Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Rinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Rinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN EEN HOOG VERTREK.

XII.

„En nu? " vroeg George.

„Dat is Gode alleen bekend", was het antwoord, „slechts geloof ik niet, dat het raadzaam is hier te blijven."

„Dat is zoo. Dit kasteel is, om zoo te zeggen, zonder slag of stoot te nemen. Gij moet naar Hegau gaan, Ulrich. Daar ligt het slot Hohentwiel, dat nog nooit is. ingenomen sinds Konradijn van Zwaben 't ons geslacht naliet. Daar zijt ge veilig en in uw eigen bezitting."

„Gij hebt gelijk George; een beter raad is er niet. Dat blijft afgesproken. Vindt ge nu goed dat ik u ook mijn edelknaap toon? " vraagde hij ei-niet zonder eenige bitterheid bij.

„Best, dan zullen we in de bibliotheek gaan."

De jonge vluchteling had den nacht op het kasteel doorgebracht en zijn tijd goed besteed. Allereerst had hij behoorlijk gerust en daarna getracht aan zijn begrijpelijke nieuwsgierigheid te voldoen, omtrent de plaats waar en den heer bij wien hij zich bevond. De „secretarius" d. i. de geheimschrijver van graaf George, had hem

ingelicht en ook de dienstboden hadden hem allerlei vragen beantwoord. De knaap wist dan nu, dat hij op 't slot Reichenweiher was en bij den hertog van Wurtemberg, toen dezelaatste hem liet roepen.

Eerbiedig doch niet bloo trad de jongeling de boekerij binnen. Dit was de plaats waar graaf George zich veelal ophield, daar hij een liefhebber was van lezen en onderzoeken; hij aardde daarin naar zijn vader Hendrik. Thans waren de twee vorstelijke broeders er bijeen. De najaarszon scheen helder door de boogvensters, en haar stralen speelden op den kunstig ingelegden vloer en op de wanden, die met vergulde lederen tapijten waren behangen. Het booze weer was nu voorbij, en in bonte herfstpracht lag het landschap aan den voet van het slot, en bood een heerlijken aanblik.

In een der vensternissen zat de voortvluchtige hertog. Tegenover hem stond graaf George, leunend tegen het venster, en achteloos starend over het wijde veld rondom, 't Was den jongeren broeder niet mogelijk zich geheel te bedwingen, wanneer hij dacht aan het ongeluk, dat Ulrich en het hertogelijk huis en heel het land Wurtemberg had getroffen. Zijn gewone vroolijkheid en luchthartigheid was verdwenen. Toen de knaap binnentrad lette hij niet op hem, en bleef in gedachten verdiept.

Hertog Ulrich daarentegen sloeg een scherpen blik op den binnenkomende en vroeg: „Hoe heet gij mijn zoon? Het wordt tijd, dat ik het weet."

Zonder aarzelen antwoordde de knaap „Willem van Janowitz."

„Mij dunkt", sprak Ulrich nadenkend, „ik heb dien naam meer gehoord. Ja nu weet ik het. 't Was bij mijn oom, mijn pleegvader Eberhard — wiens ziel nu bij God is. Daar was een ridder die zoo heette. Zijn geslacht was niet uit Duitschland afkomstig, maar woonde al lang in Zwabenland."

„Hij was van ons geslacht", zei Wilhelm. „En gij weet nu ook wie ik ben? " „Ja, edele heer, gij zijt de hertog van Wurtemberg."

„Ik was het", hernam Ulrich droevig. „Maar luister nu, Janowitz. Ik zal voor u zorgen. De doorluchtige graaf hier, mijn broeder, wil u als edelknaap bij zich houden. Hij zal u door zijn secretarius in alle voortreffelijke wetenschappen laten onderwijzen."

Had Janowitz bij de eerste woorden vroolijke oogen gezet, bij de laatste betrok zijn gelaat zoozeer, dat hertog Ulrich 't wel moest opmerken en vroeg:

„Waarom kijkt ge zoo somber? Is u dat geen dank waard, Janowitz? "

De knaap maakte een diepe buiging, en sprak met smeekende stem:

„Laat mij niet van u gaan, heer hertog. Gij hebt mij in dezen korten tijd meer goedheid bewezen, dan ik sinds mijn vroege jeugd van anderen heb ondervonden. Neem mij zelf in dienst. Ik zal u trouw blijven mijn leven lang." „Och arme jongen, gij weet niet wat gi wenscht, " sprak de hertog. „Van nu aan heb ik niet eens een vaste woonplaats en zal moeten zwerven, nu hier dan daar. Gode alleen is bekend hoeveel jaren dit duren zal, ja, of ik zelfs ooit weer in het bezit van mijn vaderlijk erfgoed zal komen. Gij begrijpt nu wel, dat ik niet in staat ben een groot gevolg mee te nemen. Hoe zou ik er voor zorgen? "

Doch de knaap liet zich niet afwijzen. Zijn verzoek werd nog dringender.

„Behoud mij bij u, edele heer, zoo smeekte hij. Dan kan ik voor den dienst van uw vorstelijken persoon gebruikt worden. Ik zal met het karigste tevreden zijn, al moet ik met u honger en dorst lijden; ja, ik wil u volgen tot het einde der wereld."

„Nu, dan zij het zooals gij wilt, " riep Ulrich. „Maar gij zijt een dwaas, die armoede en een leven vol ontbering en woeling verkiest, boven een rustig leven hier op het kasteel!" En meteen wendde de hertog zich af om niet te laten zien, hoe hij door de liefde van Janowitz was getroffen. De knaap drukte zijn meester dankbaar de hand. Zoo spoedig mogelijk werd nu Hans, de trouwe rijknecht uitgezonden, om te onderzoeken of de wegen naar Hegau vrij waren. Dit bleek gelukkig 't geval te zijn. Thans aarzelde hertog Ulrich geen oogenblik. Met Willem en Hans verliet hij het slot Reichenweiher en reed naar Hegau. Men was door de goede zorgen van graaf George thans van alles rijkelijk voorzien.

Na een korte reis bespeurde de jonge Janowitz, die thans zijn eigen paard bereed, in de verte de torens van een slot. Dat was, zoo vertelde Hans hem, Hohentwiel, de sterke burgt.

Dit laatste werd Janowitz reeds gewaar, toen hij met de beide andere ruiters het slingerend bergpad opreed, dat naar het kasteel voerde. Het slot, dat heel den omtrek beheerschte, verhief zich op een steile hoogte, die slechts aan één zijde toegankelijk was. Gp den breeden top van den rotsigen heuvel, was de veste gebouwd, een ontzaglijk gevaarte, een zware steenklomp, wel bestand tegen de belegeringswerktuigen dier dagen, te meer wijl men het bezwaarlijk dicht kon naderen. Terecht gold Hohentwiel voor onneembaar.

Toen hertog Ulrich de slotpoort naderde, ging deze open en een ruiter, door twee schildknapen gevolgd, kv/am hem tegemoet. Dicht bij den vorst steeg de ruiter af, boog de knie, stond toen weer op, en trad op den hertog toe, die hem hartelijk de hand drukte, terwijl hij sprak: „Dat is vlug, Max: ik had het niet durven hopen."

„Ik heb mij gehaast op mijn post te zijn", antwoordde de ander, „'t Was Max Stumpfvan Schweinsberg, een der edelen die hertog Ulrich waren trouw gebleven. Deze had hem benoemd tot bevelhebber van Hohentwiel. Die belangrijke post kon geen trouwer en dapperder man worden toevertrouwd."

De hertog reed het kasteel binnen, waar allen hem met eerbied ontvingen. Voor den jongen Janowitz was een kamer in gereedheid gebracht. Voortaan zou hij als edelknaap en lijfbediende steeds in de nabijheid van hertog Ulrich verkeeren, en hem persoonlijk allerlei diensten bewijzen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juli 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Rinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juli 1898

De Heraut | 4 Pagina's