Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Alzoo lief de wereld”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Alzoo lief de wereld”.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST],

Want alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Johaimes 3 : i6.

Als er sprake kon zijn van een wereldbesef, d. i. van een gewaarwording, van een gevoel dat het hart der wereld doortintelt, dan zou er op Kerstmorgen in dit > hart der wereld" geen andere gewaarwording kunnen trillen dan die van blijde verheuging.

Gemind te worden, te weten dat er liefde naar ons uitgaat, en die liefde als voor oogen te zien, te tasten, en in te kunnen drinken met volle teugen, is voor ons menschelijk hart zoo zoet.

En komt dan die ons zoekende, die ons koesterende, die ons zegenende liefde ons toe, niet van wie aan ons verplichting heeft, niet van wie ons verwant en op ons aangewezen is, zelfs niet van onze gelijken, maar voelen we ze naar ons uitstralen van dien God in zijn majesteit, die zelfgenoegzaam ons niet behoeft, en die, veeleer onze zonde tegen Hem overziende, juist om van schuld en zonde ons vrij te maken, in één Goddelijke daad van alles te boven gaande, alle wensch en bede, alle uitdenksel en verwachting overtreffende liefde, zich naar de kinderen dezer wereld keert, dan ligt er in die liefdedaad onzes Gods niet alleen wat ons verkwikt, wat ons verwarmt en in zielsverheuging op doet leven, maar ook wat ons verheft en adelt.

Voorwerp van de liefde van den Heere des hemels en der aarde, voorwerp van de liefde van dien hoogen God in zijne majesteit, voorwerp van de liefde van dien God in weerwil van onze zonden te zijn, het is de hoogste eere waarnaar het schepsel dorsten, waarin het roemen, waardoor het zalig kan zijn.

Wanneer een jgroote der aarde" zich tot ons nederbuigt, gevoelen we ons reeds vereerd; wanneer een vorst onder de vorsten ons zijn genegenheid toont, benijdt men er ons om; en wat moet het dan niet zijn, als de engelenkoren het ons van boven toezingen, dat het »welbehagen in menschen", dat het »vrede van God op aarde" zal zijn.

En toch dat juist is ons Kerstfeest.

Een telken jare terugkeerende roepstem uit het mysterie der heiligste liefde, dat God alzoo lief deze wereld heeft gehad, dat Hij aan die wereld zijn eeniggeboren Zoon heeft gegeven. Niet uit een veelheid van zonen, alle overige voor zich behouden, en één uit die vele aan de wereld gegeven. Neen, maar altegader niet dan één Zoon Hem geboren, en dien eeniggeboren Zoon niet voor zichzelven behouden, maar dien eeniggeboren Zoon overgegeven, opdat die wereld niet te niet zou gaan, maar al wie in dien Zoon gelooft, het eeuwige leven zou hebben. Natuurlijk had God die wereld niet lief, omdat die wereld Hem eerst gemind had. En ook had God die wereld niet lief, omdat die wereld Hem om onzentwil, om onze voortreffelijkheid, om onze beminnelijkheid aantrok.

Veeleer moet beleden, dat die wereld Gode niets, volstrekt niets bood, en zelfs het meest booze stuk niet ongedaan had gelaten, om God af te stooten, en het laatste vonkje van de liefde Gods, die naar haar uitging, te blusschen.

Ze had God vergeten, ze had haar God verloochend, ze had zich Gode vijandig betoond, en Hem gehaat in zijn heilig aangezicht. Sla slechts volk na volk gade, hoe het allerwegen Hem verworpen en den dienst der afgoden opgericht heeft. Zie maar van stad tot stad, van dorp tot dorp, hoe Gods geboden geminacht, vertreden en in hun tegendeel verkeerd zijn. Merk maar op menschenhart na menschenhart, hoe het zich zelf mint en zoekt, en zich vergaapt aan de ijdelheden, maar van zijn God geheel vervreemd is.

Zelfs bij dat ééne kleine volkske in Palestina, waarover God zich zoo wonderbaar ontfermd had, aan welks vaderen Hij zijn wonderen had verheerlijkt, dat Hij verrijkt had met zijn Godsspraken en toezeggingen en profetieën, een volk dat Hij zich uit alle natiën verkoren had, zelfs in Jacob was de afval binnengeslopen, en Israël had tegen zijn God den nek verhard.

En ook kunt ge niet zeggen, dat God de wereld liefhad, wijl Hij vooruit wist dat de gifte zijns Zoons Hem het hart dier wereld toe zou keeren. God, die zijn eeniggeboren Zoon aan de wereld gaf, wist toen Hij in Bethlehem het heilig Kindeke deed geboren wordein, hoe vlak bij dat Bethlehem de heu­ veltop van Golgotha lag, waar de wereld dien Zoon zijner liefde aan het kruis zou nagelen.

Er was niets dat aantrok, nooh in wat achter lag, noch in ; wat te komen stond. Want of de Libanon al met zijn cederpracht Gods heerlijkheid verkondigde, en de leliën des velds in het dal zijn geschapen natuur verrijkten, niet om dat natuurschoon, alleen om het kind des menschen ging die liefde Gods naar de wereld uit, en juist dat kind des menschen had zijn weg verdorven voor Gods aangezicht.

En toch was het geen klank zonder zin, maar volle Goddelijke waarheid, dat God de wereld liefhad. Maar lief, niet omdat het onze wereld was, neen, lief alleen, omdat het zijn wereld was, de wereld zijner scheppbg, zijner verlustiging, de wereld waarin Hij naar zijn eeuwig welbehagen besloten had, zijn grooten Naam te verheerlijken,

if Hij had de hemelen geschapen en al hun heir. Uit zijn hand was de heirschare der engelen voortgekomen, en de starren aan het firmament ontstak Hij met zijn Goddelijk licht. Maar boven engelenwereld en firmament, hooger dan zon en maan en sterren, woog in de schattinge Gods de wereld van ons menschelijk leven, want in alle overige schepping straalde wel zijn glorie uit, maar in ons menschelijk leven schiep Hij de verschijning van zijn eigen Beeld.

Een schepsel naar den Beelde Gods. Het hoogst denkbare, het alle creatuurlijk perk schier te boven gaande. Een schepsel dat Gods eeuwig Wezen in zijn eigen wezen en natuur weerkaatsen, afbeelden en terugspiegelen zou. Het spel der genietingen van den Eeuwige, wiens vermakingen, reeds in zijn Goddelijk raadsbesluit, waren in der menschen kinderen.

In dat Idnd des menschen had eerst heel de schepping Gods haar hoogtepunt bereikt. Alle overige schepping diende slechts als voetstuk, om in de gestalte des menschen zijn Goddelijk Beeld te dragen. Om dat kind des menschen was het al, en gelijk om dat menschenkind heel deze wereld er was, zoo vond gansch het heelal dat God geschapen had, eerst in deze onze wereld den hoeksteen, den sluitsteen van heel zijn majestueusen bouw.

Als er dan ook staat, dat God alzoo lief de wereld had, dat Hij aan die" wereld zijnen eeniggeboren Zoon schonk, dan spreekt hier niet een uiting van sentimenteele hefde, alsof God ons lijden niet kon aanzien, en dan wordt hier evenmin gewaagd van een hulpvaardige liefde die redden komt; maar dan blinkt hier die diepe liefde zelve, die uit het eeuwige Wezen Gods opwelt, om het wonderbaar werk zijner schepping te redden, te redden door die wereld uit den dood op te brengen, door het hart van het menschenkind over te zetten ïuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van den Zoon zijner liefde."

Het is niet een liefde, die in een opwelling van hartstocht, zichzelve overtreft, zich zelve opoffert, en daarom zijneeniggeboren Zoon schenkt, maar het is een rustig uitgaande, van voor eeuwen werkende, stil naderende, eindelijk doorbrekende liefde, die die wereld op het rechte punt, en in die wereld het kind des menschen op het rechte oogenblik aangrijpt, om zijn wil met die wereld door te zetten, die Hem ontroofde wereld door liefde terug te rooven, en zich de Goddelijke voldoening te verzekeren, dat eens die wereld Hem weer zou toebehooren, en Hem de verlustiging voor zijn Goddelijk hart zou zijn.

Hoe donker teekent zich nu tegenover dien zachten gloed der Goddelijke liefde niet de schaduw af van ons menschelijk hart.

Ge kondt nog aannemen, dat eeuwenlang meer onwetendheid dan onwil, meer gedachteloosheid dan boos opzet, de volken verleid had, om de Baals en Astheróths na te gaan en hun God te vergeten en hun God verdriet aan te doen; — maar, nu God weer komt, nu bij Bethlehem de boodschappers des hemels uitgaan, om te roepen: Ziet, hier is uw God! en de Evangelist in zijn naam betuigen kan, dat God alzoe lief de wereld heeft gehad; — nu zoudt ge dan toch wanen, dat, gelijk eens Ninevé, zoo nu heel de wereld zich in stof en assche zou bukken, en beschaamd door deze duizendwerf verbeurde liefde haars Gods, dien eeniggeboren Zoon te voet zou vallen, en dat heilig kindeke met den kus van hartstochtelijke wederliefde zou begroeten.

Hij was toch aller volken God, en zij waren toch altegader menschenldnderen door dien éénen God geschapen. Van Hem verkregen ze al wat hun hart en hun leven verrijkte. Niets was er dat ze Hem niet hadden dank te weten. En dien heiligen God hadden zij verworpen, gehoond, vervolgd in zijn volk, en vertreden in zijaji^heilige geboden.

En nu komt die gehoonde, die verworpen God, en bindt zijn toorn in, en vernielt de wereld niet, maar betuigt nog haar lief te hebben, en komt in deze zijne liefde tot haar, en begiftigt ze met de rijkste gifte, met de gifte zijns eeniggeboren Zoon.

Maar dat moest verteederd hebben, zoudt ge zeggen. Dat moest hart en nieren geroerd, dat moest het ijs der onverschilligheid gebroken hebbeu, en zooals eerst de herders, en straks die Wijzen uit het Oosten bij de kribbe nederknielen, zoo had heel de wereld, had alle volk op dat zalig gerucht den pelgrimsstaf naar Bethlehem moeten opnemen, ^ om dank en eere en aanbidding te brengen aan deze liefde onzes Gods.

En toch het tegendeel grijpt plaats.

Nauwelijks heeft Jezus drie jaar in Palestina omgewandeld, en heeft de eerste woeling der geesten uitgegist, of uit die gisting teekent zich het kruis af, zijn zelfs zijn jongeren van verre gevloden, en onderwijl de priesters hem nog in zijn sterven lasteren, trekt heel de wereld haar hand van Jezus af, en treedt hij in zijn doodelijk zwoegen den wijnpersbak alleen.

Niets is er dan ook, ^at zoo sterk als deze liefde Gods ons diep bederf doet uitkomen.

Tot op Bethlehem en Golgotha kon er aangaande deze diepte van ons verderf nog twijfel stand houden. Misschien ... als God ons de hand toestak, dan zou de verloren wereld die hand nog dankbaar aangrijpen!

Maar na Bethlehem en Golgotha is zelfs dat zachter oordeel voor altoos onmogelijk geworden. Zelft tege» , | die teederste uiting van Goddelijke liefde heeft zich de wereld, heeft zich niet alleen een Judas en een Cajaphas, maar heeft zich ons menschelijk hart onberouwelijk verhard.

Want of ge nu al op wie toen zich tegen deze Goddelijke liefde keerden, smaalt, en u inbeeldt, dat, zoo gij in die dagen te Jeruzalem de machthebbende waart geweest, het schriktooneel op Golgotha nooit zou zijn afgespeeld, uw eigen zielservaring, zoo ge anders kind van God zijt, weerspreekt dit op het stelligste.

Nooit, nooit, alle deze achttien eeuwen door, is er één enkel menschenkind door die groote liefde Gods bewogen, en uit zijn zonde opgestaan, om uit zichzelf den Zone Gods den kus der liefde te brengen.'j

Elk toegebrachte heeft eerst zelf tegengeworsteld.

Niet één heeft zelf gewild, en zelfs de beste onzer zou ten [einde toe nooit gewild hebben, als niet God zelf eerst zijn weerbarstig hart had omgezet en zijn tegenstrevenden wil had omgebogen.

Uit niet één land, uit niet één volk, is noch in deze eeuw noch in de eeuwen die achter ons liggen, ooit één enkel man of ééne enkele vrouw opgestaan, die zeggen kon, of zeggen dorst: Mij was de liefde Gods zoo betooverend schoon, dat enkel de aanschouwing dier liefde mijn hart vermurwd en verteederd en mij aan de voeten van mijn Heiland heeft gebracht.

Steeds en allerwegen hebben de heiligen, hebben de geloovigen, hebben de kinderen Gods erkend, dat het God was, die ten leste een vuur in hun beenderen ontstak, en dat het God was die in hun ziel tegen eigen zin en eigen wil heeft overmocht.

Daarna, o, gewisselijk, hoe zou het anders? maar niet vóór die wondere daad Gods in kun ziel, heeft die liefde Gods en de gifte zijns Zoons hen in bewondering en in aanbidding doen wegzinken.

Van te voren stonden ze tegen, liet Gods liefde hen koel als ijs, en bespott'en ze veeleer die anderen, wier ziel. voor de liefde Gods bezweken was. En eerst toen God tusschen beide was getreden, en niet alleen zijn Zoon gegeven, maar ook hun kart omgezet had, toen hebben ze met al de koren van Gods engelen en al de scharen zijner gezaligden den lofzang aangeheven van de liefde Gods in de gifte zijns Zoons.

Ge peilt, ge verstaat die liefde Gods dan ook nog slechts halverwege, als ge alleen op de kribbe van dat Kindeke staart; en om die liefde Gods in vollen omvang, in al haar breedte en diepte, te grijpen, moet ge het oog ontsluiten niet voor één, maar voor twee daden van Gods wondere liefde; eerst voor wat Hij u in die kribbe van Bethlehem schonk, maar dan ook voor wat Hij wrocht in het hart der Maria's en der herders, die bij die kribbe zijn liefde aanbaden.

Alleen de gifte des Zoons zou de wereld niet gered hebben. Zonder meer zou dit heilige als een oliedrop op de golven der wereld vereenzaamd gedreven hebben. En en eerst toen de gifte des Zoons, door de gifte der genade in het hart der menschen achtervolgd werd, eerst toen brak het heil door, en wierd de redding der wereld gewis.

Hier ligt dan ook de band, die uw eigen zielservaring aan die kribbe van Bethlehem verbindt; en die u op uw Kerstfeest ja vreugdepsalmen op de lippen legt, maar tegelijk vervult met den pijnlijksten ernst.

Of wie zou niet de bede in het hart koesteren, dat waar God alzoo lief de wereld heeft gehad, straks dan ook heel de wereld achter Christus aanimocht gaan?

De schoone droom die nog telkens bekoort, en schier verleidt, en ons wel jammeren doet over het verleden, en treuren bij het heden, nu de vrijgemaakten des Heeren nog altoos zulk een kleine schare zijn, maar tevens de hope wil vasthouden, dat het welhaast anders zal worden, én onder ons eigen volk, én bij alle volken der wereld, om ten slotte al wat mensch heet, al wat adem heeft, voor God en zijneeniggeboren Zoon te doen roepen.

Ge kunt er bijna niet inkomen, dat de zonde zóó diep zou zijn ingekankerd, dat dit niet kan, en ge voelt gedurig u de profetie naar de lippen dringen, dat welhaast betere dagen komende zijn.

Onder de schaduw van het Kruis is het zoo zoet en zoo zalig, dat ge u niet kunt voorstellen, dat de groote menigte van wie op aarde leven niet ten slotte als één man onder die heilige schaduw de ruste voor het hart zouden zoeken.

En toch die droom mag ons niet ophouden.

Historie en eigen zielservaring bezegelen als om strijd het woord der Schrift dat u het tegendeel getuigt.

Het zegt toch niet weinig, dat reeds achttien eeuwen lang de predilong van het kruis is uitgegaan, en van de 1500 millioen menschenldnderen die op aarde leven, nog altoos meer dan 1000 millioen zelfs Jezus' naam nauwlijks kennen.

En toch zou dit nog niet ontmoedigen, want volijverige missie, dat toont het verleden, kan wonderen doen.

Maar wat zegt u het gedoopte, wat zegt u het dusgenaamd gekerstende Europa ? Dat heet nu alles Christelijk, maar zijn het Christenen? En veel meer nóg, is ^1? afval onder wat Christen heet niet nu reeds zoo schrikkelijk uitgebroken, dat ge in het cijfer, jaar na jaar, in Europa meer aan Christusbelijders verliest, dan ge in Azië en Afrika saam door uw Zending belijders voor den Christus winnen kondt? Brokkelt het niet achter u op den weg af, onderwijl ge vooruit den weg poogt te verlengen? En al bepaalt ge u tot uw eigen land, durft gij op de vijf millioen inwoners van uw eigen vaderland de proportie schatten van hen, die verzoend in hun Heiland de eeuwigheid ingaan, en die vele anderen, die wegsterven, van den Heiland der wereld ganschelijk vervreemd?

En bij die feiten, die ge niet loochenen kunt, voegt zich é& 'o.-wn^^& a.zielservaring, die immers ook u geleerd heeft, hoe ge uit uzelf in beginsel nog even vijandig tegen den Christus overstondt als eerst een Saulus, die tegen hem streed, en hoe het alleen de mogendheid des Heiligen Geestes was, die ten slotte ook u omzette van een vijand Gods in een vriend des Allerhoogsten.

Nog altoos dezelfde menschheid met hetzelfde tegen God verharde hart, en nooit anders dan één voor één de voorgekenden toegebracht, en de geroepenen gezaligd.

Niet een langzaam afnemen van het bederf der zonde, zoodat ten slotte de menigte als vanzelf de schaapskooi ingaat, maar nog altoos geheel dezelfde tegenstand, dezelfde macht, der zonde, hetzelfde nietwillen, en dezelfde blindheid voor de liefde Gods.

En daarom laat, wie den geestelijken moed heeft om in de waarheid Gods in te zien, zoo ijdelen droom van^& ^-toebrengingbij Bethlehems kribbe varen. Maar wat bij die kribbe geen droom voor hem blijft, het is zijn telken jare klaarder inzicht in die liefde waarmee God én de wereld én in die wereld ook hem heeft liefgehad.

o, Anderer ongeloof verlokt zoo licht, om juist op onze hooge viertijden, onszelven als de minnaars van den Zone Gods te verheffen boven hen die zoo heerlijk een Heiland nog verwerpen blijven. W^i; 'althans hebben hem dan toch toegezongen, en uit onze woning voor het minst klimt het lied der liefde en des lofs voor hem op.

Maar dieper iuzicht van de Hefde Gods bestraft die zelfverheffing, en doet ons juist bij de Kribbe van Bethlehem in te dieper zelfbeschaming wegzinken.

Want gewisselijk, er is niets heerlijker dan de Zone Gods, en in hemel of op aarde niets of niemand te noemen meer dan Immanuël al uw lof en al uw liefde waar­ dig. En toch dien. Christus zoudt ook gij verworpen, het bloed van dat heilig Godslam zoudt ook gij vertreden hebben, indien niet diezelfde liefde Gods, die u den Zoon schonk, u ook voor de heerlijkheid van dien Zoon het blinde oog geopend, uw onwiUigen wil tot hem overgebogen, u in uzelven vernederd en voor hem op de knieën had gebracht.

Zoo is het dan juist die hooge glorie van Bethlehem, die onuitsprekelijke rijkdom van de gifte des Zoons, die u toont, hoe diep ook in u het bederf school, dat ge zelfs zulk een Heiland zoudt verworpen hebben.

Zoo is het dan niet Gods liefde die u den Zoon schonk, en uw liefde die dien Zoon aannam, maar uit God alleen is hier al uw liefde. Uit Hem de liefde die jons zijn eeniggeboren Zoon schonk, en uit Hem evenzoo de liefde, die Hij u instortte, opdat ge dien Zoon zoudt kunnen minnen.

Niets uit u, uit Hem het alles u toegevloeid, niet alleen de gifte des Zoons, maat óók de aanneming der gifte.

En daarom blijft de zielsuitstorting van den psalmist: tNiet ons, niet ons, o, Heere, uw Naam alleen geef eere, ook bij de Kribbe van Bethlehem de lofpsalm van Gods kind.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1897

De Heraut | 4 Pagina's

„Alzoo lief de wereld”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 december 1897

De Heraut | 4 Pagina's