Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de roeping.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de roeping.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk voor de hand lag, komt de Vrije Kerk, bij monde van Ds. Bos, thans tot het stuk der roeping.

Hij zet desaangaaode een ook van elders sinds meer dati honderd en vijftig jaren bekend gevoelen, op de hem eigene, bondige wijze ia dezer voege uiteen:

Wat nu de Roeping aangaat, zijn de Gereformeerden er over eens, dat zij in de sorde des heils" (ordo salutis) vooraan moet gezet. Het is ons althans niet bekend, dat er zijn, die eerst over de wedergeboorte handelen en daarna over de roeping. In die orde van behandeling ligt reeds de gedachte, dat de roeping naar de H. Schrift, waaraan de Gereformeerden zich houden, iets anders is dan het vvedergeboren leven tot bewustzijn te brengen. Ia dat geval toch moest eerst gehandeld worden over de wedergeboorte, en dan over het middel dat God gebruikt, om den reeds wedergeborene tot bekeering te brengen. Er is onder de Gereformeerden wel gestreden over de vraag, of de wedergeboorte gaat vóór het geloof, dan of het geloof aan de wedergeboorte vooraf gaat. In beide gevallen wordt echter de roeping voorop gesteld. Algemeen wordt ook toegestemd, dat de bijzondere, speciale, inwendige, of krachtige roeping door Geest en Woord onmiddellijk samenvalt met de levendmaking, de wedergeboorte, liet geloof, in den zin van geloofsvermogen, en dus die roeping zich niet denken laat geschied te zijn zonder invloed uit te oefenen, zonder geestelijke vruchten te dragen, omdat God Almachtig in eens zóó werkt, dat Zijn werk wezenlijk, wat het wezen der zaak aangaat, velkomen is. Dit neemt echter niet weg, dat wij in ons denken onderscheiden — ofschoon niet scheiden — en daarom vragen, wat naar ons menschelijk denken in heel dat wonderwerk Gods voorop gaat. En dan is het antwoord algemeen: eerst de roeping. — Men onderscheidt ook de roeping in eenea/f< ; -7neene roeping door de natuur, komende tot alle menschen, en roepende tot den grooten Schepper. Deze roeping is echter niet zaligmakend. En de bijzondere roeping door het Evangelie, ïwanneer God v/il, en tot wie Hij wil." Deze roeping is niet voor alle menschen. die geroepen worden, zaligmakend, want svelen zijn geroepen, doch weinigen uitverkoren." En eindelijk de krachtdadige roeping door Gods Geest en Woord, die tot de uitverkorenen komt, en zaligmakend kan heeten.

God roept. Die in Zichzelven, naar zijn genade en welbehagen bewogen werd, om aan ellendige zondaren zijn heil in Christus aan te bieden. Het gewone middel, de instrumenteele oorzaak is de bediening van Gods Woord door de predikers des Evangelies. Inwendig, onweder& tandelijk geroepen worden de uitverkorenen, door de zonde onderworpen aan den eeuwigen dood, der roeping Gods tot de zaligheid onwaardig en tot het opvolgen dier roeping ongeschikt, omdat zij allen gelijkelijk dood zijn in zonden, en kinderen des toorns, vervreemd van het leven Gods, en vijanden Gods, meer of minder sterk hunne boosheid uitwendig openbarende. De geschiktheid om te gehoorzamen aan God, Die hen roept, ligt niet van nature in den mensch, doch wordt door God in hen gewerkt, aan wie Hij ooren geeft om te hooren, oogen om te zien en voeten om na te sporen de dingen die hun bekend gemaakt worden tot zaligheid der ziel in Christus. »God werkt in ons: het goede te kennen, het goede te willen en het goede uit te voeren." Zóó werd over de roeping door de Gereformeerden geschreven, krachtig handhavende Gods welbehagen en de vrije genade in de zaligheid van zondaren, en ernstig bestrijdende den vrijen wil ten goede, of welke voórgeschikthèid ook in den mensch; opdat ook in de roeping alle eer zou toegebracht worden aan onzen God en Zijnen Christus. En ook onder ons worde elk vermoeden afgesnedïin, alsof iemand osüer cükjBi^^, J4, |.|3a-id^, , inensch wilde toeschrijven.S^pl^SiSSSfïi«y!;

Volgens de H. Schrift is de roeping het eerste middel, om tien uitverkoren zondaar te brengen tot het bezit van het heil in Christus bereid. Zij is het bewijs en de verzegeling der verkiezing ; waarom zij op de verordineering onmiddellijk volgt (Rom. 8 : 30) en de uitverkorenen ook geroepenen (jcAj^ro/) genoemd worden (Rom. 1:751 Cor. I : 2). Die roeping geschiedt door het Evangelie. »Waartoe Hij u geroepen heeft door ons Evangelie, tot verkrijging der heerlijkheid onzes Heeren Jezus Christus'' (2 Thess. 2 : 14). Dat Evangelie moet gepredikt worden saan alle creaturen"; ook aan de niet uitverkorenen; swant velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren" (Matth. 22 : 14), ofschoon het de bijzondere en heerlijke bedoeling der prediking is, om de uitverkorenen tot de zaligheid te brengen. Niet allen geven aan de roeping gehoor. De gelijkenis van den zaaier bewijst dit duidelijk, en ook Paulus wijst daarop in Rom. 10 : 16: Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest." Toch is de prediking volstrekt noodig, want shet geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods" (10 : 17). Ja, »Hoe zullen zij in Hem gelooven, van welken zij niet gehoord hebben, en hoe zullen zij hooren zonder die hun predikt ? " (10 : 15). Dat de roeping welgemeend is, al is het dat niet allen daarbij de genade des geloofs ontvangen, hebben onze vaderen duidelijk aangetoond in de Vijf Art. tegen de Remonstranten, Hoofdst. III en IV § 8. Maar juist omdat het Woord het middel is, en het Evangelie allen gepredikt moet worden, en toch niet allen hooren, hebben de Gereformeerden onderscheid gemaakt tusschen de uitwendige en inwendige, of krachtdadige of on wederstandelij ke roeping. Niet om te leeren dat er eigenlijk twee roepingen waren; want de inwendige roeping is de ware roeping; maar om zoo van het meer algemeene tot het bijzondere af te dalen, en de roeping in haren waren aard en volle werking voor te stellen. Die inwendige roeping nu geschiedt naar Gods voornemen, en is onder de toepassing des H. Geestes zeker tot zaligheid. Zoo lezen we in Rom. 8:28: dengenen die naar zijn voornemen geroepen zijn." In /Thess. 5 : 24: Hij Die u roept is getrouw, die het ook doen zal." Die toepassing des Geestes is volstrekt noodig in de roeping, zal zij den rechten invloed uitoefenen, eene ware roeping zijn, tot zaligheid werkende. Daarom zegt Paulus in 2 Thess. ï : 11: Waarom wij ook altijd bidden voor u, dat Onze God u waardig achte der roeping, en vervuUe al het welbehagen zijner goedigheid, en het werk des geloofs met kracht." Waarom is dat noodig? »Het is God Die in u werkt beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen" (Filipp. 2 : 13). »Zoo is dan noch hij die plant iets, noch hij die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft." (r Cor. 3:7). — En daarmee komen we tot de vraag, die van het grootste belang is in het punt van geschil: oe komen de menschen, naar de H. Schrift, voor in de roeping ? Worden zij voorgesteld als reeds wedergeboren, zoodat zij alleen tot bekeering, tot bev, 'ustzijn, tot meerdere helderheid, tot voortgaande heiligmaking behoeven gewekt en opgewekt te worden; of komen zij voor in de roeping als onwedergeborenen, zonder het nieuwe leven; nog doof en dood in zonden en in misdaden ?

In Efeze 2 teekent de apostel eerst den toestand der Efeziërs: gij waart dood door de misdaden en de zonden" zegt hij; »van natuur kinderen des toorns, gelijk ook óft anderen". En dan heet het in vs. 17: En komende heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd, u die verre waart en dien die nabij waren". Duidelijk worden hier de menschen die de roeping ontvingen voorgesteld als sdood", als jverre", als svreemdelingen"; en niet als reeds wedergeboren, toen de Heere kwam, om hun door het Evangelie vrede te verkondigen, d. i. toen zij geroepen werden. De Efeziërs waren nu onderscheiden van da andere Heidenen, die nog waren: verduisterd in het verstand, vérvreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding huns harten." En zoo zijn zeker nog al de Heidenen, wanneer de roeping tot hen komt, of v/anneer zij geroepen worden, zonder het-nieuwe leven, «vervreemd van het leven Gods". Of zouden de Heidenen 7iti, beter zijn dan toen ? Wat zeggen we, de Heidenen ? Zijn onder ons, zelfs in de gemeente, de menschen, die onder de prediking opkomen, hetzij zij tot de gemeente behooren of niet, beter, wanneer zij nog onwedergeboren zijn ? En wie zal durven beweren, dat de predikers in onze Kerken optreden enkel voor wedergeborenen, of liever gezegd voor wedergeborenen en niet uitverkorenen ? Wie zou de stelling aandurven, dat er thans in de gemeenten niet meer wedergeboren worden als volwassenen, verkeerende onder de prediking des Evangelies ? En indien wij allen aannemen, 'dat er zeker in al de Gereformeerde Kerken volwassenen zijn, — helaas, misschien al te veel! — die nog onwedergeboren zijn, hoe zijn dan des: ? i als de roeping tot hen komt? Immers ook jdood" en »vervreerad van het leven Gods". En wanneer er onder hen uitverkorenen zijn (wie zou durven betwisten, dat er onder hen zijn ? ) en het behaagt God hen inwendig, onwederstandelijk, te roepen, worden zij dan niet uit den staat des doods ten leven, uit de duisternis tot het licht geroepen? Dan kan tot hen gezegd: Eertijds waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere, wandelt als kinderen des lichts." (Efez. 5 : 8). Wie zou deze woorden aldus willen lezen: ertijds waart gij duisternis, — maar wel wedergeborenen — alleen nog maar des levens onbewust, nog niet helder genoeg; maar nu zijt gij, die reeds wedergeboren waart, tot meer lichten helderheid gekomen? Geen Gereformeerde zal die tekst zoo verklaren. Neen, hij zal zeggen: ij waart, ofschoon gij tot de gemeente behoordet, waart gedoopt, misschien reeds belijdenis hadt gedaan; gij waart toch tevoren duisternis, dood, doof, zonder het leven der genade, en nu heeft het Gode behaagd, u door het Evangelie të telen, u te wederbaren, u van een kind des toorns te maken tot een kind Gods en tot een erfgenaam van al de heilgoederen der genade. Wat zegt Jezus van de Israëlieten, dien Hij het Evangelie verkondigde? Zij roemden er op. Abrahams zaad te zijn. En zij waren kinderen des Verbonds, evengoed als onze kinderen en volwassenen, die tot de gemeente behooren, tot het genadeverbond gerekend worden. En toch zeide Jezus tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: en iegelijk die de zonde doet, is een dienstknecht (een slaaf) der zonde. Indien de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zoo zult gij waarlijk vrij zijn." (Joh. 8:34, 36). Jezus gaat verder en zegt tot hen: Gij zijt uit den vader den duivel". Dat waren toch zeker geen wedergeborenen! Is Jezus, predikende, voor niemand hunner tot zegen geweest? Wie zal dat durven stellen? En indien er van hen krachtig, onwederstandelijk geroepen zijn, was dan voor hen de roeping alleen om tot bewustzijn te komen, dat zij wedergeboren waren., of was de roeping voor ben tot wederbaring?

Oüze geachte broeder zal ons toestemmen, 'dat hetgeen' hierop in zijn stuk volgt, in gelijken toon voortgaat, zoodat we door het citaat hier af te kappen, er de kracht allerminst van breken.

Bestaat er nu ten deze tusschen Ds. Bos en de Heraut verschil in de zaak?

In de voorstelling, in de rangschikking, in de beteekenis aan de woorden gehecht, zeer zeker.

Maar gaan we ook zakelijk uiteen? En dan moeten we eerlijk bekennen, dit niet te kunnen inzien.

Beiderzijds wordt beleden, i". dat elk kind uit een vrouw geboren, van nature dood in de zonde is; 2". dat geen zondaar ten leven komt, tenzij God hem wederbaart; 3°. dat dit wederbaren is de inplanting van een nieuwe levenskiem; 4®. dat deze inplanting plaats heeft alleen bij de uitverkorenen, maar ook bij hen allen; 5°. dat God vrijmachtig is om dat te doen op zijn tijd; vóór de wieg, in de wieg, na de wieg, op volwassen leeftijd, nog in den jongsten snik; ó'^. alzoo dat dit ook kan geschieden onder de prediking des Woords, onder het lezen van een aangrijpend stuk, onder het hooren van een boeiend lied; kortom, op alle oogenblikken en onder alle omstandigheden, in den slaap of als we wakker zijn; 7". dat de wedergeboorte bij den »vol wassen man met bewustheid" zich pp Gods tijd openbaren moet in geloof en bekeering; eu 8". dat het van God verordend middel om den wedergeborene tot geloof en bekeering uit te drijven, is Gods Woord of de Heilige Schrift.

In die belijdenis staan we als Gereformeerden hand in hand, arm in arm; en de vraag die dan nog in geschil blijft, geldt alleen de voorstelling, die wij ons vormen, van het verloop der onderscheiden momenten in het proces des heils.

Niet bij allen, zelfs niet bij de meesten, maar dan toch bij niet weinigen, stelt Ds. Bos dit verloop zich aldus voor: i °. verordineering; 2, val in zonde; 3". dood zijn in de zonden en misdaden; 4°. uitwendig, nog in zijn dooden staat, gedoopt zijn; 5°. evenzoo nog dood zijnde belijdenis doen en ten Avondmaal gaan; 6°. onder de prediking door haar roeping (krachtig gemaakt door den Heiligen Geest) wedergebaard voorden; 7". onder dezelfde prediking komen tot geloof en bekeering; 8". door dat geloof gerechtvaardigd worden; 9°. in heiligmaking wassen; 10". sterven en in den dood van alle zonden worden afgesneden; 11°. naden dood bij Christus zijn, en 12". bij zijn wederkomst opwaken in heerlijkheid.

En hier nu stellen wij tegenover, dat óók waar de daad der wedergeboorte plaats heeit onder de prediking des Woords, ze nochtans niet plaats heeft door die prediking, en dat alzoo de prediking des Woords nooit ofte nimmer het instrumenteele middel is, waardoor God de wedergeboorte tot stand brengt.

Tot deze enge proportie moest het geschil teruggebracht, om daardoor alles zóó af te snijden, wat ter zake niet doet.

Dat er onder de prediking in de gemeente ookwiwedergeborenen zijn, staat beiderzijds %'ast. Want vrel kan het zijn, dat in een zeer kleine gemeente, in een kleine vergadering toevallig alle aanwezigen reeds wedergeboren zijn, maar dit stelt geen regel.

Ook staat beiderzijds vast, dat er in de prediking des Woords gestadig een roeping tot geloof en bekeering moet uitgaan.

Alsmede dat de prediking des Woords haar werking heeft zoowel bij de verlorenen als bij de verkorenen, en evenzoo met name bij de wel reeds wedergeborenen, maar nog niet bekeerden, een eigen plicht te vervullen heeft.

Dat alles erkennen wij met Ds. Bos, en Ds. Bos met ons.

Alleen en uitsluitend bestaat er nog verschil over de vraag, of de daad der wedergeboorte van Gods zijde middellijk of onmiddellijk is.

Dat ze onmiddellijk zijn kan, betwist Ds. Bos niet. Bij het jonge kind geeft hij dit toe, en waar hij zelf erkent, dat het wederbaren reeds ia de prille jeugd lang geen uitzondering is, geeft hij alzoo de onmiddellijke wederbaring zelfs toe als regel.

Slechts dit houdt hij staande, dat ze ook middellijk kan zijn en vaak is.

Wij daarentegen beweren, dat de daad des vvederbarens uit haar aard onmiddellijk zijn moet, en niet middellijk zijn kan.

Nu voelt terstond een ieder, dat wij hierbij dadelijk dit voordeel aan onzen kant hebben, dat wij ééne zelfde daad des eersten heils voor alle verkorenen leeren; niet in de verdere uitwerking, maar in het aanvangspunt, terwijl men bij de voorstelling van Ds. Bos tweeerlei wedergeboorte krijgt, de ééne geheel anders toegaande dan de andere. De ééne zonder de prediking, de andere onder en door de prediking.

Stel nu de vraag: Heeft er, zeer geachte broeder Bos, naar uw voorstelling, in beide gevallen roeping plaats, of is er alleen roeping bij middellijke wedergeboorte?

En dan kunt gij, die de roeping door de predikatie des Woords laat gaan, natuurlijk niet anders antwoorden dan: Roeping heeft alleen plaats bij de middellijke wedergeboorte.

Maar dan komt ge terstond in botsing juist met datzelfde Rom. 8 : 30, waarin gij uwe sterkte zoekt. Immers daar staat, niet van enkelen, maar van alleii zonder onderscheid, dat v^ie te voren verordineerd is, ook geroepen wordt.

Een verkoren kind, dat één dag oud sterft, is alzoo evengoed geroepen als' een grijs-; iard, die honderd jaar oud zijnde, sterft, na, zeg 90 X 52 X 2 of ook X 3 predikatiën te hebben aangehoord.

Staat het nu op grond hiervan vast, dat de roeping waarvan sprake is in Rom. 8:30 niet aan de predikatie des Woords is gebonden; en staat er nochtans in 2 Thess. 2:14: Waartoe Hij u geroepen heeft, cJ(7ör kct Ei'angelie, " dan is hieruit, logisch en bondig, geen ander gevolg te trekken, dan dat in Rom.. 8 : 30 en in 2 Thess. 2:14 wel beide malen van roeping, van dezelfde roeping sprake is. maar niet

En vraagt onze geachte 'opponent ons dan, hoe dan die tweeërlei roeping verschilt, dan is ons antwoord: Er is een scheppend roepen, opdat er IETS kome, en die roeping heeft in de wedergeboorte plaats. Maar er is ook een wakkermakend roepen, opdat men TOT iets kome, en dat heeft plaats door de predikatie des Woords.

Voorbeelden van het scheppend roepen opdat er iets kome, vindt ge b. v Rom. 4 : 17: Die de dingen die niet zijn, roept alsof zij waren; " en Jesaia 44:7. »Wie zal gelijk als Ik roepen en het verkondigen en het ordelijk voor Mij stellen"?

Dit is het als God spreekt en het is er, gebiedt en het staat er.

God sprak: »Daar zij licht, " en daar was licht.

Dat is de herscheppende daad der wedergeboorte.

Dit roepen heeft bij alle uitverkorenen plaats. En daarom heet het: »Die Hij verordineerd heeft, deze heeft hij ook geroepen."

Maar geheel onderscheiden van dit roepen van de dooden zoodat ze levend worden (Rom. 4 : 17), is dat andere roepen tot dienst, het roepen tot geloof, het roepen tot bekeering, het roepen tot de heerlijkheid, overmits dit roepen zich tot het bewustzijn richt. En dit laatste roepen nu gaat, zoodra het actief, en niet dispositief bedoeld is, uitsluitend door het Woord Gods, door het Evangelie, door de predikatie.

Gelijk er dan ook in 2 Thess. 2 : 14 aan de woorden: Waartoe gij ook geroepen zijt door ons Evangelie, " onmiddellijk voor afgaat: uhet geloof der waarheid."

Hierbij laten we het voor ditmaal.

Waarom de daad der v/edergeboorte, opgevat en verstaan als de inplanting van een nieuw leven, uit haar aard onmiddellijk moet zijn, bespreken we later.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 april 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Van de roeping.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 april 1897

De Heraut | 4 Pagina's