Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN RUSTIGE PLEK.

XVIII.

De oude peetoom was een man die niet alleen wist te praten, maar ook te handelen. Dit zou hij bewijzen. Hij begreep, dat zijn neef afdoende moest geholpen worden en ook dat dit niet kon geschieden met een handvol guldens.

Zoo bedacht hij dan wat verder te doen ware, en zie — de Heere opende een weg. In het dorp Zimmern was de post van schoolmeester opengekomen. Als hij nu zijn peetzoon dat baantje eens trachtte te bezorgen. Dan had de man althans een huis om in te wonen en brood om te eten.

't Eerste wat de oude heer deed was zijn neef het plan te vertellen, en hem op te wekken zelf zijn best eens te doen. Wel klinkt het vreemd voor ons te hooren dat een smidsbaas zoo in eens schoolmeester wordt, maar we zagen reeds vroeger, niet waar, dat in dien tijd iedereen, die niets beters kon vinden, maar schoolmeester werd. Er waren o. a. in ons land vele knappe, degelijke onderwijzers, maar ook veel bijloopers, die vandaag varkens en morgen kinderen hoedden. Doch dikwijls werd ook voor beide werkzaamheden nagenoeg evenveel betaald.

De peetoom, die niet van half werk hield, deed echter nog meer dan brieven schrijven. Nog dienzelfden dag ging hij bij deze en genen, die in de zaak wat te zeggen had, om de gunst te verzoeken voor zijn neef. Dit viel vrij goed uit, want de oude verver was een algemeen geacht man. Toen kwam Kasper zelf over, en nu togen oom en neef er samen op uit. De eerste die bezocht werd was Kaspers vroegeren leermeester, dominee Freyer, die, hoe hoog bejaard hij ook was, nog altijd trouw zijn ambt waarnam.

De oude leeraar was hartelijk blij en blij verrast toen hij zijn vroegeren, beminden leerling weder voor zich zag. Aan het vragen en vertellen was zoo gauw geen einde. De predikant, die 't jammer vond dat zijn oude vriend tot nog toe zoo weinig van zijn kennis en geleerdheid had genoten, verheugde zich toen hij hoorde, dat er eindelijk iets gevonden was, 't welk hem in staat kon stellen zijn gaven te besteden en tevens zijn behoorlijk onderhoud te vinden. Hij beloofde alles te zullen doen om het plan te helpen verwezenlijken. Daarmee nu was de zaak een heel eind gevorderd. Want gij moet weten dat in dien tijd en in die landen de schoolmeesters aangesteld werden o. a. door den kerkeraad, die hier het toezicht had over meer dan één gemeente. Van dien kerkeraad nu was magister Freyer de voorzitter.

Nadat nu oom en neef nog een bezoek hadden gebracht bij den tweeden predikant en bij een der ouderlingen, kon Kasper vertrekken.

Hij had alle hoop, want de tweede predikant had hem ook zijn woord gegeven al 't mogelijke te zullen doen. Dit kwam doordat in 't gesprek duidelijk was gebleken, hoe Ottmann niet iemand was als zoovelen van de liefhebbers die zich aanboden: kleermakers, wevers enz., die vaak zelf liever nog school hadden moeten gaan. Dit bleek maar al te zeer, wanneer de kerkeraad zulke lieden onderzocht, hen examen liet doen, gelijk de gewoonte was. 't Was dan niet zelden heel moeilijk uit allen die zich aanboden er ook maar één te kiezen, dien men met goed fatsoen aan de grafelijke regeering kon voorstellen, om benoemd te worden tot schoolmeester en veelal tevens tot doodgraver, klokkeluider, koster, voorzanger, enz.

Met een blij hart keerde onze smid naar Feuchtwangen terug. Hoe vroolijk was hij toen hij Margaretha verhaalde hoe hij gevaren was en wat hij mocht verwachten. Voor 't eerst in langen tijd kwam er weer een lachje op de bleeke wangen der uitgemagerde vrouw. Vier weken later ontving onze smid een dikken brief met een groot lak; hij was benoemd tot schoolmeester te Zimmern. Toen sprak de vrouw: „Geloofd zij de naam des Heeren, die voor ons gezorgd heeft, en in allen nood voorziet." Zoodra het weer gunstig was pakte onze vriend zijn boeltje Jjijeen en aanvaardde de reis. We hebben reeds gezien, dat hij behouden in Zimmern aankwam. Was de overgang groot, 't bleek onzen nieuwen schoolmeester weldra, dat hij geen reden had

tot klagen, maar integendeel alle oorzaak om God en menschen te danken. Immers zelfs menig oudere in het onderwijzersvak kon hem benijden. In dien tijd toch zou men op vele dorpen te vergeefs naar een schoolgebouw gezocht hebben. De schoenmaker, kleermaker of kuiper, die meteen schoolmeester was liet de kinderen eenvoudig in zijn werkplaats, of in zijn huisvertrek komen. Dikwijls woonden dehOnd en de kat, ook wel een varken, de lessen bij, of zat in een hoek de knecht jassen te verstellen. Op verscheiden plaatsen had men wel scholen, maar die worden ons beschreven als „spelonken", een vreemd woord dat „hol" beduidt, waarom er dan ook bij wordt gemeld, dat die schoolgebouwen wel schoolhuizen heetten, maar „der. naam van huizen niet verdienden." Tegenwoordig is 't net andersom, en zijn de scholen vaak al te mooi en te kostbaar ingericht, wat ook niet deugt.

Maar in Zimmern was men wat scholen betreft al ver gevorderd. Reeds 30 jaar vóór Ottmann er kwam, en wel in 1737, hadden de dorpelingen een flink gebouw gezet. Dit bestond voor de eene helft uit een behoorlijke ruimte voor de jonge jeugd en nog twee kamers voor den meester. De andere helft die er geheel van gescheiden was, diende tot woning voor den dorpsherder en voor enkele armen, doch die waren er in Zimmern heel weinig. Straks zult ge zien waarom-we dit moesten weten. Op de school stond een torentje met een uurwerk dat sloeg, en een bel. En al de dorpelingen waren er trotsch op, als 's morgens de bel luidde, en de kinderen naar school riep.

Zoodra onze meester zijn nieuw huis had betrokken, ging hij een bezoek brengen aan zijn peetoom. Want hij wist wel, dat die allereerst en allermeest had beschikt, dat hij, Ottmann, zoo zonder nader onderzoek, op goed geloof door kerkeraad en regeering werd aangesteld.

„Zoo mijn jongen" sprak oom, terwijl hij dikke rookwolken blies uit een Duitsche pijp, bijna zoo groot als hij zelf. „Hoe bevalt het uhier"!

„O best, de Heere God heeft het welgemaakt". „En wat zijn de verdiensten" ?

Kasper haalde den brief, waar zijn aanstelling in stond uit den zak en las:

„Er zal den genoemden schoolmeester worden toegelegd, tachtig gulden in 't jaar, te betalen twintig gulden aan 't eind van elke drie maanden."

„Dat is niet te veel, " sprak de oude heer, „maar ziet ge, er komt nog minstens veertig gulden bij. Gij hebt immers ook 't kosterswerk te doen bij begraven, trouwen enz.? "

„Ja zeker, ook voor Nieder-Pappenheim." „Nu alle beetjes helpen en als ge hier bevalt, schiet er nog wel eens wat meer over."

Misschien zullen de lezers die zoowat weten m hoeveel een en ander, dat we noodig hebben, g kost, niet begrijpen, hoe de meester en zijn F vrouw van zoo weinig konden leven, van nog p geen drie gulden in de week, al hadden ze dan ook vrij wonen. Maar vóór alles moet ge wel u bedenken, hoe 't geld toen veel meer waarde had dan nu, d. w. z. voor een gulden kon men acht of tienmaal meer koopen dan thans. Wie 500 gulden in 't jaar verdiende, behoorde destijds in die streken tot de zeer gegoede menschen. Tegenwoordig verdienen reeds de meeste ambachtslui meer.

En dan, als oom gezegd had, er viel nog al eens wat voor den schoolmeester af. Voor 't klokkeluiden b.v. werd hij afzonderlijk betaald met wat men „luid-garven" noemde, d. w. z. een soort belasting, die in koren werd betaald, zoodat Kasper nooit brood behoefde te koopen.

Van twee velden mocht hij de aardappelen rooien. Brandhout — dat in die streken niets kostte — brachten de boeren hem thuis. En in den slachttijd, of als meester voor iemand een brief had geschreven, of een jongen nog eens een beurt bij zich aan huis had gegeven, dan werd dit beloond met een paar braadworsten, een kwart varken of een mand vruchten enz.

Kortom, onze vriend had voor het tijdelijke en wijl hij 't niet in de weelde zocht, volkomen zijn nooddruft. Dat nu is voldoende en wij weten ook wat des Heeren Woord zegt over vergenoegd te zijn met het tegenwoordige. Dit nu waren man en vrouw beide.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 maart 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 maart 1898

De Heraut | 4 Pagina's