Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Jk heb de wereld oberwonnen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Jk heb de wereld oberwonnen.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze dingen heb ik tot u ge" sproken, opdat gij in mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, ik heb de wereld overwonnen. Joh. 16:33.

Een der pijnlijkste gevolgen van onzen in zonde vernederden toestand is de gevoelloosheid, de onaandoenlijkheid, zeg vrij: de versuftheid, van onzen geest in ons.

We denken hierbij eerst nog niet aan ons geestelijk leven in engeren zin, maar doelen op het gemeene leven dat we in huis en maatschappij slijten.

Neem b.v. uw kind.

Eerst was er een ure dat ge dit kind van uw God hebt afgebeden. Toen ontvingt ge dat kind, en sprong uw hart in u op van opgetogen blijdschap. En sinds hebt ge dat kind jarenlang het uwe mogen noemen, maar zoo, dat er gansche dagen voorbij konden gaan zonder dat het besef van dit rijk bezit u prikkelde, rijk maakte en gemeten deed.

Bij ernstige krankheid, dan ja, waakte uw hart opeens weer uit zijn versuffing op, en was het weer een smeeken diep uit de ziel, en na afge-" beden herstel een oprecht en warm danken.

En ook, als het den Heere van leven en dood gehengen mocht, dat er weer krankheid kwam, maar zonder dat redding van den dood volgde, dan zou bij lijkbaar en bij graf uw gewonde en gefolterde ziel zich saamwringen van pijn des rouwens, en zou er een vooreerst niet aan te vullen leegte in uw hart geslagen zijn.

Maar hoe stellig dit ook te profeteeren valt, en schoon het u soms gebeuren kan, dat ge bij het enkele indenken van zulk een mogelijkheid, ia uw hart reeds een begin van ineenkrimping voelt, toch blijft het een feit, dat ge soms dagen lang in stil en ongestoord genot uw kind bezitten kunt, zonder dat de wetenschap, de volle kennisse, het diepe indenken van uw schat uw hart vermeestert.

En daarin nu ligt wat we aanduidden als de hinderlijke gevoelloosheid, de onaandoenlijkheid, de versuftheid van eigen geest.

Bij sterken prikkel, dan ja reageert de zenuw van uw vaderliefde, of moederliefde, maar als er niets is dan de gewone aanraking des alledaagschen levens, dan verslapt ze, ligt werkeloos, en is als dood.

Dit nu is een krankheid in ons. Een droef gevolg van de vernieling die door de zonde in ons menschelijk hart is aangericht. En ook staat vast, dat in het rijk der heerhjkheid, als het laatste spoor van de vernieling der zonde voor altoos zal zijn uitgewischt, ons menschelijk hart met eeuwige vreugde genieten zal, d. w. z. met een vreugdegevoel dat nooit sluimert, maar steeds tintelen zal in volle kracht, in al zijn diepte, en in zijn breedsten omtrek.

In de toepassing op de zielsliefde voor God en zijn Gezalfde zal hierin juist het zalig deel van Gods kinderen bestaan.

P.is nu ditzelfde toe op uw geestelijk leven, en beken dan, of in dit nog dieper mysterie van uw hart de ervarmg van de versuftheid uws geestes niet nóg pijnlgker is.

De harde tegenstellingen laten we daarbij voor het oogenblik nog rusten, en vragen niet, hoe zelden ge het voor uw besef realiseert, dat ge eens voor den rechterstoel van Christus zult gesteld worden, dat de dag komt, waarop ge in den dood zult wegsterven, en dat na uw sterven de sombere gang komt door de vallei der schaduwe des doods.

Zelfs willen we de vraarg laten rusten, hoe dikwijls ge, zeg in de spanne eener maand, helder en aangrijpend de gedachte door uw ziel voelt gaan, hoe ook uw kind, als het niet in het bundelke der levenden geborgen wordt, onherroepelijk ervaren zal de macht des Heeren sdie ziel en lichaam kan verderven in de helle."

Op een heel ander, teederder punt, zij ditmaal al uw aandacht sa^mgetrokken.

Ge dorst naar heiligheid.

Zoo is het bij al Gods kinderen, en een kind van God, dat dien brandenden dorst niet gekend had, ware eenvoudig ondenkbaar. Er is zeer zeker graadverschil. Bij den één zal die dorst sterker, bij den ander zwakker gesproken hebben. Maar zonder dien dorst te kennen, is geen hunner.

Elk kind van God heeft het verpletterend woord des Almachtigen in zijn ziel voelen dreunen: Zijt heilig^ want Ik hen heilig. En ook elk kind van God heelt het oogenblik gekend, waarop diep uit zijn ziel het Amen op dat woord zijns Gods weerklonk, en een stem in zijn binnenste sprak: Ja, heilig^ o, mijn God, mocht ook ik dat voor uw aangezicht worden!

En nu zeggen we allerminst, dat ook daarom niet nu en dan, in oogenblikken van geestelijke opgewektheid, of na vernieuwde droeve ervaring van zonde, het heimwee naar die heerlijkheid zijn ziel verteerde.

Maar wat we staande houden is, dat zelfs de allerheiligsten in dit leven dagen, zoo niet weken doorkruipen kunnen, zonder dat de dorst naar die hooge, heerlijke heiligheid ook maar één oogenblik hun ziel heeft gekweld; dat ze samen uren lang over die heiligheid spreken en redeneeren kunnen, zonder dat het gemis van die heiligheid de wonden van hun hart doet bloeden; ja, dat ze dat: »Ik ben heilig, zoo weest gij heilig", zelfs na gebed, in Gods Woord lezen kunnen, zonder dat het zwakste rood der schaamte over eigen ««heiligheid zich op het gelaat hunner ziel afteekent.

Dan slaapt de ziel. Dan is de ziel versuft. Dan is het leven der ziel tijdelijk verzwolgen in onaandoenlijkheid.

Dan is het of de roepstem tot heiligheid hun niet aangaat.

Ze laat de ziel koud.

Dat hierin nu, hoe wonderspreukig het schijnt, ten deele genade ligt, overmits onze kranke ziel onder de eindelooze spanning van dien drang naar heiligheid eenvoudig bezwijken, en voor den gang des gewonen levens ongeschikt zou worden, kan hier niet verder worden uitgewerkt.

Doch dit hoeft ook niet.

Immers vast staat, dat die drang naar heiligheid minstens vertienvoudigd op ons werken kon, zonder het perk onzer menschelijke zielskracht te overschrijden.

We wilden op iets anders komen.

Wat de ziel door den dorst naar het heilige zoo verkeerdelijk afstompt isj de geestelijke teteurstelling.

Elk kind van God heeft het op zijn manier beproefd, heeft de ure gekend, dat hij waakte, streed en bad, en heeft de worsteling ondernomen, om zijn zonde niet maar los te laten, maar een leven te beginnen, dat den glans vertoonde van het heiligste goud. En dat niet voor der menschen oog, maar voor het aangezicht des Heeren.

Doch onveranderlijk sloeg dit tegen. De toeleg mislukte altijd. Kleine overwinningen mochten behaald worden, maar even dikwijls volgde nog bitterder nederlaag. En ten slotte kwam elk hunner tot de bittere teleurstelling, dat iheilig voor Gods oog" reeds hier op aarde te zijn, niet kan, ja, dat het zelfs uiterst gevaarlijk is, het zich in te beelden, dat het wel kan, overmits ge dan een prooi wordt van zelfbedrog.-of wel, wat nog gevaarlijker is, de heiligheid Gods inkort, inperkt, besnoeit, en naar de laagte van uw menschelijke afmetingen neertrekt.

Die bittere teleurstelling nu werkt op de ziel verdoovend. Ze geeft het dan op. Ze begint het indenken van Gods heiligheden te schuwen. Baten kan het toch niet. En zoo licht wordt dan het zondige resultaat, dat men zich bij zijn halfzondig, half-Christelijk leven neerlegt, en denken gaaT, dat een hooger zielsbestaau niet voor ons is weggelegd.

Dit nu is uw geestelijke val, en uit dien val kunt ge u niet oprichten dan door den zoom van het kleed uws HeUands aan te grijpen.

Want weet het toch: Uw strijd is niet met vleesch en bloed, maar met de geestelijke boosheden in de lucht. Uw strijd is niet een persoonlijke worsteling van uzelven alleen, maar een worsteling van al Gods kinderen saam tegen aller zielsvijand, en in dien strijd is er geen zegepraal dan in uw Hoofd en Heiland.

De menigte gaat nu eenmaal in tweeën uiteen: in kinderen der wereld en in kinderen Gods.

En nu staat óók voor Gods kinderen de heiligheid huns Gods wel duizelingwekkend hoog boven hen, en of ze er al naar reiken, haar grijpen kunnen ze niet.

Maar toch vormen die kinderen Gods, al te zaam, in de wereld een macht die tegenstand biedt, die vordert, die vooruitkomt. De weg waar hun heirschare langs trekt gaat niet meer naar beneden^ maar naar boven, en klimt op naar de bergen van Gods heiligheid. En allen vooruit op dien weg is de Overste Voleinder en Leidsman huns geloofs, Christus Jezus.-

Hij is er.

Hij heeft de bresse geslagen.

Hij is door die bresse doorgedrongen.

En terwijl wij eerst uit de verte naderen, of we hem volgen mochten, klinkt ons uit zijn mond reeds over de toppen der bergen de kreet van zegepraal tegen; het roepen: Ik ben er^ ik ben doorgebroken^ ik heb de wereld overwonne dringt door tot aller hart.

Meer nog. In dien triomf staat Jezus niet meer alleen, maar reeds staan om hem de toppen der bergen volgestuwd met de heirscharen van gezaligden, die door den dood hem nagingen, en nu in vlekkelooze heiligheid met hem jubelen.

Ja, zelfs aan deze zijde van de poorte des doods, hoort ge uit de verte vergevorderde vromen het heilig, heilig zingen, zooals de invloed des Geestes van Jezus hen gereinigd, geestelijk gesterkt en tot wondere triomfen bekwaamd heeft.

En nu is het voor u maar de vraag, of ook gij in die kronkelende menschenschare, die langs dat bergpad zich voortbeweegt, m.eê optrekt; of ge van het korps, of ge van het heilige Lichaam zijt, met die heirschare van Jezus lotgemeen, haar heilige banier toewuivend, en met een liefde die sterker is dan de dood aan haar Veldheer verbonden.

verbonden. Want dit is in onzen Veldheer het wondere, dat hij niet slechts roept uit de verte, en zijn bevelen door een signaal doet weerklinken, maar dat hij tot in de achterhoede toe met zijn Geest doordringt, aller leven met zijn leven bezielt, en elk medestrijder tot een held maakt, als maar de liefde der ziel hem innig, warm en teeder aan Jezus mag verbinden.

Dan heeft dat hopeloos pogen, om op uzelf, om op eigen gelegenheid, om door eigen inspanning heilig te worden uit, en in plaats hiervan treedt slechts één aandrift: Den band met Jezus inniger te maken. Vaster zich aan Jezus aan te sluiten. Gestadiger met de gedachte aan Jezus bezield te zijn. Klaarder en voller in de gemeenschap met Jezus in te leven. Weg te nemen al v/at het invloeien in uw ziel van de krachten uitjezus verhinderen kon. En steeds minder de geestelij k-electrische gemeenschap tusschen het hart van Jezus en uw eigen hart te doen verbreken.

Dan maakt de hopeloosheid van weleer plaats voor geloofsvreugde. De kracht uit Jezus gaat werken. We voelen ons door een onzichtbare opgetild^ waar we zelf niet vooruit konden. En onze bittere teleurstelling wordt door moedgevende zielservaring vervangen, nu het oog zich niet meer dof staart op een onbeklimbare steilte van Gods heiligheden, maar vonken glinsteren doet bij het zien op hem, die niet nog moet overwinnen, maar overwonnen heeft, en nu rugwaarts zijn bezielende liefde laat uitgaan, om al wie zijns is, naar zich toe te trekken, en te doen deelen in zijn heiligen triomf.

Buiten Jezus is wat God zegt: »Zijt heilig want Ik ben heilig" een verschrikking.

Met Jezus wordt het een zalige toezegging en onberouwelijke belofte.

En daarom ligt al het mysterie van des Christens kracht ten leven eeniglijk in de teederheid waarmee ge aan Jezus kleeft, of in de lauwheid waarmee ge zijn liefde ontheiligt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's

„Jk heb de wereld oberwonnen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's