Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Eeredienst.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII

Ons vorig artikel besloot met af te keuren de usantie, die thans nog ia enkele kerken van Gereformeerde herkomst buitenslands bestaat, om het brood en den wija bij de vieriag vaa het heilig Avoadmaal rond te dragen, heel de kerk door, ea aaa ieder op zija zitplaats aaa te biedea.

Hierop dient thans teruggekomen.

Metterdaad toch openbaart zich, in de tegenstelling tusschea het vieren van het sacrament aaa de Avondmaalstafel, en tusschea het ronddragen van brood en wijn, de werking van tweeërlei beginsel, dat in de oaderscheideae Gereformeerde kerkea geworsteld heeft, t. w. het echte ea het valsche Spiritualisme.

»Spiritualisme" beteekent geestelijkheid, en duidt aaa, dat in de verhouding tusschen het geestelijk-oazienlijke, ea het zichtbaiar-stofïelijke, de nadruk steeds moet vallen op het geestelijke, overmits het geestelijke hoofdzaak is, ea ia dea regel zelfs uitgangspunt moet zijn.

Nu kan intusschen dit Spiritualisme echt, maar het kaa ook valsch zijn.

Het draagt den echten stempel, indien het er ia slaagt, het geestelijke te doen heerschen, ea. het stoffelijke of zinlijke laat dienen.

Daarentegen is het vervalscht, zoodra het geestelijke zija heerschappij daaria betoont, dat het al het zinlijke óf vernietigt óf in den wilde en naar willekeur op eigen hand laat voortwoekeren.

Aan het gebed voelt eea ieder die tegenstelling dadelijk.

Een gebed door velea saam opgezonden, heeft tweeërlei: i".geestelijkeniahoud, ea 2". eea vorm in uitgesprokea woorden.

Hierbij nu verdedigt het Spiritualisme het beginsel, dat de geestelijke inhoud van het gebed hoofdzaak is, en dat het wezen van het gebed nimmer mag worden gezocht in den klinkklank der woorden.

Echt is nu dit Spiritualisme, indien heter toe leidt, dat in het gebed het geestelijke heerscht over de woorden, en de woorden dea geest dienen.

Geweerd blijft dan alle holle phraseologie, alle volzinnenweverij, alle woordengeprevel, alle stemluiderij, alle booze klikldak; en toch zijn de woorden verre van onverschillig. Integendeel zonder het gereede woord, dat voertuig der biddende gedachte wordt, is de biddende geest in zija uitiag belemmerd,

Valsch daarentegen wordt dit Spiritualisme, zoodra de geest in het gebed het woord óf doodt, óf verwilderen laat. De geest au doodt het woord, iadiea mea ia plaats vaa saam overluid te bidden, saam stil bidt, dat er geen klank gehoord wordt, of ook als de eenzame bidder ophoudt woorden te stamelen, en verzinkt in stil gepeins. En zoo ook de geest laat het woord verwilderen, als men oordeelt, dat het woord er niet toe doet, dat aaa de woordea des gebeds geen eischen zija te stellen, ea als mea deswege ia het gebed het maar zegt, gelijk het voor dea mond komt, ea het woord uitloopt zonder teugel van den geest.

Wat hier nu vaa het gebed is geteekend, is ia beginsel op heel de Liturgie toepasselijk.

Als de vorm den geest overheerscht, dient het Spiritualisme hiertegen protest ia, en eischt voor den geest de heerschappij over dea vorm op.

Hierbij nu loopt het Spiritualisme in rechte paden, als het door den geest den vorm laat beheerschea, zóó dat die vorm er waarlijk is, dea geest gehoorzaamt, hem ter wille is, en hem als instrument dient.

Maar ook dat Spiritualisme slaat op valsche paden over, als het den vorm voor oawezenlijk verklaart, en hem dus óf vernietigt óf in het wild laat loopen.

Geschiedkundig is nu de Gereformeerde kerk feitelijk als draagster van het Spiritualisme opgetreden tegenover den vormendienst waarin de kerk van Christus in de dagen, vóór de Reformatie opkwam, verzonken was.

En hierin had ze recht.

Maar, en onder die tegenstelling zijn we nog altoos worstelende, deze goede onheilige spiritualistische neiging heeft op tweeërlei wijze zich in de Gereformeerde kerken pogen vast te zetten. Eensdeels door waarlijk den geest over den vorm te doen heerschen, en in gereedcn vorm aan den geest een bruikbaar en voegzaam instrument te leveren. Maar ook anderdeels door aan den vorm alle beteekeais te ontzeggen, en diensvolgeas dea vorm óf geheel op zij te zetten, óf wel dea vorm geheel over te laten aan den oogenblikkelijken indruk en aan de willekeur van het individu.

Het sterkst is deze tegenstelling ten slotte in Groot-Brittanje uitgekomen in den strijd van de Puriteinen tegen de Episcopalen.

In de Bisschoppelijke kerk van Engeland, die in haar Confessie nog altoos een Gereformeerde kerk is, werd op dea vorm weer zóó sterke nadruk gelegd, dat de geest de heerschappij verloor, ea men daa nu ook ziet hoej spoorslags mea naar Romes te vormelijken dienst op weg is.

En wel heeft reeds in de helft der i6e eeuw Johannes a Lasco, ia zijn strijd met

Cranmer, gepoogd, tegen dit vormelijk Episcopale stelsel een gematigd Gereformeerd üturgisch geheel over te stellen, maar, vooral onder de aandrijving van John Knox, zijn de Puriteinen, en later de Independenten, in een tegenovergesteld uiterste overgeslagen, en hebben zich kortweg zoogoed als van alle vorm geëmancipeerd, en op hoogst ernstige wijze het liturgisch beginsel zoogoed als tot niets herleid.

Overmits nu de geschriften der Puriteinen ook hier te lande veel vertaald en gretig gelezen werden, heeft dat rustelooze protest tegen alle eeren van den vorm, en dat gestadig dringen op emancipatie van den individueelen geest in elk gegeven oogenblik, ook hier te lande zijn uitwerking niet gemist. Reeds van nature is de Nederlander geen minnaar van nobele vormen. In het vormelooze vindt zijn gemakzucht zich thuis en elke vorm knelt hem. Er waar nu bovendien zekere overgeslopen eenzijdigheid uit de Doopersche richting ook in onze Gereformeerde kerken nawerkte, is het alleszins begrijpelijk, dat dit valsche Spiritualisme ook hier te lande een vruchtbaren bodem vond, en na niet zoo lange dagen allen eerbied voor het liturgische verdrong.

Allengs was het dan ook zoo ver gekomen, dat niemand in Gods kerk meer naar de juiste verhouding tusschen geest en vorm in den eeredienst vroeg. Het «ieder vogeltje zingt zooals het gebekt is, " werd onder predikanten regel. Waaraan had men zich te storen? De predikant was volmaakt vrij, om heel den eeredienst in te richten gelijk hem dit geviel. Noch orde noch regelmaat noch gelijkheid werd meer waargenomen. Ieder bewandelde zijn eigen paadje. Ieder bereed zijn eigen stokpaardje. En de gemeente, van verre niet vermoedende, welk gevaar liierin school, juichte dit eer toe, dan dat ze het tegenwerkte.

Wat deed dit er dan ook toe ? Wat afwisseling hield den toon levendig. En als de predikant bovendien bekend stond als een »geestelijk mensch", zag men in dit geheel vrij omspringen met woord, vorm en volgorde, iets dat schier leek op heilige inspiratie in 't klein.

Zoo lang kan een kwaad, dat in den oorsprong niet bezworen werd, in de historie nawerken, en al erger worden.

Reeds in de dagen der Reformatie, kwam in Zwingliaansche en Doopersche kringen het besef op, dat er ia de vergadering der geloovigen eigenlijk niets behoefde te zijn, dan een man, die preekte en voorging in het gebed. Een soort lezing in een zaal voor zeker aantal toehoorders. Een soort meeting met gebed geopend en gesloten. Een soort college over de heilige waarheid voor een gemengd gehoor.

Meer niets.

Geen vergadering als van één lichaam.

Geen karakter aan die vergadering eigen als een vergadering van geloovigen. Geen tot uitdrukking komen van de eenheid in de onderlinge gemeenschap. Niets dat uiting gaf aan een gemeenschappelijke ainbidding.

Zelfs het gezang werd tot een minimum gereduceerd.

En het Avondmaal mocht ge nog houden ja, maar dan hoogst zeldzaam, en dan in de gehoorzaal rondgedragen en ajingeboden aan de opgekomen hoorders.

Calvijn en a Lasco daarentegen hebben zich hiertegen van meet af verzet. Zij gaven beiden eea tamelijk breede Liturgie. Zij herstelden de formuliergebeden. Zij boden aan de kerk aan het gewijde, weldoordachte woord. Zij regelden de volgorde en de onderscheiden deelen van den dienst. En wel verre van de predikatie tot het één en al te maken, werd die predikatie door hen ingeweven in een geheel stel van acten, waarin de eeredienst tot uiting kwam.

Ook op onze oude Synoden behield dit betere inzicht de hooge hand. Toch stonden de Fransche kerken hooger, en is de poging om ook ten onzent den liturgischen teugel iets straffer aan te trekken wel gewaagd, maar niet geheel geslaagd.

Het valsch-spiritualistisch element der Dooperij had te veel bedorven, en later werkte de Puriteinsche invloed uit Schotland in dit opzicht te verstorend op ons kerkelijk leven in.

Er was te sterk naar den kant vormelijken kan door Rome overdreven.

Die actie had een te sterke reactie gewekt, en onder die telkens weer geprikkelde reactie lijden we nog.

Wat ons daarbij ten deele nog gered heeft ia onze Liturgische bundel, die, in 1619 nogmaals bezegeld en uitgebreid, openlijk en beslist tegenover de spiritualistische eenzijdigheid en Doopersche vormelooaheid partij koos.

Al is het toch, dat ook die Liturgische bundel allengs in het graf der vergetelheid scheen weg te zinken, toch bleef het Formulier voor het Avondmaal en voor den Doop, en evenzoo het Huwelijksformu lier en dat van Bevestiging, zich in het gebruik nog altoos weer opnieuw handhaven.

Het is zoo, ook deze Formulieren verminkte men naar willekeur, en ieder predikant deed dit op eigen houtje. Zelis ging die verkorting en verminking steeds verder, tot eindelijk ouder het Moderne r^^m^ door tal van predikers lieel onze Liturgie op zij werd geschoven.

Maar de Liturgische idee bleef dan toch in tal van kerken leven, en althans bij Doop en Avondmaal luisterde men saam nog met welgevallen naar de gezalfde, gewijde taal onzer vaderen.

We behoeven daarom voor de weeropleving van het Liturgisch element in onze kerken in het minst niet onze toevlucht te nemen tot de Duitsch-Liturgische agenda, veel min tot het Episcopale ^Book of Common prayer". Wie onze kerken ook uitwendig weer op wil bouwen, beginne met weer te gebruiken wat we hebben; die sluice zich aan aan het verleden; poge langs dien natuurlijken weg de gemeente weer een oog voor waardiger vormen te doen krijgen; en late het dan aan de doorwerking der zuivere beginselen over, of ons Liturgisch geheel zich nog verder, nog breeder, nog juister, en nog schooner ontwikkelen zal.

Reeds, zijn we een goed eind weegs weer op het rechte spoor gekomen.

De Formulieren en Sacramenten worden weer vrij eenparig en nu ook onverminkt gebruikt. Enkele formuliergebeden worden weer met stichting gebeden. Ook dat voor den kerkeraad.

Ga dat proces zoo rustig door, en wachte men zich vooral stiptelijk voor het indringen in zijn Liturgie van vreemde buitenlandsche en buitenkerksche elementen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Onze Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's