Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dan de gemeene Gratie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de gemeene Gratie

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

XXffl.

Eri het geschiedde in diezelve dagen, dat er een gebod uitging van den keizer Augustus, dat de geheele wereld beschreven zoude worden. Lukas 2 : i.

Zoo is het dan »de allerbijzonderste Voorzienigheid Gods", die, in haar bestel voor den Middelaar, aan dien Middelaar als vrucht zijner »gemeene gratie" vinden doet: i". »het vleesch en bloed der kinderkens"; 2". den kring waarin hij opwast, s toenemende in grootte en wijsheid en genade bij God en bij de menschen"; 3". den volkskring, die hem den levensvorm, den denkvorm en taalvorm biedt, waarin hij zichzelven aan Israël, en door Israël aan de wereld openbaren kon; en 4". een op zijn hoogst ontwikkelde rechtsbedeeling, voor wier forum door hem de rechtsstrijd tusschen God en de wereld kon worden uitgestreden. Thans moet hier nog als vijfde punt aan worden toegevoegd: Het is ook dank zij die gemeene gratie, dat de wereld, na zijn Hemelvaart, in staat bleek, zijn Evangelie in zich op te nemen, en de wereldkerk te doen uitkomen.

De Christus verschijnt op aarde, om haar weder te verlaten. Die nedergedaald is, vaart weer op. Maar dat weer heengaan is geen verdwijnen. Er is een lichtspoor dat achterblijft. Ja, zelfs kan men tot op zekere hoogte zeggen, dat Christus eerst zijn stoffelijk, lichaam aannam uit het vleesch en bloed der kinderkens, en daarna zich zijn mystiek of geestelijk Lichaam formeerde uit alle natiën en volkeren. Heengaande laat hij iets achter op aarde, zoowel in den kring zijner discipelen, als onder het Joodsche volk, dat zich aan den indruk zijner verschijning niet ontworstelen kon. En wat meer nog zegt, als hij heengaat, is dat heengaan geen scheiden, geen weer prijsgeven van deze wereld, geen terugkeer tot den toestand dat aarde en hemel twee waren, maar uit dien hemel werkt hij alsnu op die aarde in, brengt een mystieke gemeenschap met die wereld door den Heiligen Geest tot stand, en zet zijn slechts schijnbaar afgebroken werk voort door gestadig en rusteloos in die wereld, door zijn mystiek Lichaam, zijn invloed te doen uitgaan.

Herinnering kan hier volstaan, betoog ware overtollig-. Heel de strekking toch van Jezus' toespraken, vóór en na de instelling van het heilig Avondmaal, en voorts van geheel den schat van schriftuur die ons zijn apostelen achterlieten, niet het minst van de Openbaring, is er als op ingericht, om elk denkbeeld af te snijden, als ware het met de Hemelvaart uit geweest, en om het ons op alle manier klaar en duidelijk te maken, dat de Christus, eenmaal gezeten aan de rechterhand des Vaders, uit den hemel, door inwerking op onze aardsche toestanden, zijn eens begonnen werk in deze wereld voortzet. Zelfs gaat niet te ver, wie beweert, dat voor de wereld in breeden zin het werk van den Middelaar eerst na zijn Hemelvaart begonnen is. Tot op die ure sloot hij zich opzettelijk en welbewust in Israël op, naar den regel dat het nog de ure niet was, om het brood der kinderkens, d. i. van Israël, te nemen, en den > hondekens", d. i. aan de Heidenen, toe te werpen. Die dam werd eerst doorbroken op den Pinksterdag, en wel doorbroken niet als een bijkomstig gevolg van zijn Vleeschwording, maar veeleer als het hoofddoel, waarop het bij die Vleeschwording was aangelegd. Immers in de klaarste bewoordingen wordt ons telkens betuigd, dat God zijnen Zoon niet aan Israël, maar aan de n' re ld gaf, en juist uit hefde voor die wereld ons den Middelaar besteld had. Hij is een Verzoener volstrekt niet alleen voor Israels zonden, maar voor de zonden der geheele wereld. En als hij van den Olijfberg deze aarde verlaat, luidt zijn bevel aan zijn jongeren, dat ze heen zullen gaan, onderwijzende alle volkeren. We staan hier alzoo voor een tweede werk van den Christus, maar nu van uit den hemel gewrocht, dat even wezenlijk is, als het werk dat hij, nog op aarde zijnde, volbracht; en niet één der minste nadeelen, die de dusgenaamde ZI? I'^»J van Jezus na zich sleepten, is dat zij voor dit tweede stuk van het leven van Jezus het oog der gemeente hadden, met de Hemelvaart zijn leven afsloten, en alzoo het uiterst gewichtige feit miskenden van dat tweede stuk van Jezus' leven, dat juist pas bij zijn Hemelvaart begint. Wie nu buiten Jezus leeft, dien deert dat niet, maar wie uit eigen zielservaring weet, wat het werk van Jezus in zijn eigen leven is, die voelt terstond, hoe op die wijs geheel de beteekenis van z!Ju Middtlaarsciiap miskend ea vervaLoii; wordt.

Toch mogen we ons hier bij dat persoonlijke niet ophouden, allie; aandacht dient thans gericht op het werk zelf van Jezus na zijn Hemelvaart voor de wereld in het gemeen. Nu is de werking, waardoorjezus dit tweede werk gewrocht heeft, en nog werkt, en eens voleinden zal, ongetwijfeld eensdeels mystiek van aard. Er gaan door den Heiligen Geest invloeden, krachten des Koninkrijks, aandrijvingen, koesteringen der liefde, vertroostingen, bezielingen en leidingen van den Christus uit, die alle ontleding schuwen, en slechts geconstateerd kunnen worden; werkingen die geheel en uitsluitend tot het terrein der particuliere genade behooren, en die met de gemeene gratie niets te doen hebben. Edoch, en dit mag geen oogenblik uit het oog worden verloren, die verticale werking, als we ons zoo mogen uitdrukken d.i. van boven, sluit zich aan bij een horizontale werking over de breedte der aarde. Van boven is de werking des Geestes, maar over de breedte der aarde gaat de werking van het Woord uit, en het is eerst uit de saamwerking van deze beide, dat het groote werk van den verhoogden Middelaar onder de volkeren tot stand komt. Iets waaruit vanzelf volgt, dat het niet onverschillig kan zijn, in welken toestand, in welk verband, in welken onderlingen saamhang, in welke geestelijke gesteldheid op het oogenblik, dat dit werk begon, de volkeren en natiën, of, wil men, de geslachten der wereld zich bevonden. Die gesteldheid hing natuurlijk uitsluitend af van hetgeen door het bestel der gemeene gratie was tot stand gebracht. En uit dien hoofde is het, dat de Christus ook voor dit tweede deel van zijn Middelaarswerk geheel afhankelijk was van wat hij als vrucht der gemeene gratie op aarde vond. Zelfs komt eerst hier de beteekenis van de gemeene gratie voor het Middelaarswerk ten voeten toe uit. Zoolang toch de Christus alleen in Israël leefde en onder Israël werkte, kwam hij telkens in aanraking met volkstoestanden, die althans voor een deel niet door de gemeene gratie, maar evenzeer door de particuliere genade beheerscht waren. Zoodra daarentegen de stroom des levens die van hem uitgaat den dam van Israël doorbreekt en uitvloeit over de velden der wereld, houdt die dooreenstrengeling van bijzondere en algemeene genade op, en tast en ziet elk dat we te doen hebben met toestanden, die uitsltdtend vrucht waren der gemeene gratie.

Men versta dit wel. De kerk is er geweest van den aanbeginne der wereld, omdat God van het paradijs af, en alle eeuw der historie door, op aarde zijn uitverkorenen heeft gehad, en deze uitverkorenen op de eene of andere wijze zijn Naam op aarde verheerlijkt hebben. Zonder onderdanen was onze Koning nooit. Maar hieruit vloeit nog volstrekt niet voort, dat daarom de kerk alle eeuwen door als een eigen lichaam, in een eigen bestand, en als een afzonderlijke organisatie zou zijn opgetreden. Integendeel. Tot op Abraham is het leven dier kerk met het gewone menschelijk leven één. Het is de vader in het gezin, het is de koning van het land, gelijk straks nog Melchizedek, die den dienst des Heeren waarneemt. Van een kerk naast het gezin of naast het volksleven blijkt niets. Er is geen spoor van te ontdekken. De kerk was nog geheel in het gewone leven ingeweven. Wie gezegd had: »Waar is de kerk? Wijs mij de kerk!" zou met hoofdschudden zijn afgewezen. — Daarna trekt het verborgen leven der kerk zich in Abrahams patriarchale tente terug. Doch ook nu merkt ge van een zelfstandig, afzonderlijk optreden der kerk, in onderscheiding van dat patriarchale leven zelf, nog niets. Er zijn geen ambten. Er is geen afzonderlijke bediening. Er is geen op zich zelf staande organisatie. Zelfs onder de Joden in Egypte, die vier eeuwen lang, ontdekt ge hier geen spoor van. En als eindelijk Mozes het volk uit Egypte heeft uitgevoerd, en God het in de woestijn onder regelingen en ordeningen brengt, ziet ge wel de ambten en bedieningen en regelingen opkomen, en zich in den Tabernakel concentreeren, maar, toch blijven ook in Israël volksleven en kerkleven dooreengestrengeld. De natie is de kerk en de kerk is de natie. En al was ook toen onder Israël de waarachtige kerke Gods, d. i. de totaliteit zijner uitverkorenen, heel iets anders dan het totaalcijfer der besneden Joden, tot een saamvergaderen dier verkorenen, zij het al met enkele hypocrieten doormengd, kwam het niet. Ook al vielen de millioenen af, dat er slechts zeven duizend op heel het volk overbleven, die God zochten, toch werden allen besneden, en bleef de grens des volks de grens der kerk uitmaken. Zelfs kan men zeggen, dat Israels volksbestaan opzettelijk in het leven was geroepen, om aan de k r; .Vc; üods dczcü in hct flationale leven iageweven vorm te kunnen aanbieden. — Wat wij thans onder de kerk vefötaan, d. w. z. een afzonderlijke, van het huisgezin, de familie en den burgc staat onderscheidene, en daarom zelfstandige organisatie, met eigen grens in eigen kring besloten, met eigen ambten en bedieningen, met eigen wet en regeling, met eigen bezit en eigen symbool, is dan ook eerst na Jezus' Hemelvaart ontstaan, en in dien zin nu is beide waar, zoowel dat de kerk er geweest is van den aanbeginne der wereld, als dat de zelfstandige wereldkerk eerst opkomt na den Pinksterdag. Profetisch staat die geheel eenige beteekenis van Jezus voor de wereld, en omgekeerd die hooge beteekenis van den toenmaligen toestand der wereld voor het werk van den Christus, dan ook uitgedrukt in het opschrift boven het geboorteverhaal van Lukas: »In de dagen van den keizer Augustus, toen de geheele wereld zou beschreven worden". Dat korte woord toch, brengt de kribbe van Bethlehem aanstonds in historisch verband met de geheele positie van het toenmalige Romeinsche wereldrijk. Het wereldrijk moest de bedding uitgraven, waar de stroom van de wereldkerk in zou uitvloeien. En wij, belijders van den Christus, aarzelen geen oogenblik, met luider stem te belijden, dat niet Jezus bij Romes keizerrijk komt, maar Romes keizerrijk bij Jezus. Het wereldrijk is er, om dat Jezus komen zou. Het kwam op om Jezus te dienen. En zijn taak zou voleind zijn, zoodra het de wording en vestiging van Jezus' wereldkerk mogelijk had gemaakt. Toen ging dat keizerrijk onder, en wat bleef was niet de troon van keizer Augustus, maar het Koninkrijk van het kindeke, dat te Bethlehem onder dien keizer Augustus geboren werd.

Het toebereid zijn nu, van de toenmalige Romeinsche wereld op die verschijning van de wereldkerk, en de ingang van het Koninkrijk van Christus, die in de snelle verbreiding van de Christelijke religie en in den even snellen ondergang van het heidendom aan het licht trad, vormt in de bestaande wereld dan ook een zoo geheel eenige gebeurtenis, dat om strijd de geloovige en ongeloovige historieschrijvers zich hebben uitgeput, om dezen wonderen omkeer in de geschiedenis dezer wereld te verklaren. De mystiek geeft hier geen verklaring. Of waarom zou de invloed van den Heiligen Geest, zou de bezieling die van den verhoogden Middelaar uitgaat, thans minder zijn dan destijds? De nevelen kunnen dichter of dunner zijn, en daardoor het licht dat ons oog opvangt, doffer of klaarder, maar de zon blijft altoos dezelfde zon en haar uitstraling mindert of neemt niet toe, hoe ook de glans en gloed van haar licht op onze aarde mogen verschillen. En zoo thans ook mag het ontzettend verschil tusschen den eersten wonderen opgang van het Christendom, en de traagheid waarmee het thans nog in de Christenwereld voortkruipt, nimmer verklaard uit een sinds ingetreden mindering van actie bij Jezus, maar moet toegelicht uit de meerdere of mindere dichtheid van de nevelen, die in het leven der volkeren de doorbreking van zijn licht hinderen of bevorderen. Stellig overtreft de missionaire, opzettelijke organisatie voor de kerstening der wereld, in omvang, in geldofferande, en in de bediening door afzonderlijk personeel, zeer verre de gelijksoortige actie in de eerste eeuw, en toch kunnen we niet doorbreken, zien we nergens onder de Heidensche of Mahomedaansche volken en natiën eenzelfstandig, krachtig Christelijk leven opkomen, en troosten we ons reeds met de kleine triomfen die op de Zuidzee-eilanden, op Madagascar, in de Minahassa enz. behaald zijn, het liefst voor onszelvcn verbergende, dat de invloed van deze kleine winste op het geheel van het wereldleven, en op de beteekenis van Paganisme en Islam zoogoed als niets is.

De vier groote brokstukken der wereld, die in China en Japan, in Indië, in de Islamietische wereld, en in Afrika voor ons liggen, hinderen ons Christelijk gevoel, en telkens komt de bede en de verzuchting in ons op, of we toch, als een Paulus en Silas in die donkere volksgroepen uitgaande, stormenderhand het leven dier natiën voor den Christus gewinnen mochten. Saam zijn ze ver over de duizend mülioen. Nochtans vordert men niet des noemens waard. En toch leeft de Christus en is dezelfde, toen én heden. En ook het gebed en de toewijding voor de Zending ontbreekt niet. Wat nu blijkt hieruit anders, dan dat bij deze natiën door den loop van haar historie nog niet die ontvankelijkheid, nog niet die honger gewerkt is, die in de eerste eeuw een zoo wonderen opgang van het Christendom in het Romeinsche wereldrijk mogelijk maakte; en het is eerst onder het Ucht van deze tegenstelling, dat ge ten volle verstaan leert, hoezeer Gcfd de Heere door ijn gemeene gratie de toenmalige wereld p de komst van den Christus en op den ngang van zijn kerk in deze wereld had voorbereid. De Heilige Schrift spreekt van e »volheid der tijden", en wat nu is dit nders, dan dat niet alle tijden gelijk zijn, dat er tijden zijn van voorbereiding, tijden aarin zeker proces ongemerkt doorwerkt, en dan ook tijden, waarin dat proces voleind, de vrucht voldragen is, en er alsnu een oestand is ingetreden, die geheel berekend is op wat God besloten had in die »volheid er tijden" tot stand te brengen. En overmits nu dit bestel Gods over de volkeren van den aanbeginne tot den einde het spoor der gemeene gratie volgt, en alleen door die gemeene gratie denkbaar en mogelijk werd, is het niet te sterk gesproken, zoo we in heel het werk der gemeene gratie één beleid aanbidden, dat ten slotte al haar stralen in het werk van den Christus als in één brandpunt deed saamvallen. In dien zin is metterdaad het Kruis van Golgotha het middelpunt der wereldhistorie, waarin al haar stroomen als in een oceaan uitvloeien, en waaruit omgekeerd als uit een fontein alle beekjes der historie die daarna komt, afvloeien.

Wat de wereldkerk bij haar intrede in de wereld voor een snel voortschrijden noodig had, was in hoofdzaak drieërlei: geestelijke ontvankelijkheid, historische rijpheid en gemeenschap tusschen de volkeren. De communicatie om te kunnen doordringen, de historische rijpheid om den keer in het leven der volken te kunnen beheerschen, en de geestelijke ontvankelijkheid, om ingang te kunnen vinden in het hart. Over elk dezer drie een kort woord.

Er kan afsluiting en er kan gemeenschap der volken bestaan. Die afsluiting is er, als, gelijk nu nog in Afrika, stam tegen stam, volk tegen volk vijandig overstaat, de grenzen afsluit, en elke gemeenschappelijke trek tusschen aller leven dientengevolge ontbreekt. Maar juist aan dien toestand had de triomf van Romes macht destijds een einde gemaakt. Rome toch was er in geslaagd, niet alleen om de afzonderlijke stammen van Italië, maar om alle meetellende volken in Europa, en straks het meelevend deel van Azië en Afrika, met de Europeesche menschheid, tot één geheel saam te' snoeren. Van de grenzen van Indië en China tot aan de westkust der Britsche eilanden heerschte de Romeinsche adelaar. Die eenheid doorbrak alle grens, niet enkel met zwaard en wet, maar ook door de gemeenschap die internationale handel gaf. Zoo leerde het ééne volk het andere kennen. Wegen werden aangelegd, postcommunicatie in het leven geroepen, het reizen was in gebruik gekomen. In elkanders gedachtenwereld was men ingedrongen, en de Grieksche taal diende als instrument voor al wie hooger ontwikkeld was, om de uitwisseling der gedachten mogelijk te maken. Zoo was er voor het eerst een wereldleven ontstaan. Vroeger leefden er wel huisgezinnen en familiën en stammen en natiën, maar men kon niet zeggen, dat de wereld, als eenheid genomen, tot een eigen leven ontwikkeld was. Maar thans bestond dit. Niet natuurlijk een meeleven van lieel de wereld, immers dit is zelfs nu nog niet het geval. De wereld als geheel genomen kan in haar kern en hoofd leven, ook al zijn de uiterste deelen en einden nog in staat van verstijving. Zoo leeft ook een huisgezin vol en krachtig, al kunnen de kleuters op de kinderkamer de gesprekken nog niet meemaken. En geheel dat meelevende deel der wereld nu had Romes keizer destijds onder zijn schepter vereenigd, en in dat onmetelijke rijk zekere gemeenschap des levens, door een internationaal gouvernement, door internationale communicatie en door een internationale taal mogelijk gemaakt. Vandaar dat de man van Tarsen, die taal sprekend, die wegen bereizend, en onder die wet levend, in minder dan een halve eeuw van Jeruzalem tot in Spanje de boodschap des Evangelies kon uitdragen, enten slotte roemen kon, dat'hij heel de wereld met het Evangelie had vervuld.

Maar bij deze eerste macht der gemeene gratie kwam een tweede. Om op eenmaal positie in de wereld te kunnen nemen, moest de intrede van het Christendom vallen in een periode van historische rijpheid. Ware het Christendom opgetreden in de periode, toen nog de heftige worsteling gaande was tusschen Rome en de Germaansche, Grieksche, Aziatische of Afrikaansche volken, zoo zou aller aandacht naar die alles beheerschendc worsteling zijn afgetrokken geweest, en het lot van het Christendom aan de zegepraal of de nederlaag der Romeinsche wapenen hebben gehangen. Nu daarentegen was onder Augustus metterdaad een periode van historische rijpheid ingetreden. Alle groote vraagstuk was beslist. Alle machtige worsteling had uit. Rome stuitte op geen tegenstand meer. Er was, als we zoo zeggen mogen, een historische Sabbat ingegaan. Er heerschte allerwegen vrede. Er werd stille rust genoten. Men leefde zonder doel, zonder eigenlijk te weten waarvoor. Het was of het proces der historie uit had. Het was als een vergadering der volken, waarin niemand meer het woord vroeg, en die alzoo geheel geschikt was, om, als ten slotte het Christendom het woord kwam vragen, allen eerbiediglijk te doen luisteren. Kon het Christendom, kon de wereldkerk niet optreden, zonder in de historie der wereld een geheelen ommekeer teweeg te brengen, welnu juist in de dagen van het Romeinsche keizerrijk, was de wereld hiervoor rijp ge: worden. De historie rustte, ze had geen bezigheid meer, en zag zich alzoo tijd en gelegenheid geopend, om zich schier uitsluitend en onverdeeld met de question Chrétienne, die welhaast aan de orde kwam, bezig te houden.

En het is, dank zij deze tweevoudige vrucht der gemeene gratie, dat haar derde vrucht, die te eeren is in de ontvankelijkheid der gemoederen, eerst haar volle beteekenis erlangde. Onder de Mahomedanen is de missionaire arbeid der Christenen daarom zoo tegenspoedig en zoo schier hopeloos, omdat de Mdiomedaan geheel zelfvoldaan is, zich in zijn religietrots als de religieusmeerdere boven allen verheft, alle behoefte aan verlossing in zich verstikt heeft, en allen toegang tot hooger ideaal voor zich heeft afgesloten. In sommige Heidenlanden vindt men soms nog een gelijksoortigen toestand, met name onder de Buddhisten in Indië en China. En zoo nu had ook eens in de onderscheidene landen, die het Romeinsche keizerrijk uitmaakten, de dienst der goden zoo hoog in aanzien gestaan, dat hij lange eeuwen heel het volksleven bezielde. Doch in die dagen heeft God den Middelaar nog niet doen geboren worden. Dat toefde tot de dienst der goden in Rome en in Griekenland in verval was gekomen, en door Plato en andere wijsgeeren hoogere behoeften gewekt waren. Toen bevredigde de dienst der goden niet meer. Ook de taal der wijsgeeren kon de behoefte van het hart niet stillen. En uit Egypte en uit heel het Oosten riep men toen priesters en priesteressen naar Rome, om door nieuwe diensten 'en mysteriën den honger van het hart te bevredigen. Juist omdat alle godendiensten strikt nationaal waren geweest, voldeden deze diensten niet meer nu er een algemeen menschelijk besef, een wereldbewustzijn wakker was geworden, en zoo mengden alle diensten zich dooreen, om den internationalen dorst te stillen. En tóen nu ook deze poging mislukte, en de weelde verveling over het hart bracht, en het zingenot het roepen van het menschelijk hart niet tot zwijgen kon brengen, ontstond er een algemeen gevoel van onvoldaanheid, en zocht men iets anders en hoogers en beters, gelijk we dit ook in de Evangelische verhalen, tot zelfs bij Romeinsche officieren, zien uitkomen. En overmits nu het Christendom juist alle' nationale dijken en dammen doorbrak, om een menschelijke religie, om een wereldgoAséitn^ te zijn, en als wereldgodsdienst de diepste nooden en behoeften van het menschelijk hart te bevredigen, mag zonder overdrijving gezegd, dat in de toenmalige Romeinsche wereld een bedding gegraven lag, waarin de stroom van Christelijk geloof slechts had uit te vloeien.

Zoo paste de toestand der wereld op het werk dat de Christus kwam volbrengen. Niét bij geval of door verrassend saamtreffen, maar omdat diezelfde God en Vader, die de wereld alzoo liefhad, dat Hij haar zijnen eeniggeboren Zoon wilde schenken, die wereld op de komst van dien Zoon had voorbereid door het werk van z\ya. gemeene gratie.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de gemeene Gratie

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's