Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

LOTSWISSELING.

XXIV.

Toen de landgraaf dit gelezen had, verzonk I hij in diepe gedachten. Hij wist wat met hertog Ulrich was geschied, en begreep ook hoe het een man van zoo hoog hart moest grieven, thans zonder gebied en — gelijk de brief gaf te verstaan — ook zonder middelen te zijn. De landgraaf voelde groot medelijden met den verdreven vorst, te meer wijl, hij nu wist dat deze mede de belijdenis der Waarheid was toegedaan, en juist ook daardoor hoogst moeilijk weer tot zijn vroegeren rang zou stijgen. Al aanstonds besloot Philip, grootmoedig als altijd, te doen wat in zijn vermogen was, zonder, gelijk anders wel 't geval was, zich de ellende zijns naasteri te nutte te maken, door hem louter uit eigenbelang te helpen. Met zulke gedachten vervuld trad hij de ontbijtzaal binnen, waar weldra ook de afgevaardigden der steden verschenen, om hun afscheidsgroeten te brengen.

Onder druk gesprek was een half uur omgeslagen, toen een der gasten uit Zurich, die naast den landgraaf was gezeten, zich de opmerking liet ontvallen, dat de tijden boos - waren en men elkaar noodig had. Het voorbeeld van den hertog van Wurtenberg, zoo zeide hij, bewees best, hoe zelfs een machtig heer thans van rijk noch macht zeker was.

„Kent gij dien heer? " vroeg de landgraaf, niet zonder oorzaak.

„Zeker", was het antwoord. En nu verhaalde de afgezant van Zurich, hoe hertog Ulrich een tijd lang in die Zwitsersche stad had vertoefd, en wat er toen geschied was.

„Ook ik ken hem", sprak Philip, „'t Was mij een steen van 't hart toen hij weigerde zich te stellen aan 't hoofd der opstandige boeren, die ook ik moest bedwingen. Wel verwachtte ik niet anders van hem, maar de Schrift zegt terecht: „De onderdrukking zou wel een wijze dol maken." Hij heeft veel geleden en dat kon hem tot bitterheid gebracht hebben, 't Is een wakker heer, die een beter lot had verdiend, zou men zeggen, dan hem treft."

„Zeker, genadige heer; hij heeft trouwens thans dezelfde vijanden als wij: de Roomsche vorsten en den Keizer. Ware hij voor onzen bond te winnen, hij zou zeker als een wakker en vroom ridder er voor strijden, temeer daar het zijn eigen belang geldt."

Graaf Philip antwoordde niet, maar knoopte de woorden in 't oor. Toen de heeren vertrokken waren en hij rustig alleen zat, sprak hij bij zich zelf: „Ik zal den raad van mijn ouden magister volgen. Het is waar: het kon zijn, dat we met tienduizend twintigduizend moesten te gemoet trekken. En nu wordt ik van alle zijden op hertog Ulrich gewezen, die in der waarheid een braaf heer is. Hij kan ons van grooten dienst zijn, — mits Oostenrijk er niet van weet, en daarbij zou 'them uit de ongelegenheid helpen."

Op Hohentwiel zat hertog Ulrich, in gesprek met Janowitz. Hij had alles tot zijn vertrek gereed gemaakt, zonder nog juist te weten waarheen, juist wijl hem verschillende wegen openstonden. Janowitz had het voorbeeld van zijn heer gevolgd, doch ook zonder nog te weten werwaarts de reis gaan zou.

„Vriendlief", sprak de hertog, „gij weet, dat mijn verblijf hier niet lang meer zal zijn. Het wordt dus voor u ook tijd te vertrekken, gelijk ik zie dat gij begrepen hebt."

„Waarheen denkt Uw Hoogheid te gaan", vroeg Janowitz, die totnogtoe niet gewaagd had daarover te spreken.

„Dat is nog onbeslist", was 't antwoord, „maar vóór alle dingen laat mij u raden, dat gij mij niet vergezelt. Ik heb u in den beginne gezegd, dat u een leven vol moeite en bezwaren wachtte, en gij ziet, dat is uitgekomen. Daarom _heb ik, nu de toekomst voor mij donker is, mijn broeder George over u gesproken. Hij heeft mij beloofd voor u te zullen zorgen, en te trachten voor u een plaats te vinden bij een zijner vrienden."

„O heer", sprak Janowitz, „laat mij niet gaan! Gij hebt mij eenmaal aangenomen, mij onderwezen en ik heb u reeds vele jaren gediend.

Ik heb geen enkelen vriend ter wereld dan u.

Mijn bloedverwanten bekommeren zich niet om mij, gelijk gij weet. Ik wil bij u blijven en u verzeilen, waarheen gij ook trekken wilt."

„Maar gij zult wellicht een hard lot hebben, veel ontbering lijden en wie weet wat het einde zal wezen."

„Met 's Heeren hulp zullen we ook dat te boven komen", was het antwoord.

„Braaf gesproken", niijn vriend. „Ik kan niet anders dan uw trouw op prijs stellen, die mij troost in het leed. Daarom, wilt gij beslist niet anders, het zij zoo, doch dan blijft het voor uw rekening. Alleen, dit beloof ik, beUeft het God mij in eer en vermogen te herstellen, zoo zal ik uw trouw en dienst nooit vergeten."

Janowitz wilde antwoorden, toen plotseling de deur openging en graaf George binnentrad.

De edelknaap verwijderde zich en George op zijn broeder toetredend omhelsde hem hartelijk en sprak: „Zijt ge reeds beslist waarheen te gaan? " „Ik weet alleen dat ik gaan moet; het overige is Gode bekend."

„Welnu, dan kan ik u wellicht een goede tijding brengen. Hij heeft, naar ik meen, alles ten beste reeds voor u beschikt. Graaf Philip van Hessen heeft mij gevraagd u uit te noodigen tot hem te komen."

„De jonge graaf van Hessen, waartoe? " „Dat kan ik u niet zeggen. Gij moet weten dat het verbond, waarvan reeds lang sprake was, nu is gesloten. Straatsburg, hier in den Elzas, is ook toegetreden. En nu zou 't mij niet verwonderen als Philip, die van ons geloof is, en die de macht des keizers in den strijd over de Hervorming ducht, uw arm en uw goed zwaard noodig had."

Hertog Ulrich dacht een oogenblik na en sprak toen: „Dit is van den Heere geschied en het is wonderlijk in onze oogen. Ik zal gaan George."

En hij ging, van Janowitz verzeld, reeds den volgenden dag.

AAN VRAGERS.

„Zou u in de Heraut de vraag willen beantwoorden, wat beteekenis de Rijksappel heeft? " Zoo vraagt onze waarde lezeres W. v. D. te An. en zoo hebben er ons te dezer dagen velen gevraagd, die nu meteen antwoord krijgen.

Die „appel" — waar nu met de laatste feesten ineens ieder aan denkt — heeft een heek geschiedenis.

Ieder weet hoe er oudtijds, vóór de geboorte onzes Heeren en ook nog eeuwen daarna, groote wereldrijken hebben bestaan. Keizer Augustus wordt ons in de Schrift voorgesteld als heerschende over „de geheele wereld" en werkelijk was dit zoo. Het Romeinsche rijk was een wereldrijk.

Tegen 't jaar 500 viel dit rijk uiteen, doch de gedachte er van bleef voortleven. In plaats van het hddensche Romeinsche (of Roomsche) rijk zou nu treden het „heilige Roomsche rijk" met een paus als geestelijk, een keizer als wereldlijk hoofd. Zoo was 't b. v. bedoeld toen Karel de Groote in 800 te Rome door den paus tot keizer werd gekroond. Zijn gebied omvatte reeds weer een groot deel van het oude Roomsche of Romeinsche rijk, en hij trachtte het steeds uit te breiden en tegelijkertijd overal het Christendom in te voeren.

Dat nu heel dit plan niet uit God maar uit de menschen was, kunnen we hier niet nader bespreken. We weten trouwens, 'tis nooit uitgevoerd.

Nu echter had men getracht het denkbeeld van zulk een groot christelijk wereldrijk weer te geven door een zinnebeeld, nl. een bol die heel de aarde voorstelt, met een kruis er op dat het Christendom beteekent. De keizers waren dan zelf de beheerschers der aarde, en hadden den titel van beschermers des Christendoms. Zij werden afgebeeld met dien bol in de hand, ten teeken van heerschappij. Een appel is 't nooit geweest, al droeg de bol dan ook dien naam.

Hoewel nu 'taardsche wereldrijk niet kwam, en de keizers al spoedig in macht daalden, behielden zij toch den appel als teeken. Hierin volgden hen andere vorsten na, al verloor daardoor de bol ook veel van zijn beteekenis, en zoo behoort thans die „appel" tot de teekenen der vorstelijke waardigheid.

Dat zulke rijksappelen, schoon oneetbaar, heel dure appelen zijn, is duidelijk.

Verdere vragen enz. in een volgend nr.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 oktober 1898

De Heraut | 2 Pagina's

Voor kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 oktober 1898

De Heraut | 2 Pagina's