Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

OP VOEDSEL UIT.

XV,

Zooals licht te begrijpen is, was Walters eerste wandeling den volgenden morgen weder naar het strand, waar hij de visschen had gezien. Doch de lucht was thans bewolkt, en met den zonneschijn waren ook de visschen tot zijn grooten spijt verdwenen. Geen enkelen zag hij, al bleef hij een paar uur turen op het water, dat nu in golijes tegen het land sloeg.

Eindelijk gaf hij er voor vandaag de visschen aan en liep verder. Op een kleinen afstand van de plek waar hij zich bevond, rees de oever, en weldra bevond hij zich een heel eind boven de zee, die langs een vrij steile af helling te bereiken was. Doch Walters aandacht werd nu door iets anders getrokken. Hij ontdekte namelijk op den steenachdgen oever hier en daar schelpdieren, wier huisjes en woningen allerlei fraaie kleuren vertoonden. Te huis had hij zich ook vermaakt met. de schoone schelpen, horens en schalen, die de zeelieden voor hem meebrachten, maar weinig gedacht hoe hij nog eens te midden van al zulk fraais zou staan, 't maar voor 't nemen zou hebben en toch hartelijk wenschen dat hij er vandaan was.

Nauwkeurig onderzocht hij de schelpen en schalen, doch minder om den mooien vorm en de schoone kleuren dan wel om te zien ot er iets eetbaars in was. Dit viel echter niet mee. Wel zaten er dieren in sommige schelpen, o. a. oesters, maar zij zagen er weinig aantrekkelijk uit, en hij vreesde ook, terecht of te onrecht, dat zij soms vergiftig mochten zijn. Hij had wel eens gehoord van menschen, dien het eten van zulke zeegedierten kwalijk was bekomen.

Wat hem verbaasde, was de grootte van sommige schelpen bij de kleinte van anderen. Hij vond er die niet grooter waren dan een erwt, maar ook die wel bakken geleken. Al voortwandelend ontdekte hij er vlak aan den overkant een, die in grootte al de andere overtrof. Zoo groot was de schelp, gelijk hij zelf verhaalt, dat hij lust kreeg er eens in te kruipen — ze was toch leeg — om te gevoelen hoe hem dit lijken zou. Zoo gezegd, zoo gedaan. De eene liggende schaal bood geen ongemakkelijke zitplaats, de andere, half opstaande, een leuning. Zoo zat hij dan heel op zijn gemak te bedenken, ol hij die schelp ook mee zou nemen om een soort' stoel te hebben en ... al denkende raakte hij in slaap, 't Was trouwens dien dag zeer heet. .

Hoelang hij voortsliep, heeft Walter nooit geweten, maar het ontwaken bleef hem onvergetelijk. Met een grooten schrik sloeg hij de oogen op, maar om bijna te gelijkertijd te gevoelen hoe hij in 't water plofte, 't Koele bad bracht hem gelukkig aanstonds tot bezinning. Hij had goed leeren zwemmen en zoo hield hij zich boven, terwijl hij rondzag waar hij zich bevond. In een oogenblik begreep hij, dat hij met schelp en al van de steilte naar beneden was getuimeld. Zijn vreemde stoel kon hij duidelijk op den bodem des waters zien liggen. Doch voor alles was 't zaak aan land te komen. Dat ging ver van makkelijk, wijl de oever zoo steil was. Eindelijk gelukte het hem. Doch nu moest hij ook naar boven. Dit kostte veel inspanning. Handen en voeten bezeerde hij aan puntige steenen of aan kantige schelpen. Eindelijk bereikte hij uitgeput de plek van waar hij in zee was geduikeld. Alle lust om schelpen te zoeken was, zoo hij dien ooit gehad had, nu verdwenen; hij haastte zich naar 't bosch en had het geluk er eieren te vinden, waarmede hij zijn honger kon stillen. Water vond hij - al was 't ook wat drabbig - nog genoeg in poelen, die bewezen hoe zwaar de laatste regen was geweest

Niet lang echter had Walter in 't bosch vertoefd, waar het zeh's op sommige dagen vochtig en kil hier en daar kon zijn, of hij gevoelde een huivering over al zijn leden. Dat was geen wonder. In den haast dien hij maakte, na wat van den eersten schrik over zijn val te zijn bekomen, had hij zich minder bekommerd om de natte plunje die hij aanhad, en die bij het opklauteren, in den feilen zonneschijn, reeds kurkdroog was geworden. Toch scheen het onverwachte bad op zoo'n drukkend warmen dag hem geen goed te hebben gedaan. Althans hoe wel hij zich nu haastte het bosch te verlaten, het huiveren nam toe, hij klappertande. 't Was duidelijk, hij had een zware koorts, waartoe zeker al de doorgestane ontbering veel bijdroeg. Hij wierp zich op zijn leger en van wat er vooreerst verder gebeurde, wist hij later niets te zeggen.

Zeker een paar dagen, zoo niet langer, lag Walter aldus verlaten, hulpeloos ... doch bij God niet vergeten. Die waakte over hem, dat hem geen leed geschiedde, en dat ook zijn lichaam, schoon lijdend, niet bezweek onder al de ellende. Want de Heere God had gedachten des vrcdes over den jongeling, gelijk later zou blijken.

VAN ONZE NAMEN.

I.

Dezer dagen kwam mij een briefje ter hand van een Jhraiit-\& Kr^ dien ik wel op het oogenblik althans niet geheel kan geven wathij wenscht, maar die toch zooveel mogelijk zijn begeeren krijgt. Het betreft onze Namen.

't Is geen wonder dat menigeen vraagt; Waar is toch mijn naam, ik bedoel mijn geslachtsfiaatn., mijn »«; z, vandaan gekomen? De schrijver, die hier aan 't woord is, kan gerust met zichzelf beginnen. En hij herinnert zich school te hebben gegaan met een lieer., een wolJ\ een leemu., een haas., een vogel., ja ïelfs met een gomvctor. Wel te verstaan alteiuaal zulke, die petten en kielen droegen.

't Is niet die namen een vreemde geschiedenis. Al dadelijk is het vreemd, dat men soms spreekt van een Naam en een Van. De snaam" is dan de voornaam, de jvan" die welken heel het geslacht draagt. Dat wijst er op, gelijk ook zoo is, dal oudtijds de menschen geen eigenlijken geslachtsnaam hadden. Mozes en David heetten zoo, zonder meer, en 't komt niet in 'ons op die namen gelijk nu voor voornamen aan te zien en naar den verderen naam te vragen. Jacobs zonen hadden elk maar één naam.

Doch dit bleef zoo niet. Het werd te lastig. Men kon met louter één naam, die soms velen droegen, de menschen niet goed meer van elkaar onderscheiden. En zoo werd er dan iets bijgevoegd, b. V. de naam des vaders. In den Bijbel lezen we dat veel. sjosua de zoon van Nun, " jjesaja de zoon van Amos." Later werd er ook vaak bijgevoegd de plaats van waar iemand kwam, b.v. Saulus van Tarsen. Zoo_ vinden we nog veel later, dat groote heeren altijd zulk een van bij hun naam hadden. Witte van Haemste_^e, Frank mn Bors§ele. En dus is meteen duidelijk, hö'e ra'e'ri vaü ie'niands iVatf' kkn spreken, 't Wil zeggen dat deel van zijn naam 't welk hem onderscheidt.

Oudtijds nu hadden, gelijk we weten, allenamen voor die hen hoorden beteekenis. Een naam was een woord, gelijk aUe andere. Denk maar aan de namen Abraham, Ezau, Mozes enz. Soms werden ze zelfs met een bedoeling of om iets aan te duiden gegeven b. v. bij Benjamin en Johannes den Dooper. Als de Heere God zich met een naam openbaart, of als de engel Gabriel tot Maria zegt hpe haar Zoon zal heeten, heeft dit een zeer diepe beteekenis. Die namen drukken het wezen uit. De Heere Jezus moest zoo heeten als Hij heette en wilt ge daarvan de reden weten, lees dan slechts Mattheus i:21.

(Wordt vervolgd),

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 mei 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 mei 1897

De Heraut | 4 Pagina's