Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Uwe heerlijkheid over hunne kinderen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uwe heerlijkheid over hunne kinderen”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

[NIEUWEJAAR.]

Laat uw werk aan uwe knechten gezien worden, en uwe heerlijkheid over hunne kinderen. Psalm 90: i6.

Bij eiken overgang van jaar in jaar spreekt ons altoos weer de negentigste Psalm in de majesteit zijner roerende taal toe.

Veel meer dan drie duizend maal greep die wisseling des jaars reeds plaats, sinds Mozes dezen psalm der geslachten^ dit lied der eeuwen dezen zang der omloopende/izr^« zong, en nog spreekt zijn psalm ons toe, als ware hij gisteren pas gezongen.

Mozes was, bij het dichten van dit lied, blijkbaar de zestig jaren reeds voorbij, en tot de zeventig naderende, en zag hoogstens nog een vijf a vijftien jaren als toekomst voor zich liggen. »Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of zoo we zeer sterk zijn tachtig jaren". Het vermoeden zelfs, dat God zijn leven zoo buiten mate verlengen zou, om zijn volk uit Egypte, en door de woestijn tot aan Kanaan te leiden, kwam in Mozes, gelijk zijn lied toont, niet op.

In tmoeite en verdrief' was zijn leven wegge­ b sleten, en nu drong het op htm. zas, hoe snellijk ( zijn leven kon toorden afgesneden^ en hoe het i almeer bij elk nieuw jaar dat hij intrad werd t een daarhenen vliegen^ een henengaan van onztd dagen in Gods verbolgenheid^^ta. doorbrengen v de zoo vluchtige jaren als een gedachte. Hij voeld zich ^overstroomd"^ en als een die gedurig ige-w lijk een slaaf was. En dan, ... plotseling im­ w mers kon eiken dag de Dood door zijn venster e binnenklimmen. Nog bloeien in den morgenstond w en eer het avond is, zijn afgesneden door Gods zo ontzettende almachtigheid, om te verdorren in 'het graf.

_ Maar juist dat besef, alsof zijn leven ten einde liep, en zijn »werk" op aarde niel verder zou koraén, bezielt hem voor dit biddend lied der d g eeuwen, waarbij zijn smeeking in twee instantiën uiteengaat.

»Bevestig Gij het werk onzer handen, ja, het werk onzer handen bevestig dat", aldus bidt hij met het oog op wat achter hem ligt. _ sLaat uw heerlijkheid over mijn kinderen gezien worden", dat is zijn bede voor wat komen zal, als hij er niet meer is.

Verleden en toekomst als ineengestrengeld.

In het »verleden" ligt het volbrachte werkyda alleen zijn God bevestigen kon. In de »toekomst" het opbloeien zijner kinderen en kindskinderen van geslachte tot geslachte, waarover God zelf alleen zijn heerlijkheid kon doen opgaan.

Hoe breed, hoe zielverheffend is deze grootsche opvatting van het omloopen en zich vernieuwen der jaren!

Niet een kleinzielig staan blijven bij dat jaar dat nu weer weg is, en dat ééne nieuwe jaar, dat nu weer komt, maar een moedig opklimmen op den top der bergen, en van dien hoogen bergtop heel liet eigen leven, ja heel het leven dezer wereld, dat achter hem ligt en voor hem heen zich uitstrekt, met één blik overzien.

Zoo staart hij achter zich tot in verre geslachten terug, sHeere, Gij zijt ons geweest een Toevlucht van geslachte tot geslachte, " Ja tot aa en achter de schepping gaat hij terug: »Eer de bergen geboren waren en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God."

En nu ziet hij, hoe God al die duizenden jaren het ééne geslacht der menschen na het andere heeft doen geboren worden, maar ook even dikwijls en even onveranderlijk tot die geboren menschenkinderen gezegd heeft: tKeert weder, gij menschenkinderen."

En zoo snelt het leven nóg voort en voort. Geslachten die komen, en geslachten die gaan, nu bloeiend, straks verdorrend, en om der zonde wil verdriet, en smarte, en dood hen najagend, tot ook zij Weer ondergaan en verdwijnen, en God wederom al die steden en dorpen bevolkt met nieuwe menschen, die uit die oudere zijn voortgekomen, en het werk'-dier vroegere geslachten voortzettend; en onder al dat wisselende is alleen God zichzelf gelijk blijvend, Hij in wiens oogen > duizend jaren zijn als de dag van gisteren als hij voorbij is gegaan."

En in dien vloed der eeuwen, in dien stroom der jaren drijft nu ook Mozes zelf mêe. Hij is er pas gekomen, en nu reeds snelt zijn leven naar het einde. Hij voelt dat ook hij straks weggaat.

Maar al gaat hij weg, hij laat twee dingen achter, zijn werk en zijn kinderen. En die beide beveelt hij nu aan zijn God aan.

Dat werh, o God, bevestig het in het midden van dien stroom der jaren. En die kinderen, in wie mijn bloed zal voortleven, o. God, laat uw heerlijkheid over hen opgaan.

Ot liever nog, want hij is zelfs niet in zijn kinderen zelfzuchtig, maar neemt in éénzelfde bede, met zijn eigen kinderen, ook de kinderen zijner vrienden en broederen, ja, de kinderen van al de gekochten des Heeren op: iLaat uw werk aan al uwe knechten gezien worden, en uwe heerlijkheid aan hun kinderen, "

Men kan bij het ingaan van een nieuw jaar in hoofd en hart ook met andere dingen vervuld zijn. /

Met dingen die op zich zelf volstrekt niet zondig zijn, waar veeleer wel terdege het hart op moet gezet worden.

Wie tobt met zwakte en krankheid, snakt naar beterschap en herstel. De balans van inkomst en uitgaaf die staat opgemaakt te worden, kan reeds in het vooruitzicht verschrikken. Men kan toe zijn aan een keerpunt in het leven, dat verloofden straks ten huwelijk gaan, of, voor een ander een vaste positie in het leven, lang begeerd, eindelijk te komen staat, kortom, er kan allerlei ook binnen den kleinen, engen kring van het heden ons hart onrustig maken, en waarom zou ook zulk een begeerte niet met smeeking voor God mogen komen?

Maar toch, we wenschen zoo vurig, dat 's Heeren volk bij zulke keerpunten niet aldus in de lage vlakte blijve staan, maar iets van het eeuwige in het hart blijke te dragen. En daartoe moet het met Mozes op dien bergtop klimmen, van waar de blik achterwaarts en voorwaarts, uit de eeuwigheid, heel den stroom des tijds overziet, en de gekenden des Heeren kunnen inleven in de toekomst van hun eigen kinderen.

Zoo eerst leven ze het leven des Verbonds. Naar den regel van het »U en uwen zadé". Zoo eerst leven ze uit de Doopsgedachte: » U en uwen kinderen en zoovelen als daar verre zijn". _

Gewisselijk we gaan henen. Niet lang meer, of ook onze plaats is in het Vaderhuis daarboven. Maar van één kant gaan we niel heen. In onze kinderen leeft ons leven voort, en de draad van dat leven, dien we hier glippen laten, nemen we str.iks weer op, als eens bij de wederkomst van Ciiristus, onze eigen kindskinderen, of de achterkleinkinderen onzer kindskinderen, ons ontmoeten voor den Troon van het Lam.

Onze naam vergaat, maar in onze kinderen blijft onze naam, blijft ons geslacht voortleven, of liever niet 071s geslacht, maar het geslacht waaruit we zelven zijn opgekomen. Door het wondere huwelij If zet zich de ineenschakeling van ons geslacht voort, en schakelt zich saam met andere geslachten. Maar toch is het één stroom, in ééne richting voortgestuwd, van een eigen soort menschelijk leven, gelijk zich dit in uw geslacht verbijzonderd heeft; en dat in zoo ^ veler geslacht dat voortleven van wie wegstierf niet gezien wordt, is eigen schtild,

Hoe velen die nooit aan dat voortleven in hun kinderen en kindskinderen denken, In wier gebed die uitvloeiing van hun eigen bloed in de toekomst der geslachten nog geen plaats vond. Die geen eigen karakter ontwikkelden, en daarom ook geen type in hun geslacht konden doen voortleven. En die hun kinderen, ja liefhebben, en ook voor hun kinderen wel zorgen, maar toch van dit opgaan van den glans der heerlijkheid over hun kin­ g deren en kindskinderen, tot in verre geslachten, een flauw besef hebben.

Zelfs als het op huwen aankomt, hoe vaak geeurt het dan niet, dat men uit allerlei oorzaak ^«gehuwd blijft, zonder dat de zielsbegeerte om n volgende geslachten zijn eigen leven voort e zetten ook maar meespreekt; en dat men egelijk, e want dit volgt er uit, voor een ander an e mogelijkheid hiertoe afsnijdt.

Hoeveel hooger stond dan Mozes niet, voor ien die toekomst van zijn kinderen bij het isselen der jaren, vooraan in zijn gedachten n in de overleggingen zijns harten stond. Zijn ^ erk ja beveelt hij Gode aan, maar bovenal ijn kinderen, of de heerlijkheid des Heeren ver hen mocht opgaan.

En waar zóó het gebed was, hoe heerlijk is aar niet de uitkomst geweest! T E

Of is er eén geslacht, als het geslachte Jacobs s eweest, waarbij zóó'hèetlijW Se glans van's Hee-** s ren genade"^ J^Ï de kinderen en kindskinderen is opgegaan ? ' ,

Zijn kinderen-op het hart te dragen. Daarmee het jaar in te gaan. Onder dat zalig gesternte het jaar te doorleven. Het staat zooveel hooger dan »om vele dingen bekommerd te zijn." Het verheft, en geeft aan de ziel dat heilig durven voor de toekomst, want wie het op zijn kinde­ X ren werpt, diens hulpe staat in den naam zijns Gods. Het snijdt het enghartige, het kleinzielige af. Het maakt onzen blik ruim. Het doet grijpen tot ver in de toekomst der eeuwen.

Mits — want daar hangt het aan — dat dit op het hart dragen van onze kinderen, niet worde een soort verafgoden van onze lievelingen, een opgaan van onze zorg voor hen in de zucht om hen biiten verleiding te hondenen angstvallig teeder o; j te voeden, maar zonder te rekenen met d'ï plek en plaats, den dienst en de roeping die in het Koninkrijk van Christus de hunne zal ziin.

Ze zijn er bij tientallen aan te wijzen o, zoo zorgvuldig opgevoed, en waaruit toch niets voor het Koninkrijk van Christus is geworden, of kon worden, omdat al die teedere zorge wel het kind, en het welzijn van dat kind, maar n niet dat kind als iknecht of dienstmaagd des Heeren" op het oog had.

Het kind wordt dan iets aparts. Het moet gezond zijn, het moet braaf blijven, het moet in den hemel komen, en op aarde een zoo goed mogelijke posiiie krijgen. Maar het gaat niet om Jezus, niet om voor Christus een dienstknecht of dienstmaagd Hem ter eere te bereiden. Wel zaligheid voor zijn kind. Maar niet de heerlijkheid van Jezus over zijn kind en kindskind wordt dan de bezielende gedachte.

Men voelt zich dan niet als lid van het volk van God, met zijn kind er bij, om straks het leven, en straks den strijd van dat volk des Heeren onder de banier der Kruises voort te zetten. Men gaat van jaar op jaar, en straks uit zijn laatste levensjaar de eeuwigheid binnen, maar in die jaren zelf heeft men niet onder het Vfrband der eeuwigheid geleefd, en daardoor zijn kinderen niet aangezien met het oog op wat na oris sterven voor Gods volk komende is.

Zoo was het lange jaren bij maar al te velen. God zij lof, dat er thans betere voorteekens zijn. In onze kerken kwam weer vastigheid. De Doop]f is weer levendig geworden. Banden aan het verleden en aan de toekomst worden weer gevoeld. Een schooner dageraad is opgaande.

Maar toch die schoone dageraad gaat gewisselijk weer onder, als God het werk onzer handen niet bevestigt, en als niet in allen kring van 's Heeren volk, voor elk jaar dat nieuw komt, aller gebed sa^mvloeit in die ééne bede: »Uw heerlijkheid, o God, zij over mijn kinderen en kindskinderen, van geslachte tot geslachte. Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 december 1897

De Heraut | 4 Pagina's

„Uwe heerlijkheid over hunne kinderen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 december 1897

De Heraut | 4 Pagina's