Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Dpdat ik uwe wonderen betrachte”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dpdat ik uwe wonderen betrachte”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geef mij den weg uwer bevelen te verstaan, opdat ik uwe wonderen betrachte. Psalm 119 : 27.

Psalm honderd negentiea" en het»Hooglied" zijn geestelijk aan elkaar verwant. Of, zeg zelf, hoe zou die schier eindelooze, schijnbaar zoo eentonige psalm ooit in zijn schoonheid gevat worden, tenzij ge doorziet, hoe hier een zanger zingt, die op de Wet zijns Gods, zij het met strikten eerbied gezegd, verliefd is?

Er is geen ander woord voor.

Want als hij uitroept: »Hoe lief heb ik uw Wet 1 Zij is mijne betrachting den ganschen dag" (vs. 97), dan is dat geen slotsom van nadenken, en zelfs niet de uitkomst van eigen zielservaring, maar de uiting van een ziel, die innerlijk in gloed ontstoken, verrukt, en in liefde vervoerd is.

Hij heeft nog geen slotsom van eigen nadenken, want hij erkent zelf nog voor Gods Wet te staan, en er nog niet ingedrongen, er nog niet achter te zijn. Vandaar dat gedurig roepen : 11 Leer mij uwe inzettingen" ; - uLeer mij den weg uwer geboden"; TiLeer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan uiv geboden geloofd".

Zoo toch spreekt niet de man van volleerde kennis en gerijpte zielservaring, maar alleen wie, zijns ondanks, zich door een onweerstaanbare, geheimzinnige macht naar de Wet zijns Gods getrokken gevoelt, omdat hij in die Wet gelooft, en omdat hij die Wet, hij weet zelf niet hoe, liefheeft.

De uitdrukkingen die hij bezigt, om aan zijn liefde voor Gods Wet lucht te geven, bevestigen dit dan ook, in zoover ze volstrekt niet het karakter dragen van beredeneerde liefde, maar van liefde uit het gevoel, uit den innerlijken gloed des harten opkomende. «Uwe inzettingen, zoo zingt hij in VS. 54, zijn mij gezangen geweest in mijn vreemdelingschap." In vs. 62 heet het: » Te middernacht sta ik op, om U te loven over uw ordinantiën." »Hoe zoet, zegt hij in vs. 103, zijn uwe redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honig vdxya^vi. mond." »Hoe lief, zingt hij in vs. 97, hoe lief heb ik uw Wet, zij is mijne betrachting den ganschen dag."

Hij kan niet dulden, dat die Wet gehoond wordt, en roept daarom in vs. 136 : » Waterbeken vlieten af uit mijne oogen, omdat zij uwe Wet niet onderhouden." Te midden van »benauwdheid én angst zijn de geboden Gods al zijn vermakingen" (vs. 143). En daarom is hij »in den weg dier getuigenissen vroolijker dan over allen rijkdom". Hij bidt: »o God, ontdek toch mijne oogen, dat ik de wonderen, die in uwe Wet zijn, aanschouwen moge" (vs. 18). »Hij kleeft aan Gods Wet" (vs. 33). »In alle volmaaktheid heeft hij een einde gevonden. Maar in Gods Wet nooit" (vs. 91). Ja, God zelf is voor die wondere liefde zijn getuige, en daarom zegt hij: ^Zie mij aan, dat ik uwe geboden liefheb" (vs. 159). En als zijn zang ten einde loopt, trekt hij al zijn heilige gewaarwordingen bij het zien op de geboden Gods nogmaals saam in de innige diepe betuiging: -^Ja, ik heb ze zeer lief" (vs. 167).

Wat nu is dit alles anders dan de taal van een »verliefd" hart? En zooals in het Hooglied die hefdesverrukking zich keert . naar Gods persoonlijke Zelfopenbaring, zoo richt zich hier die warme, ziel en zinnen meesleepeude liefdesdraog op de Zelfopenbaring Gods in zijn heilige ordinantiën, in zijn aan Israël gegeven Wet.

Vanwaar zulk een liefde voor Gods Wet, een liefde die sterker dan de dood is, aan het hart van Gods knechten toekomt ?

Natuurlijk alleen van den Heiligen Geest.

Anders kunt ge die Wet wel van buiten leeren, wel pogen te ontleden, en roemen om haar uitwerking, maar al zulk uitwendig werk is nog heel iets anders dan Gods Wet Z/^/te hebben met het smeulende hefdevuur van uw hart.

Ge kunt dan die Wet schoon, heilig, zuiver in haar evenredigheden keuren, maar dan blijft ze u een uitwendig gebod, een Wet zonder meer. En eerst waar de Heilige Geest de vonk der liefde doet opgloren, vindt ge God selven in zijn Wet, wordt die Wet u een Zelfopenbaring van het Eeuwige Wezen, en zingt ge met den psalmist, over die Wet van liefdevreugde dronken: s De Heere zelf is (in zijn Wet) mijn Deel" (vs. 57), En dan natuurlijk is die Wet u niet enkel »de eerste en tweede tafel", maar al Gods ordinantiën, in hemel en op aarde, met allen dienst der Verzoening, met alle ordinantiën van gebed en dankzegging, trtet alle banen en lijnen en gangen, waarlangs het licht uit God naar de ziel toevloeit, en waarlangs het uit de ziel in lof en in aanbidding naar God wederkeert.

En toch, ook al is die liefde voor Gods Wet een vuur dat innerlijk brandt, en daarom mystiek van aard is, wel terdege vangt ook ons zedelijk leven er den nu eens pijnlijk aandoenden, dan weer koesterenden gloed van op.

De psalmist is in heilige liefde voor die Wet ontstoken, en toch bezondigt hij er zich telkens tegen. »Ik heb gedwaald als een verloren schaap, aldus is de uitgang van zijn lied, ai, zoek uw knecht, want uwe geboden heb ik niet vergeten" (vs. 176).

Deswege voelt hij zich telkens nog - n beschaamd, als hij weer merkende is op alle Gods geboden" (vs. 6). En eerst na veel bittere ervaring mag hij dan weer tot zijn God roepen: » Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik, maar uu onderhoud ik uw woord" (vs. 67).

Een alles beheerschend verschil alzoo vóór en 7ia zijn zonde.

Eer hij zondigen ging, kende hij Gods Wet wel, en had die Wet wel lief, maar de kracht van haar uitwerking op zijn hart brak. Hij doorzag niet, hoe die Wet alleen den weg tot geluk ontsloot, en toen zocht hij zijn geluk naast die Wet op eigen paden.

Maar na zijn zonde, nu zoekt die Wet hem weer op. Dat is zijn zelfverwijt, en omdat hij die Wet, die hem weer opzoekt, liefheeft, ontsteekt dat verwijt in hem zielsberouw. En nu ziet hij het Waarlijk: als hij het spoor, hem door die Wet geteekend, gevolgd ware, zoo zou heilige vrede en God gewijde vreugde zijn hart doortintelen. Die Wet zou hem rijk, die Wet zou hem gelukkig hebben gemaakt. E; i nu hij eigen paden koos, bleek, wat hij als een begeerd iets naliep, geen geluk te zijn maar hem te benauwen.

En zqo nu weerklinkt het van achteren in zijn ziel: o. Heilige Wet mijns Gods, waarom heb ik u miskend, u niet gezocht en niet gevolgd? o, Wondere Wet mijns Gods, met u zou ik overgelukkig zijn geweest; nu ik u ontliep, u verliet, van u afdoolde, schrik ik op in mij zelven, onthutst in den onvrede van mijn hart!

En daarmee nu sluipt in zijn ziel de drijvende begeerte, om toch die wondere, reddende kracht van Gods Wet voortaan beter, klaarder, meer tot op den bodem te leeren verstaan.

Als hij eer hij zondigde, die Wet Gods zóó verstaan had, als hij ze nu doorziet, na zijn zonde, hij zou het pad dier Wet verkozen en het pad van eigen lust gehaat hebben.

En dit is nu het grievende, het zielaangrijpende, dat hij die wondere kracht van Gods Wet eerst in den weg van zonde, zelfverwijt, berouw en wroeging kennen leerde.

Heeft hij dan die Wet zijns Gods niet lief?

o, Snijd zijn hart open, en ge zult er den gloed voor zien branden. Zie ook maar, hoe hij voor die Wet zijns Gods met al de kracht van een geërgerde ziel opkomt, als anderen haar hoonen.

Ja, lief heeft hij ze wel waarlijk, maar hij kent ze niet diep, niet innig genoeg. Haar paden en wegen smelten voor zijn zielsoog nog zoo vaak in het duister weg. Er liggen in die Wet wonderen. Wondere beloften, wondere krachten, wondere richtsnoeren. Maar voor, o, zooveel van die wonderen in Gods Wet is hij nog blind, tot .... te laat, straks eerst in het hartverterend berouw, zijn zielsoog er voor open gaat.

En dit nu, die kwetsing en die krenking zijner ziel is het, die hem zoo rusteloos, heel den Psalm door, tot zijn God doet roepen: o, God, open toch mijn oog, dat ik terstond, dat ik eer het te laat h, die wonderen, krachten en werkingen uwer W^et aanschouwen moge. Leer mij toch uwe inzettingen in haar goddelijken rijkdom verstaan.

Dat gedurige roepen van den psalmist, om toch die wonderen van Gods Wet te mogen verstaan, begrijpt de letterknecht niet.

Hoe, zoo vraagt hij zich af, zou deze zanger dan Gods Wet nog niet gekend hebben 1 Of wie had meer dan hij, schier al den dag, die Wet pogen in te denken ?

En zoo maakt dat roepen: o. God leer mij toch uwe inzettingen! op meer dan één den indruk van gemaaktheid.

En toch is er irj zijn diep uit het hart geweiden lierzang van gemaaktheid zoo volstrekt niets, en wie onzer nog als hij met de Wet zijns Gods mag verkeeren, zal juist op die bede, om toch beter de wondere lieerlijkheid van die Wet te mogen vei'staan, het volmondigst Amen uit zijn eigen hart doen naklinken.

Zeker, ge doet wel met ook uw Catechismus in te denken, waar die handelt van de geboden Gods, en een< ; duchtig boekdeel, dat u de geboden uws Gods haarfijn ontleedt, is kostelijk.

Ook die uitwendige kennisse is noodig.

Maar toch, zonder meer, is al die uiterlijke, ontledende en toepassende gebodenkennis én zelve dood, én niets dan dood over uw ziel brengend. Daarin kunt ge haarkloovend uzelven overtreffen, en toch onheilig in uw hart, en onzedelijk in uw bestaan en uw karakter blijven.

Eerst als de vonk der liefde in het hart ontstoken wordt, gaat dit alles voor u en in u leven, wordt die Wet Gods voor u bezield, begint ze u toe te spreken, en in de geheimste overleggiogen van uw hart in te dringen.

Dan laat zij u niet los, en kunt gij niet meer buiten haar ademen.

En dan begint wel, veel meer nog dan in uw koele Wetsperiode van raak en smaak niet, de afstand te gapen tusschen wat ge van die Wet, als uw levensideaal, mint, en van die Wet, als de bcheersckeresse uivs levens, nakomt.

Maar ge gelooft dan in die Wet, omdat ge haar liefhebt, en daarom kleeft ge aan haar, en blijft haar tot zelfs in de diepste gangen van uw zielsberouw vasthouden, omdat ge v/eet dat het ook hier gaat van heerlijkheid tot heerlijkheid.

Altoos meer verstaande van de woorden die God in zijn Wet besloot.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 augustus 1897

De Heraut | 2 Pagina's

„Dpdat ik uwe wonderen betrachte”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 augustus 1897

De Heraut | 2 Pagina's