Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

NIET ALTIJD WIJS.

XXV.

Zeer hartelijk werd de hertog door landgraaf Philip van Hessen ontvangen, die hem welkom heette als een medebelijder van dezelfde waarheid en tevens als een strijdbaar man, wiens diensten niet te versmaden waren.

Er was onmiddelijk werk en zelfs veel. De landgraaf namelijk had niet zonder reden een verbond gesloten. Hij wist, dat hem van meer dan een zijde vijanden bedreigden, dat keizer Karel V met leede oogen het verbond zag, en dichterbij ook vorsten als b.v. de'Roomsche hertogen van Brunswijk vroeg of laat met hem in botsing konden geraken. Zoo was het dan noodig alles in goede orde te brengen, volgens het oude en ware spreekwoord: Wilt gij den vrede, wees gereed ten oorlog. Dat wil zeggen, wees zoo weerbaar dat men u niet durft aanvallen. Want in deze zondige wereld is het zoo gelegen, dat maar al te vaak de machtige den minder machtige tracht te onderwerpen, zonder eenig ander recht dan „het recht van den sterkste", dat geen recht is. Is echter de zwakke nu goed gewapend, dan zit hij als de egel met opgestoken pennen in zijn huis, en dan blijven de liefhebbers wel van hem af.

Janowitz was recht in zijn element. Hij kon nu naar hartelust zich aan de zaken van den krijg wijden. In 't geheim werden manschappen geworven en in de vestingen gelegd, op welke in dien tijd veelmeer dan nu in den oorlog de vijanden het gemunt hadden. Wat hertog Ulrich betreft, deze overlegde met den landgraaf hoedanig men te handelen had, en op wat wijs men zich kon beschutten tegen den storm, die blijkbaar straks zou opsteken. Tot dit laatste kon vooral bijdragen, dat Ulrich zich in Hessen bevond en den jongen land vorst tot raadsman was. De hertog zag dit ook zeer goed in, en sloeg zelfs voor, of hij niet liever weer zou vertrekken, daar de keizer vroeg of laat over zijn aanwezigheid aldaar ongerust en toornig kon worden. Doch Philip wilde daar niet van hooren.

„Ik heb dit al overwogen eer gij kwaamt, " sprak Philip. „Doch vooreerst weet de keizer niet dat ge bij mij vertoeft, en ten tweede willen we u niet missen. We hopen zelfs in u mettertijd een krachtigen bondgenoot te hebben, als gij weder in uw rang en macht zijt hersteld."

„Als" — sprak de hertog met een diepen zucht.

„Welnu, " antwoordde de landgraaf, „is dat dan onmogelijk? Uw volk verlangt u weer terug, en de Zwabische Bond kan daar weinig tegen uitrichten."

„Maar de keizer? " „Ook de keizer zal er moeilijk veel tegen doen kunnen, als wij er in slagen u in uw hertogdom te herstellen. Hij heeft zooveel voor zijn rekening, en zijn naam is grooter dan zijn kracht, vooral hier in Duitschland. Als hij ziet dat het tot een oorlog komen zou, geloof ik niet dat hij de kans wagen zal, waar zoo weinig bij te winnen is, te meer daar buitenslands de vijand loert en van de gelegenheid gebruik zou maken."

't Zou verstandig geweest zijn, zoo hertog Ulrich, meenende dat de toekomst helderder voor hem werd, stil had afgewacht tot de tijd om te handelen kwam. Doch dit strookte weinig met zijn driftige natuur, zijn aangeboren voortvarendheid. Wie weet, zoo dacht hij, of niet reeds nu mijn rijk weer te herwinnen zou zijn, en met die gedachte vervuld, peinsde hij nu op middelen om zoodra mogelijk, het gewenschte doel te bereiken.

Gelijk we weten, bezat de hertog in Wurtemberg genoeg vrienden, die hem op de hoogte hielden van de stand van zaken. Door hen wist hij dat zijn terugkomst wel zeer begeerd door het volk, maar op het oogenblik nog niet raadzaam was. Hij sprak er over met Janowitz en men besloot eindelijk, dat beiden vergezeld van eenige ruiters, zich naar Wurtemberg zouden begeven, om zoo mogelijk zelf te zien hoe er de zaken stonden.-Dit was natuurlijk een waagstuk en de zaak moest dan ook geheim gehouden worden, zooveel maar eenigszins mogelijk was. Ook landgraaf Philip werd er wijselijk buiten gelaten, wijl deze allicht in moeielijkheden kon komen, indien bleek, dat de onderneming met zijn toestemming was geschied. Misschien had men beter gedaan althans zijn raad te vragen, doch de hertog, ongeduldig en vreezende voor allerlei bezwaren die hij vernemen zou, zweeg over alles. De reis naar Wurtemberg duurde niet zoolang dat 's hertogen afwezigheid de aandacht zou trekken, te meer daar er soms weken verliepen waarin hij den landgraaf niet zag.

AAN VRAGERS.

De laatste drie vragen van F. v. W. zijn deze;

Hebben de woorden Richter en Rechter dezelfde beteekenis?

Hoe behoort men het woord nummer te schrijven, met een U of met een O (nommer).

Waarom zouden wij in Job 2:11 lezen, dat er drie vrienden tot Job kwamen, daar we behalve van de drie daar genoemde, ook nog van een vierde lezen, namelijk Elihu?

Op de iste vraag is 't antwoord: Ja. De verwisseling van c en i komt veel voor, zoo men onze taal met vreemde vergelijkt, doch ook wel in Nederlandsch zelf b.v. mest en mist, leggen en liggen. „Richter" behoort thans tot den verheven stijl.

Wat de tweede vraag betreft, zoo kan men doen naar believen, 't Woord nummer heeft in den Latijnschen vorm een «, in den Franschen een o, waarbij nog komt dat in de spreektaal een te soms tot o wordt b.v. bus, bos. 't Zuiverst is echter de schrijfwijs met een u.

Dat ten derde in Job 2 : 11 slechts van drie vrienden wordt gesproken is zeer eenvoudig, ivijl er drie tot Job kwamen. Elihu, de jongere, was onder hen die de redenen van Job en zijn vrienden aanhoorden, en begon zeer gepast eerst te spreken toen de ouderen geëindigd hadden.

Een ander lezer J. te A. vraagt: Waarom zegt men wel eens van een ding: het is maar apenkool?

Men zegt dat om aan te duiden: het lijkt of klinkt wel mooi maar beteekent weinig, is slecht van soort. Nu weet ik alleen, dat onder „apenkool" soms wordt verstaan een min soort schelvisch, die om ze toch aan den man te brengen, gerookt wordt. Men tracht dus de slechte waar nog wat aantrekkelijk temaken. Doch hoe nu die gerookte beesten aan den naam apenkool komen, is meer dan ik weet. Kool op zich zelf beduidt in onze taal ook \it\fopperij. Vermoedelijk is dus dat „apen" een verbastering van wat anders, of heeft men de apen om hun looze streken, met de gezegde „kool" in

verband gebracht. Wie het weet zal wel zoo goed zijn het te zeggen.

De vragers moeten nu een weinig geduld oefenen, wijl we 't verhaal niet zoo vaak kort kunnen afbreken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 oktober 1898

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 oktober 1898

De Heraut | 2 Pagina's