Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN EEN NIEUWEN WERKKRING.

XIX.

De nieuwe schoolmeester had niet alleen een goed leervertrek, maar ook zijn huis zag er lief uit. De vensters kwamen uit op het Zuiden, en zoo had dan de zeer lijdende, door de jicht gekwelde vrouw, een gezellige kamer tevens juist voor haar geschikt. Werden op mooie dagen de vensters geopend, dan woei de lauwe zomerwind naar binnen, en voerde althans de geur van heiden en wouden mee, die de vrouw ook door het venster zien, maar die zij niet betreden kon.

De schoolmeester begon zijn werk goedsmoeds en met lust. Nu moet er bij gezegd, dat de taak niet uiterst zwaar was, vooral niet voor iemand die als Ottmann vrij wat wist, en een gezond lichaam had. Men was in dien tijd met wat minder tevreden dan thans. De kinderen leerden spellen, tamelijk lezen, ook schrijven en rekenen, Bijbelsche geschiedenis, en den cathechismus van Luther, en wie van dit alles redelijk wat wist, werd voor „uitgeleerd" verklaard, — wat natuurlijk eigenlijk niemand ooit is.

't Was niet veel dat de kinderen opdeden, maar er was ook weinig leertijd. Vier of vijf maanden in den winter was er geregeld school, vijf of zes uur daags. Dan ging alles flink zijn gang, en zat de meester lang niet stil. Maar zoodra de lijster van de hooge dennentoppen zijn tonen door het bosch liet klinken, en het roodborstje rondsprong op de hagen der dorpstuintjes, kwamen er al heel gauw vrij watleege plaatsen op de banken. Ten slotte verschenen nog alleen de kleine kleuters met het A-B-boek.

Maar wanneer de eerste zwaluwen weer piepten, en na de lange reis uit Afrika hun nestjes aan de balken weer opzochten, dan was het heelendal uit met het schoolbezoek. Dan kon dé meester de school gerust voor een half jaar sluiten, en was er heel groote vacantie, te weten voor den onderwijzer, niet voor de kinderen.

Want die moesten dan eiken dag naar het veld, om hun ouders bij den arbeid te helpen.

Onze vriend Kasper had dus, dat ziet ge, al den tijd om zich met tuin-en akkerbouw bezig te houden. Ook daarin had hij een voorrecht boven sommige andere schoolmeesters, die in den zomer voor paardenhoedersmoesten spelen.

Zoo was het ook in Zimmern geweest, doch dominee Sonnenmayer had dit afgeschaft, wijl bij terecht zulk een werkje al te mooi vond voor den hoeder der jeugd. En de boeren erkenden dat de dominee gelijk had. De enkele paarden — voorwaar geen pronkbeesten of strijdrossen — werden voortaan door een herdersjongen naar de wei gebracht.

Dominee Sonnenmayer preekte in het reeds genoemde Nieder-Pappenheim en was bekend om zijn verbazend lange preeken. Als Ottmann des middags om i uur naar het dorp toog om als koster en voorlezer in de kerk dienst te doen, kwam hij niet voor zessen weer thuis. Hij moest de klok luiden, aan de deur geld inzamelen, den dominee opwachten, enz.

Het lastigst van alles was wel de post van voorzanger. Een orgel bezat de kerk niet, gelijk vele plattelandskerken. Zoo had de voorzanger dan alles met zijn stem uit te richten, om welke reden dan ook elke schoolmeester goed en luid moest kunnen zingen. Veel keus had men bij het zingen niet, daar een aantal boeren en boerinnen nauwlijks lezen konden. Men behielp zich dus met de meest bekende liederen. Doch ook zelfs zoo had de voorzanger nog een zware taak.

De Duitschers zijn, zooals men weet, meestal goede zangers, doch ze zijn dit niet altijd geweest. Keizer Karel de Groote, althans, die vóór 1000 jaar en meer leefde, en in Italië in de kerk heel mooi had hooren zingen, kon het gezang der Duitschers later niet meer uitstaan, 't Wordt trouwens ook beschreven als ululatus d. i. gehuil, zooals van wolven en beren. Tegenwoordig echter zingt men in Duitschland zeer goed.

In Nederland schijnt men juist vroeger beter te hebben gezongen dan nu. Althans, er is een tijd geweest toen wij Nederlanders onder de muzikale volken vooraan stonden. Tegenwoordig wordt er ook wel veel aan den zang gedaan, zelfs meer dan een vijftig jaar geleden, maar bijzonder zangerig zijn wij niet. Wie op straat loopt te zingen, al is 't een goed lied, komt toch in gevaar als beschonken of niet recht bij zijn zinnen beschouwd te worden. Het staat „onfatsoenlijk". Ook in de kerken wordt niet altijd welluidend gezongen. Vooral schijnt het ons volk bijna onmogelijk zóó te zingen, dat men de woorden kan verstaan.

Bij de Pappenheimers scheen nog wat van dat gehuil uit de 9e eeuw te zijn blijven hangen, maar, zoo zegt een schrijver, men nam het niet zoo nauw en de boeren hadden ook beter zenuwen dan thans. Kasper had echter vaak moeite de gemeente en ook zich zelf bij de wijs te houden. Ten slotte is er dan ook een orgel aangeschaft. J

Maar alles saam genomen, kon de schoolmeester zich best in zijn nieuwen werkkring schikken, en gaf zijn vrouw van harte gelijk, als zij sprak, zittende op haar bed: „De Heere God heeft het toch wel gemaakt. Toen wij geen uitweg meer zagen, heeft Hij er ons een geopend. Want Hij heeft alle wegen en middelen in Zijn hand." En zoo was het, al ontbrak het ook niet aan tegenheden, die echter buiten Ottmann's schuld waren.

Op zekeren winteravond namelijk terwijl hij rustig thuis zijn pijp zat te rooken, werd er aan de deur geklopt. Drie boeren traden binnen. Zij keken niet vriendelijk, en toen de meester vroeg, wat zij wenschten deed één 't woord en zei: „Hoor eens meester, dat ge de kinderen leert is goed. Maar dat ge de jongens beknort, als ze nu niet juist alle dagen op school komen, dat komt niet te pas".

„Maar vrienden", sprak de meester, „dat doe ik toch in uw eigen belang, en in dat van uw kinderen. Daarbij weet ge ook wel, hoe de dominee er op staat, dat de kleinen 's winters school gaan. 't Is al erg genoeg, dat ze 's zomers niets leeren."

„Ja, ja de dominee heeft goed praten, " zei nu een andere boer, „en de meester ook. Maar als wij handen te kort komen, moeten onze jongens helpen. Dit is billijk. Ze hebben zooveel wijsheid niet noodig."

„Dat weet ge niet, " zei de meester, „ik heb nu voordeel van wat ik als kind leerde, en ...."

„Hoor eens, meester, " zei de eerste boer, „een ouder is baas over zijn kind. We zullen de onze wel sturen, maar als het schikt. En ge moet er vrede mee hebben, als 't noodig is, dat we hen thuis houden. Ge moet dat toestemmen of we blijven geen goede vrienden."

Hoewel nu de meester heel goed wist, dat verscheiden ouders alleen als ze hun kinderen kwijt wilden wezen, als die hun lastig werden, de kleinen ter school zonden, zei hij dat maar niet, en trachtte de ontevredenen met zoete woordjes op hun gemak te brengen, zonder daarom toe te geven. Veel echter won hij niet, en het bleef voortdurend sukkelen met het schoolgaan, wat dominee en meester ook deden.

AAN VRAGERS.

P. B. Voor zoover ik weet is een ijp of een olm dezelfde boom, die op menige plaats groeien kan, waar andere boomen zouden sterven, 't Woord ijp wordt ook iep geschreven, en altijd zoo uitgesproken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 maart 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 maart 1898

De Heraut | 4 Pagina's