij nu eerst recht gevoelde. Doch hij moest voort, want de dorst werd hem ondragelijk.

In het koele bosch kwam hij weder een weinig tot zichzelf. Doch waar zou hij water vinden, dat, naar we weten, ook de matrozen niet hadden kunnen opsporen? . Hij zag scherp rond, doch vergeefs. Eindelijk, daar ontdekte hij tusschen de booraen een aantal donkerkleurige bessen. Die konden wellicht helpen. En zonder lang bedenken of 't ook een schadelijk gewas kon zijn, rukte hij eenige trossen af en begon de vruchten te eten. Ze hadden een rinschen, aangenamen smaak, en onze versmachtende zwerver kon zich niet herinneren ooit iets zoo lekkers geproefd te hebben. Gij begrijpt hoe dat kwam.

Na op die wijs zijn dorst althans eenigszins gelescht te hebben, ging Walter 't bosch dieper in, hopend ook iets te eten te vinden. Want als voedsel, dat begreep hij, beteekenden de boschbeziën al heel weinig. Hoeveel zou hij nu gegeven hebben als hij 't bezeten had, voor een stuk droge scheepsbeschuit, maar hier was noch bakker noch kok. Alle boomen bekeek hij, in de verwachting toch wel ergens bananen of andere vruchten, waar hij zooveel van gehoord had, te ontdekken, maar niets eetbaars was te zien. Dat was trouwens geen wonder. Want het niet groote vulkanische eiland waarop hij zich bevond, was wel dicht begroeid, maar niet met vruchtboomen.

Eensklaps kwam er een gedachte bij hem op. Hij had gisteren en ook nu weer een menigte vogels gezien. Die zouden zeker wel eieren leggen. Als hij die nu eens vinden kon! Dan had hij althans iets. En de gedachte daaraan wekte hem zoo op, dat hij kracht genoeg had om nog een paar uur zoekende te blijven. Doch bij den Heere steun en hulp te zoeken, dit kwam ook zelfs in deze benauwdheid niet bij hem op. De menschen zeggen wel, dat nood leert bidden, maar het is niet altijd waar, en ook niet altijd aanstonds.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 april 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 april 1897

De Heraut | 4 Pagina's