Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Calvijns bekeering.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijns bekeering.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder de bezieling die van Prof. Kahler uitgaat, begint zich aan de Universiteit Van Haile en onder haar leerlingen, weer zekere, voorliefde voor Calvijn te openbaren.

In de Studiën, een nieuw uitgekomen reeks van kerkhistorische onderzoekingen, onder redactie van de hoogleeraren Bonwetsch en Seeberg, is door Lic. Lang, Domprediker té Hallê, zelfs een reeks stu

diëa over Calvija aangekoadi^^d, die zeer de aandacht verdient, en waarvan de eerste proeve nu reeds verschenen is, onder den titel Die Bekehrung Calvins, Leipzig, Deichertsche Buchhandelung, 1897, prijs M. 1.35, groot 59 blz. Octavo. Als tweede proeve zal hierop volgen Die Quellen und der theologische Character der Institutio Calvins.

De nu reeds verschenen studie is in elk opzicht merkwaardig. Niet alleen omdat ze een te stoute bewering van Dr. A. Pierson weerspreekt, en over de beteekenis van Calvijns studie over Seneca beter licht verspreidt, maar bovenal, omdat het Lic. Lang gelukt is, het feit klaar en duidelijk te maken, dat Calviju niet van lieverlede door zijn studiën tot de volle belijdenis der waarheid is gekomen, maar in den zomer of in het najaar van 1533, plotseling, door een aangrijping Gods, uit zijn vroegere aarzelingen en eerzuchtige begeerten, is uitgerukt, om op een hoofd en hart gelijkelijk vermeesterende wijze, van de menschelijke wijsheid tot de wijsheid van Gods Woord, en van den dienst der wereld tot den dienst des Heerea te worden overgeleid.

Vooral de nauwkeurige wijze, waarop Lang in de redevoering van Allerheiligen van 1533 naspeurt, wat aan Erasmus en Luther ontleend, en wat bij Calvijn uit eigen overtuiging en eigen levenservaring is voortgekomen, verspreidt over de vraag naar Calvijns bêkeering helderder licht dan ons dusver ten dienste stond.

Zijn conclusie vat de geleerde schrijver aldus samen:

So gelangen wir denn durch diese akademische Rede zu einem abschliessenden Urteil über den bisher so dunkeln Vorgang der Bekehrung Calvins. Wir wissen nun, durch Jene Stelle seiner Rede, wo er Luther verlasst, auf welche Weise ihn Gott aus dem papstlichen Aberglauben herausgerissen und zum Gehorsam der Schrift genötigt hat. Mitten in seinen weltlichen Bestrebungen, in seiner eifrigen Beschaftigung mit der Weisheit der M.; nschen, mit der er sich Ehre und Ruhm zu erweben hoffte, hat ihn imjahre 15335 ^ohl nicht unberührt von der damals so hoch gehenden evangelischen Bewegung in Paris, plötzlich Gottes Hand getroffen. Vielleicht beugten uns jelit unbekannte Leiden und Trübsale ihn darnieder, und durch sie hindurch hörte er die Stimme des Gesetzes: »Du solist keineandern Götter haben neben mir! Alles Menschenwerk ist eitel! Dein Streben, mit diesen Thorheiten Ehre einzulegen, führt in die Holle hinein!" Ein schwerer Druck legte sich auf sein Gewissen; aber da kam das Evangelium mit seiner Verheissung; er ergriff sie im Glauben; und die Last wich von seinem Herzen in der zweifellosen Gewissheit, dass Gott die Sünde aus Gnaden vergibt und ohne alles Verdienst rechtfertigt. Jetzt kann er rühmen, dass es keiu schöneres und grösseres Gut gebe, als Frieden im Gewissen, J< rieden mit Gott!

So war denn die religiose Erfahrung, die den Franzosen zum Reformator machte, ganz ahnlich dcrjenigen Luthers, des Vaters der Relormation. Nur vollzog sie sich bei Calvm viel rascher, plötzlicher, entsprechend dem Charakter seines Volkes, entsprechend seinem eigenen Charakter; endlich aber auch, weil imjahre 1533 sich bessere Bcrater darboten, das aufgeregte Gewissen zu beruhigen, als einst dem Augustinermönch in seiner einsamen Zelle. Wie wir deutlich sahen, sind es neben dem Neuen Testament des Erasmus vor allem die Schrifien Lutheis, welche ihm die Heilswahrheit erschliessen. Wurden wir zunachs t auf die Kirchenpostille hingewiesen, so ist selbstverstandlich, dass Calvin sich bald auch in die anderen Hauptschriften, so weit sie in lateinischer Sprache vorlagen, versenkte. Der Segen, den er seit den ersten Anfangen seines religiösen Lebens aus ihnen schöpfte, iiess ihn Luther zeitlebens als einen Vater in Christo verehren. Zeitlebens blieb er auch in der eigentlichen Heilslehre mit Luther in vollkornmener übereinstimmung. Denn er hatte in den Bewegungen seines Herzens, als das bisherige Ziel und Ideal seines Lebens in Trümmer Zerfiel, erfahren, dass der - Weg, wie ihn Luther zum Frieden und s zum Wohlgefallen Gottes zeigte, der rechte war. — Wir erblicken in dem Nachweis dieser hühzeitigen Verbindung mit Luther aut dem Geblete g der innerstets Herzes-erfahrung eines der wertvoUsten Ergebnisse unserer Untersuchung. Denn es ist damit die wesentliche Einheit der Reformation in ihrem religiösen Keime lestgestellt, und zugleich die Grundlage gefunden, von wo aus allein die ganze religiose und theologische Entwickelung Calvins verstandlich wird.

Ebenso klar abei-ist durch unsere Untersuchung ans Licht getreten, dass es nicht Luthers Lehre an und für sich war, in der Calvin Frieden fand, sondern das Evangelium, die Verheissungen der Schrift, die jene ja auch nur aus langer Verdunkelung auf den Leuchter stellte. In der Schrift allein hörte Calvin Gottes Stimme, und gegen Gott hatte er sich ja gerade versündigt, indera ersein Her^ an dieKreaturenhangte. So durfte er denn nicht von neuem eine Kreatur über Gottes Wahrheit stellen. Darin lag die Selbstandigkeit, welche sich Calvin durch seine Bekehrung auch gegen Luther erwarb. Dazu kam, wie wir welter sahen, die Schnelligkeit mit welcher der Umschwung von der rehgiösen GleichgtUtigkeit zu der Angst um sein Seelenheil und von da zum Frieden in Gott durch die Vergebung der Sünden in ihm sich vollzog; ferner die Objektivitat seiner Natur, welche stets bestrebt war, subjektive Herzenserfahrungen auf ihren objektiven Grund zurückzuführen und sie darin zu sichern. Das alles wirkte dahin zusammen, dass die Rechtfertigung aus dem Glauben, auf die Luther gemass seinen persönlichen Herzens-und Gewissenskampfen die ganze evangelische Kirche begründet hatte, für Calvin, obwohl auch er diese Erfahrung gemacht und darin Frieden gefunden hatte, doch nicht zu dem fast einzigen, alles etfüUenden Inhalt des Evangeliums wurde. Wenn er im Gegenteil spater in seiner Bekehrung nur die Unterwerfung seines Geistes unter die in der Schrift geoffenbarte göttliche Wahrheit sah, so liegt darin eine viel stiirkere Betonung des sog. Formalprinzips der Reformation, wie zugleich, sei es nun als Begleiterscheinung, sei es als bewirkende Ursache, die kraftigere Hervorhebung des Gottesgedankens, als wir sie bei Luther fin den. Das alles sind lebensvolle Keime, deren Entfaltung vielleicht dazu bestimtat sein mochten, die objectiven Grundlagen des evangelischen Glaubens in ihrera eigentümhchen Wert und in ihrem Verhaltnis zu der subjektiven Herzen serfahrung scharfer _ zu erfassen. Jedenfalls. aber gewinnt durch diese schon in der Bekehrung hervortretenden Eigentümlichkeiten, die Entwickelung der Theologie Calvins für die gesamte christe g t n h v o v u u v liche Glaiibei'islehre ein hc-.rvorragcndes selbstaudiges Interesse.

Voor deze voorstelling pleit veel. In elk geval zijn v.^e den schrijver eea proeve van onderzoek verschuldigd, waarvoor elk Calvinist hem van harte danken zal.

') Zoo komen wij dan door deze Akademische rede tot een besHssend oordeel over de dusver zoo duistere zaak van Calvijns bekeering. Wij weten nu door die plaatsen in zijn rede, waar hij van Luther afwijkt, op welke wijze God hem uit het Roomsche bijgeloof getrokken en tot de gehoorzaamheid der Schrift gebracht heeft. Te midden van zijn aardsche bezigheden, en zijn ijverig werkzaam-zijn met de wijsheid der menschcn, waarmee hij zich eer en roem hoopte te verwerven, trof hem in het jaar 1533, ofschoon de sterke Evangelische beweging in Parijs wel al indruk op hem gemaakt had, plotseling de hand Gods. Wellicht werd hij door ons thans onbekende smarten en ramspoeden neergedrukt, en daar doorheen hoorde hij de stem van het Gebod: »Gij zult geen andere Goden hebben nevens mij. Alle menschenwerk is ijdel; het streven, om met deze dwaasheden eer in te leggen, voert u ter helle." Een zware last drukte op zijn geweten, maar daar kwam het Evangelie met zijn beloften, hij nam ze aan in 't geloot, en de last week van zijn hart in de ontwijielbare zekerheid, dat God de zonden uit genade vergeeft en zonder eenige verdienste rechtvaardigt.

Zoo was dan de religieuse bevinding die den Franschman tot Reformator maakte, geheel gelijk aan die van Luther, den vader der Hervorming, Alleen ging het bij Calvijn veel sneller, plotselinger, meer overeenkomstig het karakter zijns volks en ook zijn eigen karakter; en zeker ook hierdoor, dat ten jare 1533 betere helpers zich opdeden om het felbewogen geweten te kalmeeren, dan eens bij den Augustijner monnik in zijn eenzame cel. Zooals we duidelijk zagen, waren het, naast het Nieuwe Testament van Erasmus, voor alles de geschriften van Luther, die hem de heilswaarheid ontsloten. Maar ook al worden we meer onmiddellijk naar de kerkpredikatiën verwezen, zoo spreekt het toch van zelf, dat Calvijn zich spoedig ook in andere voorname geschriften, voorzoover ze in de Latijnsche taal voorhanden waren, verdiepte. De zegen, welken hij sedert het eerste begin van zijn godsdienstig leven daaruit genoot, deed hem Luther gedurende zijn gansche leven als een vader in Christus vereeren. In de eigenlijke heilsleer bleef hij dan ook voortdurend met Luther in volkomen overeenstemming. Want hij had in de beroeringen zijns harten, toen het vroegere ideaal en doel zijns levens in stukken viel, ondervonden, dat de weg, welken Luther hem wees tot den vrede en het welbehagen Gods, de rechte was. We zien in het bewijs dezer vroegtijdige overeenstemming met Luther op het ge • bied der intiemste zielservaringen een der schatbaarste uitkomsten van ons onderzoek. Want daarmee is de wezenlijke eenheid der Reformatie in haar godsdienstige kiem vastgesteld, en zijn tegelijk de grondslagen gevonden, waardoor alleen de religieuse en theologische ontwikkeling van Calvijn te verstaan is.

Even duidelijk is door ons onderzoek aan het licht gekomen, dat het niet maar de, leer van Luther, en zij alleen, was, waarin Calvijn vrede vond, maar het Evangelie, de beloften der Schrift, die echter ook door genen hervormer uit het lange duister op de kandelaar waren geplaatst. In de Schrift alleen hoorde Calvijn Gods stem; en juist tegen God had hij gezondigd, daar hij met zijn hart aan het schepsel hing. Zoo mocht hij dan niet van nieuws een schepsel boven Gods waarheid stellen. Daarin lag de zelfstandigheid, welke Calvijn door zijn bekeering ook tegenover Luther aannam. Daarbij kwam, gelijk we verder zagen, de snelheid waarmee de overgang van de godsdienstige zorgeloosheid tot den angst voor het heil zijner ziele, en voorts tot den vrede Gods door de vergeving der zonden, in zijn hart plaats vond; ook de objectiviteit zijner natuur, die er steeds op uit was subjectieve bevindingen des harten tot haar objectieve oorzaken terug te brengen en daarin zijn sterkte te zoeken. Dit alles leidde dan hiertoe, dat de rechtvaardiging door het geloof, waarop Luther, overeenkomstig zijn persoonlijke worstelingen van hart en geweten, de gansche Evangelische kerk had gegrond, voor Calvijn, ofschoon ook hij deze waarheid ervaren en daarin vrede gevonden had, toch niet de schier eenige, alles vervullende inhoud van het Evangelie werd. Als hij, integendeel, later in zijn bekeering slechts de onderwerping van zijn geest onder de in de Schrift geopenbaarde Goddelijke waarheden zag, dan wordt daarmee op veel scherper wijze het zoogen. formeel-princiep der Reformatie aangegeven, dan wij het bij Luther vinden, evenals tegelijkertijd, zij het als een bijkomend iets, zij het als bewerkende oorzaak, het krachtiger op den voorgrond stellen van de Godsgedachte. Dit alles zijn levensvolle kiemen, wier ontwikkeling er slechts toe leiden kan om de objectieve grondslagen van het Evangelische geloof in hun eigenaardige waardij en in hun verhouding tot de subjectieve bevindingen des harten, cherper te bepalen. In ieder geval verkrijgt, door deze reeds bij de bekeering zich voordoende eigenaardigheden, de ontwilckeling van Calvijns theoloie voor de geheele Christelijke geloofsleer een bijzonder zelfstandige beteekenis.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Calvijns bekeering.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's