Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE VOGEL ONTVLUCHT.

XII.

Op zekeren morgen wilde Kasper juist de deur uitgaan, toen een onderofficier binnentrad, de kamer vorschend rondkeek, en toen vroeg: „Is Frits niet hier

? " „Neen", sprak Kasper, „hij is al heel vroeg uitgegaan." „Hij had, " zei hij, „de wacht op het slot."

„Ja, dat is zoo, maar hij is er niet geweest. Ik kwam hooren of hij ziek was."

Onze goede Kasper Ottmann werd bleek van schrik. Hij vreesde het ergste, en wist ook wat hem zelf, die over den jongere gesteld was, wachten kon. Haastig ging hij met den onderofficier den weg op. Maar Frits was nergens te zien. Zij zochten op zijwegen, in de bosschen; zij riepen wat zij konden. Vergeefs •— de man was verdwenen.

„Zou hem een ongeluk overkomen zijn? " vroeg Kasper, nog altijd hopend, dat zijn grootste vrees niet waar zou blijken.

„'t Is kwalijk te denken, " was het antwoord.

„Het slot ligt geen vijf minuten ver van hier. 't Is in 't hartje van den zomer. Overal zijn men-Echen en de weg is breed en gemakkelijk. De vogel zal gevlogen zijn. Gij moet het in elk geval gaan melden."

Kaspers hart klopte van vrees, hoe onschuldig hij ook was. Nog nooit was hem een wandeling zoo zwaar gevallen als de korte naar den hoofdofficier, die in het slot een paar kamers had. De onderofficier bracht Kasper binnen, en ging toen heen. Bevend en in enkele woorden bracht onze lijfwacht zijn boodschap uit.

De officier die veel van Kasper hield schrikte toen hij 't hoorde zoozeer, dat hij een oogenblik niet spreken kon. Toen hij zich hersteld had sprak hij: „Weet gij, Ottmann, wat ik nu zou willen doen als ik mocht ? Ik zou zeggen: Ga naar beneden in den stal. Daar staat mijn paard. Zadel het en rijd zoover weg als spoor en zweep het brengen kunnen. Maar ik moet mijn plicht doen.

Gij waart verantwoordelijk en nu Frits er niet is, moet ik u gevangen zetten, al geloof ik vast en zeker dat ge onschuldig zijt."

Eer vijf minuten verstreken waren zat Kasper reeds, met boeien aan de voeten, opgesloten in een der benedenvertiekken van het slot, die tot opsluiting van gevangenen dienden. Hij had naar den predikant willen gaan, en nu moest hij zich hier vervelen, geketend als een misdadiger zitten. Maar meer nog dan de boeien kwelde hem de gedachte, dat hij voor medeplichtig kon worden gehouden aan een misdrijf waarop een zware straf stond. Zijn leven kon er mee gemoeid zijn; iedereen wist hoe schrikkelijk de toorn van den vorst kon zijn, allereerst en vooral als er iemand was gedeserteerd. m d

Zoo zat dan Ottmann droevig neder, en gluurde door de traliën van zijn venster, dat op het groote plein of groene veld vóór het slot uitzag. Op dit veld liepen verschillende lanen uit van heerlijke, zware lindeboomen die als stralen uit een punt zich in een halven kring uitstfekten. Al uitziende, bespeurde onze gevangene, hoe kleine afdeelingen huzaren naar verschillende zijden werden uitgezonden, om zoo mogelijk den vluchteling nog te vangen. En Kasper wenschte in zijn hart, dat hun tochten vergeefs mochten zijn. Want al gunde hij den knappen Frits een flinke straf, den dood, die b S t E H S S SB M d M hem, werd hij gevangen, waarschijnlijk wachtte, achtte Kasper toch terecht veel te hard een straf voor zulk een vergrijp. Doch men maakte in die tijden korte wetten; we mogen dankbaar zijn dat het nu anders is.

In de eenzaamheid stortte onze vriend zijn diepbedroefd hart uit voor God, van wien hij te allen tijd zijn hulp en heil verwacht had.

De Heere God kende zijn onschuld, en kon hem ook uit allen nood redden. Dat troostte hem en weerhield hem van geheel moedeloos te worden hee donker het uitzicht ook was. Vriendelijk was het en heerlijk in de natuur.

De morgenzon lag op het welig grasveld, en schitterde op de schoone bloembedden, die hier en daar prijkten. De lindebladeren suisten in den morgenwind, en de gouden zonnestralen vielen er tusschen door op de grintwegen der lanen. De groote fontein op de plaats van het slot wierp kletterend en voortdurend een waterstraal omhoog, en de droppels, als stofregen neervallend, schitterden met de helderste kleuren van den regenboog. De vogels en de insecten in de geurige vlierboschjes kon men duidelijk hooren en toch....

Toch kon dit alles Kasper niet opbeuren.

Want hij was niet vrij. En wie niet vrij is kan niet blij zijn. Daarom zegt ook de Heere Jezus dat Hij ons vrij maakt, vrij van de zonde en de schuld, en daardoor geeft Hij een blijdschap die zoo groot is, dat men er gelijk Paulus en Silas, zelfs lofzangen Gode bij zingen kan in den kerker. Onze vriend was echter zoover niet aanstonds. Hij had eerst een zwaren strijd te strijden gehad, die hem alle schoonheid der natuur deed vergeten. Onschuldig lijden, sterven misschien, alles kwam er bij hem tegen op.

't Was hem onmogelijk op de bank bij het venster te blijven zitten. Hij sprong op en wilde met haast het vertrek doorloopen, doch de voetboeien belett'en het. Toch liep hij zoo snel mogelijk 't vertrek op en neer, onrustig, gejaagd.

Alle bewijzen overdacht hij, die aan te voeren waren voor zijn onschuld, al wat strekken kon om te bewijzen, hoe hij van Frits' vlucht niets had geweten, die niet had kunnen verhinderen.

Maar Ottmann wist tevens, hoe weinig dat a hem baten zou, als de vorst in woede ontstak.

Want dan, hielp geen redeneeren en werd naar niets gevraagd, 't Was juist die gedachte, welke er Kasper toe drong zich geheel in des Heeren hand te stellen, bij wien uitkomsten zijn tegen den dood. Nu vouwden zich zijn handen tot het gebed, gelijk we straks reeds zeiden, en terwijl hij zoo zijn hart voor God uitstortte, kreeg onze vriend de verloren rust weder, en werd hij kalm, zoo zelfs, dat hij, door overspanning afgemat, op de bank neerzonk, en in diepen slaap viel.

Een zacht tikken op zijn arm wekte hem geruimen tijd later. Hij zag op. Twee mannen stonden vóór hem. De een was zijn cornet of overste, de heer Von Soden, de andere zijn vriend, de hofprediker Robenhausen.

„Gij hebt zeker aangenaam gedroomd, Ottmann", sprak de laatste, „gij hebt in den slaap geghmlacht, juist als kinderen dikwijls glimlachen."

„Ik droomde ook, dat ik nog een kind was, " sprak Kasper. „Het was mij als lag ik in mijn bedje thuis, en als boog moeder zich over mij heen. Nog zie ik haar ernstig en toch zoo vriendelijk gezicht. Ze zong een lied, dat ik nog ken, , uit het gezangboek: „Mijn harte wees tevreden Wat onrust hier beneden, Wat leed of smart ook komen wil; Acht u niet voor verloren, 't Is u van God beschoren.

Wees als een lam, geduldig, stil."

„'t Is mij als hoor ik haar nog zingen."

„Dat is een goed teeken, " sprak de hofprediker, die moeite had zijn tranen te weerhouden, „maar Ottmann, beantwoord mij nog één vraag: Zijt gij geheel onschuldig aan de vlucht van uw kameraad? " „Wat zou er mij toe bewogen hebben, Frits te helpen vluchten? " sprak Kasper. „Ik had wel al lang bemerkt, dat hij zich hier gevoelde als een vogel in een kooi. En juist daarom heb ik hem herhaaldelijk ernstig gewaarschuwd, maar hij wilde niet luisteren."

„En hebt ge niet tot den overste van uw vermoedens gesproken? " „Neen, dat wilde ik niet. Zoolang ik niets zeker wist — want Frits zei niets •— mocht ik een kameraad niet in groote ongelegenheid brengen, dacht ik, en dat meen ik nog. Heb ik 't mis, dan is dit mijn eenige schuld."

„Goed", zei de dominee, „ik zal uw voorspraak zijn, Ottmann, zoo veel ik kan. Wees getroost.

God zij met u."

De heeren vertrokken en Kasper hoorde nog hoe de predikant bij 't heengaan tot den cornet zeide: „Als 't maar eerst morgen is. Kunnen we de zaak uitstellen dan is hij gered.

CORRESPONDENTIE.

H. P. V. K. te R. Hoewel we vaak, ook als 't persoonlijk vragen betreft, antwoorden, zult u zelf gevoelen dat er toch ook een grens is; of we begrijpen u niet recht. O. i. kan in de stad uwer inwoning menigeen u veel beter helpen dan wij.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 januari 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 januari 1898

De Heraut | 4 Pagina's