Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zweefde op de wateren.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zweefde op de wateren.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De aarde nu was woest en ledig, en duisternisse was op den afgrond. En de Geest Gods zweefde op de wateren.

Geest en stof zijn niet één. Ze zijn [in wezen onderscheiden. En nochtans gaat feil, al wie geest en stof derwij s uiteenrukt, als paste het een niet op het ander, als ontbrake tusschen beide alle innige, vaste, duurzame betrekking, ja, als stonden beide strijdig tegenover elkander.

Na het eerste vers van Genesis i is er geen zoo heel de schepping beheerschend als het tweede vers van hetzelfde hoofdstuk.

Vers één stelt drieërlei fundamenteele onderscheiding: Ge zult onderscheid maken tusschen God en de wereld, tusschen hemel en aarde, tusschen de eeuwigheid en den tijd.

En zie, aan die drie grondonderscheidingen, die heel onze denkwereld en de wereld onzer voorstellingen moeten beheerschen, voegt nu vers twee een tweetal andere, evenzoo fundamenteele uitgangspunten toe. En wel ten eerste, dat de stof en de geest niet vermengd, noch ook één en hetzelfde zijn, maar ook ten andere dat er tusschen geest en stof een vaste, een door God verordende betrekking bestaat, hier uitgedrukt in de beeldsprakige woorden, dat tde Geest Gods zweefde op de wateren."

De tegenstelling is zoo scherp mogelijk. Er is eenerzij ds: »de aarde die woest en ledig was, een afgrond of bajert, in duisternis gehuld". Maar ook anderszij ds de Geest van God die over, die op deze wateren van den woesten, ledigen afgrond zweefde, en zijn heerlijk werk in dien chaos ging uitrichten.

Slechts versta men dat ïwoest en ledig" hier niet verkeerd, en zij op zijn hoede tegen een aan de Schrift vreemde uitlegging, waardoor men den zin dezer woorden vaak verdonkerd heeft.

Naar onze Kantteekenaren oordeelen en nu nog door de beste uitleggers bevestigd wordt, is onder dit »woeste en ledige", volstrekt niet*te|verstaan, iets dat »«/-woest en ontlsAigA was, maar uiterst eenvoudig het chaotische, waarin nog geen orde, geen leven, geen nader ontwikkelde schepping was uitgekomen.

Onze Kantteekenaren zeggen, dat de aarde nog woest en ledig was, somdat zij nog was zonder al zulke gedaante, orde, onderscheid, sieraad, gebruik en inwoners als naderhand daarin geschapen zijn."

Zoo is de akker nog woest en ledig, eer de ploegschaar de voren openlegt en het zaaikoren er in wordt uitgestrooid. Zoo is de boom nog woest en ledig, als de lente pas nadert en het eerste uitbotten nog toeft. Ja, zelfs voor uw bewustzijn kunt ge zeggen, dat uw bewustzijn in de wieg nog swoest en ledig" was, omdat nog zoomin eenige gedachte als eenige voorstelling daarin was opgekomen.

Verwerpen moet ge daarom wat sinds een halve eeuw met toenemenden aandrang ons' is diets gemaakt, alsof namelijk de wereld eerst geordend, rijk gesierd en vol leven was geweest, en alsof ze daarna swoest en ledig" was gemaakt.

Men dacht daarbij dan' aan den val der engelen.

Hun zonde, hun opstand, hun val zou oorzaak geweest zijn van den eersten vloek die over Gods schoone schepping gekomen was.

Eerst zou er alzoo een wonderrijke, ons niet nader geteekende, trefhjke glorieuse schepping uit de hand onzes Gods zijn voortgekomen, en het zou van die wereld zijn, dat we in Gen. I : r lezen, dat God den hemel en de aarde schiep xin den beginne"^ dat wil dan zeggen in verre eeuwen die achter het paradijs liggen.

Daarop zou dan eerst gevolgd zijn een leven van glorie, toen sde morgensterren vroolijk zongen, en de kinderen Gods, dat zijn de engelen, juichten."

Menschen waren er toen nog niet. De eenige redelijke schepselen in die schoone wereld Gods waren toentertijd, in die verre achter het paradijs liggende eeuwen, alleen nog maar de engelen Gods.

En dit duurde totdat Lucifer viel, en de ïzoon van den morgen, " de geestelijke morgenster Gods, in een Satan omsloeg en een duivel werd.

Toen namelijk zou die eerste, oorspronkelijke, overheerlijke schepping Gods, om de zonde der engelen, met den eersten vloek gestraft zijn geworden, en in dien aanstonds voleinden vloek, zou die schepping van den eersten morgen toen geworden zijn, tot wat we in Gen. r : 2 lezen, een woeste, ledige, chaotische massa, een in duisternis en donkerheid gehulde afgrond.

Deze voorstelling nu moet ge geheel uitbannen, ook al heeft ze de laatste twintig jaren zelfs de best geloovige predikers allengs verlokt en verleid.

Want wél wordt diezelfde uitdrukking van swoest en ledig, " zoo b. v. in, Deut. 32 : 10, Psalm 102 : 40.en elders, jaarna vastelijk gebezigd om uit te drukken wat woest geworden en ledig gemaakt was; maar dat is volkomen natuurlijk, omdat alle verwoesting is een terugkeer van het geordende, met leven vervulde en versierde tot het chaotische.

Maar dit zegt natuurlijk niets hoegenaamd voor de eerste schepping, omdat er eens^toch een oogenblik moest zijn, toen de eerste ordening, de eerste levendmaking en de eerste versiering ontstond.

Bovendien wordt er in Gen. i : 2 met geen letter van een val der engelen gesproken, noch ook met een enkele fsyllabe, ^ het (teloor gaan van een vroegere heerlijkheid beschreven. Er staat niet, dat er eerst licht was, en dat daarna de duisternis kwam, en dat God toen weer het licht terugriep. Maar, wel omgekeerd, dat er eerst niets dan duisternis was, en dat toen God de Heere voor helzeerst, tej^midden van die duisternis, het licht schiep.

God zeide niet: Lioht^ keer weder! maar heel anders]: Daar ; ryfe'(; /j< J.'|en ^daar was^licht.

Dat de' natuur »woest en ledig", 'en in duisternis gehuld was, kan alzoo niet anders beteekenen, dan dat God eerst den ongevormden klomp dezer wereld schiep, en daarna in dien ongevormden klomp den rijken der natuur, de ordeningen van dag en nacht, de volheid des levens, en het sieraad zijner glorie te voorschijn en^tot aanzijn riep.

En van die wereld wordt nu gezegd, dat de Geest van God over haar zweefde.

Dat zweven staat dan uitgedrukt met het beeld van een vogel, die op zijn vleugelen drijft, en zoo de jongen in zijn nest beschut, verwarmt en tot voller leven uitbrengt.

Ennu is het Opmerkelijk dat in Deut. 32 : loen ri juist diezelfde bijeenvoeging voorkomt. Eerst in vs. 10, dat Israël gevonden werd sin een land der woestijn, en in een woeste huilende wildernis"; en daarna in vs. 11 dat God over Israël zweeft, »gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken."

Vergelijkt men toch die beide verzen met Gen. 1:2, dan is het klaar hoe de Geest ons hier zelf de uitlegging biedt, en toont hoe we ook bij Gen. i:2 aan zulk een zweven van den Geest over de wateren aan den chaos hebben te denken, als het zweven van een vogel over ? ijn nest is.

Het beduidt dan, dat wel in de woeste, ledige natuur reeds de kiemen, als we zoo zeggen mogen, van wat straks uit zou komen gegeven en aanwezig waren, maar dat eerst de Geest, als de bezielende adem Gods, deze kiemen ten leven ontwikkelen, en uit den chaos de schoon geordende, rijk bezielde en gesierde paradijs wereld kon te voorschijn brengen.

En dit nu wordt volstrekt niet alleen gezegd van de schepping des menschen of van 's menschen ziel. Integendeel, dit bezielen ten leven door den adem van Gods Geest wordt hier op alle schepselen toegepast. Op het uitkomen van het licht, op den glans der sterren, op plant en dier, Altegader naar de uitspraak van Psalm 104:30, waar het juist van de dieren heet: Zendt Gij ww^» G^^«/uit zoo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks." In de Schepping is niet alleen het werk des Vaders, uit wien alle dingen zijn; noch ook alleen het werk des Zoons, door wien alle dingen zijn; maar evenzoo het werk van den Heiligen Geest, die alle schepsel, en alles in het jfschepsel ten leven bezielt.

In de lente Gods Geest zwevende over de verstorven natuur, om haar nogmaals tot ontluiking van haar wonderpracht te brengen. Als er een kindeke zal geboren worden, Gods Geest zwevende over de zwangere vrouw, om dat kindeke ter wereld te doen geboren worden.

Gods Geest wonderbaar niet alleen in de schepping en de herschepping uwer ziel, maar wonderbaar evenzoo in het wondere borduursel van uw-lichaam, gelijk God het schiep endeed uitkomen.

Dat zweven van den Geest van God spreekt alzoo van een werkzaamheid des Geestes, die naar u uitging, toen ge > op vreeselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt zijt" (Ps. 139 : 14).

Het is God de Heilige Geest, die naar u uitging, die u zocht in uw eerste wording en ontstaan, en die over u zweefde, om u naar lichaam en geest de vonk des levens en des lichts toe te brengen, waardoor eerst het leven en de bezieling m u ontstaan kon.

Maar al is het nu zoo, dat deze werking des Heiligen Geestes over heel uw persoon, tot in de enkele deelen van uw lichaam gaat, zoodat uw oog niet zonder den Heiligen Geest ziet, en uw oor niet zonder den Heiligen Geest hoort, toch zijn^ook hierf graden [en ftrappen.

Het zwakst en het minst innig is de werking des [Heiligen'jGeestes in het leven van de plant. Reeds iets meer komt er van uit in de schepping en in het leven van de hoogere diersoorten. Maar toch, tot eeuwige volheid en rijkdom komt de werking des Heiligen Geestes eerst in den mensch, en bij den mensch veel meer en veel hooger in de bezieling van zijn geest^ dan in de wondere ordeningen van zijn lichaam.

Als een dichter dicht, een held strijdt, een vorst heerscht, een denker denkt, een liefhebbend hart zich ontfermt, schittert er een werking des Heiligen Geestes, die al zijn werking in de natuur te boven gaat.

En nochtans is ook deze werking toch nog niet de hoogste, de rijkste, de intiemste, waartoe de Heilige Geest zich bij het kind des menschen leent.

Die hoogste, die rijkste, die vrijste, die intiemste^jjwerking] wordtjj'eerst daar gezien, waar God de Heilige Geest in het hart des menschen feitelijk ingaat, en zich dat menschenhart ten tempel en ter woonstede kiest.

Het wonderst in de werking der wedergeboorte, der heiliging en der verheerlijking van Gods uitverkoren menschenkinderen.

Dan toch is er ten slotte niets, niets meer, dat tusschen den Heiligen Geest en Gods kind scheiding maakt, en de volheid van de werking des Geestes is in een menschenhart doorgebroken.

Doch ook daarbij bereikt de Heilige Geest niet op eenmaal de voleinding.

Ook bij Gods uitverkorenen begint de Heilige Geest eerst met over het jong geschapen leven, als een moeder onder de vogelen over de jongen in haar nest, naderend te zweven, om reeds in dat zweven te koesteren, te verwarmen en te beschermen.

Dan komt Hij nader. Hij lokt het ingestorte leven naar buiten uit. Hij roept het, en zie het vertoont zich. En dan sluit het leven des Geestes zich aan dat nieuw gewekte leven aan.

En ook hier is het eerst in uw hart swoest en ledig, " en de Geest Gods over de wateren uwer ziel zwevend, tot het ook bij u wordt: God zeide : Daar zij licht \ — en dan is het licht er. Het licht waarin gij zelf eens het licht uws Gods zult aanschouwen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1897

De Heraut | 4 Pagina's

„Zweefde op de wateren.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 juli 1897

De Heraut | 4 Pagina's