Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„In den weg ban zijn brader.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In den weg ban zijn brader.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij wandelde in den weg van zijn vader. 1 Kon. 22 : 53.

Van atavisme heeft thans ieder den mond vol. En met dien barbaarschen term drukt men uit, dat er ook door het zielsleven een erfelijke trek loopt, dat het schijnt of het karakter in het bloed overgaat, en dat zelfs de zonden in vaste gestalte, niet alleen van vader op kind, maar zelfs in de aaneenschakeling der geslachten van grootouders en betovergrootouders op den laten naneef overgaan.

Atavus is in het Latijn de naam voor den stamvader in meer dan het vierde geslacht. Men telde aldus: vader (pater\ grootvader (avus), overgrootvader (^roü: o«j), overovergrootvader {abavus), en die daarop volgde, de betoverovergrootvader, heette de aiavus^ en van dien naam is het woord atavisme gevormd.

Dit wooid bedoelt derhalve, dat er overerving van bepaalde zonden is tot in het vierde^ zoo men wil zelfs tot in het vijfde geslacht.

Nu leerden onze kinderen reeds op catechisatie en Zondagsschool, dat God sde misdaden der vaderen bezoekt tot aan het derde en vierde geslacht dergenen die Hem haten", en de erizonde beleed heel Christus' kerk.

Doch daar stak men den draak meê. Om dat leerstuk werd gelachen. Zulk een zondig verband tusschen vier geslachten werd als het toppunt van wreedaardige menschbeschouwing en van onmenschelijke godsdienstige waanzin uitgekreten, en met weerzin keerde de iverlichte man" en de ^beschaafde landgenoot" zich van deze wartaal der hartelooze dweepzucht af.

En zie, nu niet uit Gods Woord, maar uit de statistiek van het uitvaagsel der menschheid deze stem opgaat, en niet de ICerk., maar de Kerker deze zelfde sombere waarheid komt prediken, nu is op eenmaal dat atavisme, die leer van de erfelijkheid van misdadigen zin tot in het vierde geslacht, de nieuwste vondst der beschaving geworden, en acht men zijn praal wijsheid te verrijken en zijn pengeleerdheid te sieren, door er keer op keer dat ornament van het atavisme doorheen te vlechten.

Toen de Kerk geheel hetzelfde leerde, werd het laatdunkend verworpen; nu de Kerker het predikt, buigt alle man van wetenschap eerbiedig het hoofd.

En toch is en blijft wat kerk en kerker ons beide hierin te zeggen hebben, een angstige prediking, die het hart ontzet en beklemt.

Wij kappen gemeenlijk een geslacht bij zijn leden door. Het kind een apart persoon, evenzoo een apart persoon de vader, weer een apart persoon diens vader; en zoo zien we, in onze verbeelding teruggaande, heel die reeks personen, als wezens los van elkaar op een rij staan. De een schijnt, in zijn wezen althans, van den ander geheel onafhankelijk te zijn, en niets met het wezen van den ander uitstaande te hebben.

Wel merkt men vaak sterke gelijkheid van neiging. Maar wat wonder? Of heeft dan niet de opvoeding een gelijkvormig makende kracht ? Zijn de indrukken van het jonge kind niet het diepst, en vangt het die niet schier alleen van vader en moeder op; vooral het oudste kind ? En ook leven de op elkaar volgende leden van een geslacht niet meest in een zelfden stand, in gelijken kling, in soortgelijk beroep, en onder tamelijk geHjke omstandigheden ? En zou het dan zoo wonder zijn, dat dit alles saam aan allen een min of meer gelijken plooi gaf?

Dat werd dan ook altoos toegegeven. Gelijksoortige zonde was nabootsing ; maar erfelijkheid in de zonde was er niet.

Het school in afzien, niet in verwantschap van wezen.

En al had Mozes het reeds voor een kleine vier duizend jaren heel anders verklaard, men bleef de reeks in een geslacht, als een rij van aparte los naast elkander staande menschen beschouwen, en als men het pas geboren kind maar aan zijn onzalige omgeving ontrukken, en in beter kring opvoeden kon, zou er van vaders en van moeders zonde niets in uitkomen.

Het zat niet in het bloed, maar kwam door oor en oog binnen.

Van geboortewege stond elk kind tegenover de zonde neutraal.

Zoo dacht, zoo leeraarde men, tot nu plotseling, als bij den X-straal van het kerkerdonker, de ontzettende waarheid in het klaarste licht trad.

Nu men den mensch tot op het skelet van zijn ziel kon doorgluren, is opeens de erfelijke bacterie van de vaderlijke zonde voor den dag gekomen.

Diep in de binnenste voegen en plooien der ziel school ze; maar ze zat er wel terdege. En nu weet men het ook buiten Christus' kerk, hoe geslacht met geslacht tot in het wezen samenhangt, en de zondekiera van het voorgeslacht voortteelt tot in het nakroost.

Practisch als onze eeuw is, sloeg meer dan één toen voor, dat men althans de kinderen van gevaarlijke sujetten en erg slechte personen óf dood maken óf isoleeren zou, en in elk geval zou beletten, dat ze niet op hun beurt huwden noch voortteelden.

Mits daarvoor gezorgd werd, zou welhaast dat booze geslacht er op aarde niet meer zijn. Juist zooals een ander voorsloeg alle huwelijken anders dan tusschen volmaakt gezonde menschen te verbieden, om alsdus de ziektekiem uit ons menschelijk geslacht uit te roeien.

Zoo bazelt de ongeloovige practische zin.

Er wordt niet aan gedacht, bij de vreeselijke ontdekking die men deed, zich af te vragen, of Gods Woord, dat deze zelfde feiten reeds voor veertig eeuwen ontsluierd had, dan toch niet met zelf beschaming weer moest opgezocht.

Geen snaar trilde in het hart, om in eerbiedenis naar de ontzettende mogendheid des Heeren HEEREN te doen opzien. Noch ook vroeg men, wat de Schrift ons als tegengif bood.

o, Neen, het was de schier alwetende, de bijna almogende mensch die zich in de plaats van God zou zetten, om schadelijke levens uit te roeien of de geboorte van wat schaden kon te verhinderen.

De zielkunde zou medisch verstaan worden, en de arts het dwangbuis eerst, en straks het zwaard van den beul onder zijn medicamenten tellen.

Zelfs bij zoo ontzettende en hartaangrijpende ontdekking van de **diep in de geslachten ingrijpende en opwerkende mogendheid des Heeren, bleef het atavistisch ongeloovige hart God toch nog in zijn mogendheid tergen.

In Christus' kerk daarentegen wekt die hoogernsrige belijdenis van der zonden erfeliikheid geheel andere gewaarwordingen.

Niet de bange gewaarwording van een niet af te wenden noodlot, dat zonde na zonde verontschuldigen zou, maar stille dank der ziel, dat er ook over die »erfelijke zonden der ge­ slachten" verzoening door het bloed van het heilig Godslam uitgaat, en dat er in den Heiland onzer zielen óók kracht, onfeilbaar zegevierende kracht is, om zelfs dien ban der overgeërfde famiiiezonde te breken.

Een wedergeborene in een dusver onbekeerd geslacht kan met de hulpe Gods den boozen demon uitbannen, en als met den vinger zijn de geslachten aan te wijzen, waarin steeds eenzelfde zonde voortwoekerde, en die toch, dank zij den strijd des geloofs van één enkel held Gods, voor alle komende generatiën van het erfelijk kwaad bevrijd werd.

Nooit zal daarom wie waarachtiglijk bekeerd is, als met het Kaïnswoord, zeggen: »Mijne overgeërfde zonde is sterker dan dat ze zou zijn uit te roeien". Maar hoe fel ook de overgeërfde hartstocht jaagt en drijft, door de drie verzoekingen in de woestijn heen, zal hij Satan toch weerstaan, en niet aflaten eer elk van zijn vurige pijlen opgevangen is in het schild des geloofs.

Zelfs zal een kind van God tegen die erfelijke famiiiezonde worstelen om zijn geslachts wille. Niet enkel om zelf vrij te komen, maar ook om zijn geslacht van dezen dood te redden.

En heilige vrede zal hem in de ziel vloeien, als hij op zijn sterfbed weten mag, dat hij de booze vloeiing van het kwaad in zijn geslacht stuiten mocht.

Dat is Christus in de geslachten inwerkend, en God de Heere dez, e zijn belofte vervullend: lEn doe barmhartigheid aan duizenden dergenen die Mij liefhebben en mijne geboden onderhouden."

Ook Stemt deze belijdenis Gods kind zacht. Hij ziet in, dat het uitkomend kwaad in wie om hem zijn, niet booze moedwil van het oogenblik, maar werking van een erfelijk kwaad is. Zoo mengt zich in den toorn tegen het kwaad, een heilig raededoogen. Wat men merkt is een gif dat na-en doorwerkt. En daarom is Gods kind tegen dat gif onverbiddelijk, maar kent tegelijk de deernis der liefde jegens het slachtoffer.

Vooral een vader, en een moeder ontwaren dat gevoel jegens hun kroost. Immers wat in hun kinderen hen hindert is uit hen zelven in hun kinderen overgegaan. Het zijn hun eigen zonden, die ze in hun kinderen bestrijden en bestraffen moeten. Iets wat strekt niet om de tucht te verslappen. Of zou wie zelf door ziektegif zijn kind besmette, daarom niet ten einde toe dat gif in zijn kind tegengaan? Maar het verandert toon en stemming. Wie zichzelf heilig waant en zijn kind een deugniet, toornt uit de hoogte zonder mededoogen, en vermag niets. Maar wie in de schuld van zijn kind zijneigen schuld bekent, wordt zelf klein, door die kleinheid teeder, en die teederheid raakt het kinderhart, omdat het nu helpende, reddende Hefde ontdekt.

Vadaar de onmetelijke kracht der opvoeding, die juist van deze belijdenis der ertelijke familiezonde uitgaat.

Immers het kind klaagt dan vader en moeder niet aan, v/ant het weet dat zij zelven de familiezonde van hun ouders erfden, en de ouders, kennende hun eigen zonde, verstaan ook het mysterie der zonde in het hart van hun kind, en de opvoeding houdt op vaag te zijn. Ze krijgt stuur en richting. Niet de algemeenheid van een schoolopvoeding, maar de intimiteit van de huislijke opvoeding, op die bepaalde, op die maar al te droef gekende zonde gericht.

Ook blijft die drang niet staan bij enkele groote, grove zondeq, alsof alleen erfelijk ware steelzucht, drankzucfit, moordzucht, geldzucht, wellust en zooveel meer.

Of is niet alles erfelijk ? Erfelijk ook drift, hoogmoed, praalzucht ? Ja, erfelijk evenzeer onwaarheidlievendheid, traagheid, gemakzucht, bedilzucht, vrijpostigheid, grilligheid, oneerlijke zin, betweterij, lust in achterklap, zelfzuchtigheid, gemis aan teederheid, aan zin voor orde, aan plichtsbesef, aan offervaardigheid, aan den geest der toewijding ?

En zal dan het spelen en spotten met al deze vaak overziene karakterfouten niet een einde nemen, als beseft wordt, hoe in alle deze zonden zich een slang door het farailiebloed kronkelt, die tot in verre geslachten de kinderen onzer kindskinderen verderven kan?

Zal er dan niet juist, dank zij die belijdenis van wat men tegenwoordig het atavisme noemt, dege ernsf in het huwelijk, hooge ernst in het familieleven opwaken, om de slippen van het kleed van Christus aan te grijpen, of telkens weer, met Gods hulpe, aan een dier slangen de kop mocht worden ingedrukt?

Ja, gevoelt ge niet, wat kracht er tegen de zonde van het eigen hart in ligt, als diep in de ziel beseft wordt, hoe zonde van het ééne geslacht zonde in het navolgende geslacht teelt, en ge dus staat in de ontzettende overtuiging, dat ge niet alleen uzelven er door verderft, maar er de kracht tot heiligheid ook voor uw kinderen en kindskinderen door breekt?

Zelfs de prediking des Woords ontleent er nieuwe kracht aan, als de dienaar Gods waarlijk beseffen en gelooven mag: Door in dat geslacht dat daar voor mij zit, zonde af te breken, zegen ik niet enkel de nu levende personen, maar red ik tegelijk het zaad der kerke Gods.

De kerk der toekomst.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1897

De Heraut | 4 Pagina's

„In den weg ban zijn brader.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1897

De Heraut | 4 Pagina's