Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de gemeene Gratie.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

LXXIII.

Beproeft alle dingen, behoudt het goede. I Thess. 5 : 21.

Onze stellingen in zake de koepokinenting zijn alzoo doorzichtig. De eerste luidt: l'okziekte is een bange plage, die doodelijk voor onszelven en voor onze kinderen kan afloopen. De Hveede: God wil dat we ook dit kwaad met alle ons ten dienste staande middelen bestrijden en trachten te voorkomen. Verzuim van dien plicht kan schuldig stellen aan het zesde gebod: „Gij zult niet dooden." De derde: Of de koepokinenting als zulk een middel is aan te wenden is een vraag, die uitsluitend afhangt van haar doeltreffendheid; en noch het feit dat deze stof vuil en giftig is, noch dat ze in het gezonde lichaam wordt ingeënt, veroordeelt haar op zichzelf. De vierde: Flaar doeltreffendheid kan alleen blijken uit het resultaat, dat zij in staat zij de ziekte te voorkomen, zonder andere ziekten te voorschijn te roepen. De vijfde: Indien andere middelen van minder aangrijpenden aard tot hetzelfde doel leiden, zijn deze laatste verkieslijk. De zesde: Indien de koepokinent'ng of welk ander middel ook, het gestelde doel bereikt, gaat de werking, die hierin plaats grijpt van God uit, en komt Gode daarvoor dank toe. De zevende: Overmits koepokinenting het lichaatn aantast, en ieder van rechtswege meester over zijn eigen lichaam, of dat van zijn jonge kinderen moet blijven, moet strijd gevoerd tegen elke macht, die de koepokinenting metdwang wil opleggen en doorzetten. "En de achtste: Maatregelen ter beveiliging van derden tegen gevaar dat hun door ons verzuim zou kunnen overkomen, mits niet ons lichaam aantastende, mogen en moeten door de daartoe verordende macht genomen worden, gelijk dit, op Gods bevel, in Israël plaats greep ten opzichte van de melaatschheid.

Waarop komt dus feitelijk heel deze pijnlijke quaestie neer.' Hierop, dat worde uitgemaakt, of de inenting metterdaad doel treft. Men kan er nog bijvoegen: „en geen ander, minder gewelddadig middel, hetzelfde duel even goed bereikte. Maar hetzij men zich alleen de eerste vraag stelt, hetzij men er de tweede bijvoegt, het komt ten slotte eeniglijk op onderzoek en ervaring aan; want Gods Woord, zoo bleek ons duidelijk, verzet zich niet alleen niet tegen hêt aanwenden van middelen en voorzorgsmaatregelen, en zoo ook niet tegen het gebruik van vergif, maar stelt ons veeleer de bestrijding en voorkoming ook van dit kwaad, zoo voor onszelven, als voor onze kinderen, veeleer ten plicht. Voor zoover tal van Christenen gedurende langen tijd de koepokinenting of welke andere voorzorgsmaatregelen bestreden of gemeden hebben, alsof ze die niet mochten aanwenden om Gods wil, zijn ze hierbij door dwalend inzicht in Gods Voorzienig bestel, en door miskenning van de „gemeene gratie" misleid.

Onderzoek en ervaring alleen kunnen hier beslissen, en dat deze alleen beslissen zullen, is Gods weg met de kinderen der nienschen op geheel het gebied der gemeene gratie. Gelijk we toch reeds vroeger betoogden : God geeft aan den landbouwer geen bijzondere openbaring, hoe hij ploegen, zaaien, eggen, wieden, maaien en dorschen moet. De landman moet dit leeren door probeeren. Maar als hij, aldoor onderzoekende, er door ervaring, en met veel aanvankelijke schade, achter gekomen is, zegt de profeet Jesaia er van: „Zijn God leert hem." Om het gewicht der zaak ech-^r, dient dit punt hier nog nader toegelicht. P^f terecht toch merkt men hierop aan: ..Gij hebt fraai spreken van leeren door probeeren, waar sprake is van den akker, maar hier geldt het mijn eigen lichaam, of het lichaam van mijn kind, en dat mag ik coor geen proefneming in gevaar brengen, "ler alzoo gaat de regel niet door." — De ernst en het gewicht van deze bedenking ""„ ^'^cht ten volle waardeering. Het is volkomen juist gezegd, dat men eens mensctien lichaam niet behandelen mag als ware het een plant of een stuk steen. Zelfs u net allicht verre van overbodig zijn, met gulden letters in elke zaal van onze nospitalen en althans in elke operatiekamer, °e waarschuwing op te hangen: „Vergeet bij proefneming nooit, dat gij het lichaam Mn een mensch hanteert." Dat tot op ze-Kere hoogte zelfs het vraagsuk der vivikn^ f ™" dieren hierbij in aanmerking herT ^^^'^ sledits ter loops worden herinnerd.

Doch al hechten we aan deze bedenking al het gewicht dat haar toekomt, toch kan ze in niets den algemeenen, en altoos, en overal doorgaanden regel wijzigen, dat we naar Gods bestel op al zulk terrein des levens alleen door te onderzoekeu wijs worden, en alleen door probeei^cn leeren kunnen. Boven dit vertoog plaatsten we daarom met opzet de woorden uit i Thess. 5:21: Beproeft alle dingen, behoudt het goede." We nemen hierbij dit woord niet als motto, om er een gemakkelijk spel mee te drijven. Zeer goed weten we, dat de heilige apostel hier niet van stoffelijke, maar van zedelijke of geestelijke verschijnselen handelt. De samenhang wijst dit uit. Er gaat toch vooraf: eracht de profetieën niet. D. w. z. Haalt niet minachtend uw schouders op, als iemand woorden spreekt onder zekere hem mecsleepende inspiratie. En er volgt op: nthoudt u van alle gestalte waarin het kwaad optreedt i). Het is dus hetzelfde als wat de heilige apostel Johannes in dezer voege uitdrukt (i Joh. 4:1): Gelooft niet een iegelijken geest, maar beproeft de geesten of ze idt God zijn, want vele valsche profeten zijn in de wereld uitgegaan." Zelfs is het dienstig deze beide uitspraken uit i Thess. 5 : 21 en uit i Joh. 4:11, hier bijeen te voegen, overmits ze dezelfde waarheid van haar twee zijden uitdrukken. Is iemand geneigd om allerlei verschijnsel op geestelijk gebied eenvoudig hooghartig en minachtend voorbij te loopen, dan zegt het apostolaat hem: oe dat niet, maar onderzoek en beproef alles, en houd er uit wat goed is. Is daarentegen iemand te lueinig critisch, en loopt hij met alles mee, dan waarschuwt hetzelfde apostolaat dezen meclooper: oe dat niet, wees niet te haastig, maar onderzoek en beproef eerst, of die geestelijke uiting, die ge looft, wel uit God is. Immers ze kon ook uit den booze zijn, want vele valsche profeten hebben zich onder de ware gemengd. Beproeven sluit hier alzoo beide malen wel het onderzoeken in (want zonder onderzoek kunt ge niet oordeelen) maar in engeren zin verplicht het beproeven u toch tot het vellen van een oordeel. Gij moet beslissen, en voor uzelven beslissen bij alles. Beproeft alle dingen. Een taak die zeer verre van gemakkelijk is, die inspanning eischt, en u in heftigen angst kan brengen. Maar dit ontslaat u niet. Gij moogt niet neuswijs of hooghartig de dingen voorbij loopen. Gij moet er mede rekenen, en u afvragen, en voor uzelven uitmaken, of ze u worden voorgelegd ten gebruike, of wel ter verzoeking, opdat gij ze mijden zoudt. Komen er dus op geestelijk terrein nieuwe verschijnselen op, zooals b.v. in het spiritisme, in het heilsleger, in de ziektegenezing buiten medicijn, en zooveel meer, dan wil het apostolaat, dat ge niet kortweg zegt: lles bedrog, — maar dat ge onderzoekt, er u rekenschap van geeft, en ze met zulk een kennis van zaken beoordeelt, dat ge alsnu weet waarom ge deze-verschijnselen, en in hoeverre, ge ze veroordeelen en mijden moet. Of ook omgekeerd, dat ge niet er meê meeloopt, omdat het prikkelende nieuwigheden zijn, maar ze beproeft of ze uit God zijn, dan wei liggen op dat booze terrein, waarop zij heerschen, die als valsche profeten in de wereld uitgaan. Dus in geen geval willekeur of luiheid, nooit hooghartigheid of lichtvaardigheid, maar bij alles u inspannen, alles onderzoeken, alles beproeven, en ten slotte met helder inzicht en met kennis van zaken, voor uzelven en voor uw kinderen beslissen.

Let nu wel op, dat alzoo de regel staat op geestelijk en zedelijk gebied. Iets wat bij eersten oogopslag zelfs verbaast, daar toch op dit terrein ook rechtstrecksche onderwijzing en opzettelijke openbaring van Godswege ons ten dienste staat. We hebben de Heilige Schriftuur, en in de Heilige Schriftuur allerlei opzettelijke en duidelijke aanwijzingen, die ons een scherpe grenslijn tusschen goed en kwaad afbakenen. Op dit terrein zoudt ge alzoo licht geneigd zijn, om eigen onderzoek en het eigen probeeren op zij te zetten, en alzoo de les der ervaring in den wind te slaan. Toch moogt ge dit zelfs op geestelijk gebied niet doen, want ook al achonk God u op dit terrein gedeeltelijk een rechtstrecksche openbaring, toch geeft de Openbaring u alleen de hoofdbeginselen, en blijft het uw taak, deze in elk gegeven geval juist toe te passen. Er is daarom in de kerk van Christus een doorgaande onderwijzing van den Heiligen l Geest, die eeuw aan eeuw ons verder brengt en ons inzicht verheldert, en deze onderwijzing van den Heiligen Geest gaat niet door mystieke rechtstreeksche openbaring, maar door de geestelijke ervaring der geloovigen, en door de onderzoekingen der godgeleerden toe. Zoowel de geloovigen in het gemeen als de godgeleerden

1) De vertaling van allen schijn des kwaads, is niet wel houdbaar.

onder hen, beproeven het dan op allerlei wegen, en leeren zoo aan de uitkomst, welke van die vele wegen ten doel leidt en welke niet. Van die ervaririf' trekt een volgend geslacht het profijt. iL; alzoo door onderzoek, door beproevefi, door probeeren, en door ervaren geleid en geleerd, komt de Christelijke kerk steeds verder en verder in de kennisse van de „rechte wegen des Heeren." Het is dan ook de fout en de zonde van hen, die telkens zelven opnieuw het trekken van lijnen uit de Heilige Schrift beginnen willen, dat ze deze onderwijzing van den Heiligen Geest, die in de ervaring der geloovigen van alle eeuwen ligt, in hun blindheid yoorbijgaan, dat ze alles opnieuw zelf willen doen, en zoo feitelijk alleen op eigen inzicht willen afgaan, in stede van ook van de ervaring van het voorgeslacht partij te trekken.

Is dit nu de regel zelfs op geestelijk en zedelijk terrein, dan volgt hieruit dat diezelfde i'°gel, maar nu in nog sterker zin, doorgaat op dat stoffelijk gebied of wilt ge op dat natuurlijke levensterrein, waarop plagen als de pokziekte zich voordoen, en waarop dus ook de middelen en voorzorgsmaatregelen tegen pokziekte thuis hooren. Ongetwijfeld ware het op zichzelf zeer goed denkbaar geweest, dat God de Heere rechtstreeks ons ingelicht had over den aard van deze vreeslijke ziekte, en evenzoo over de probate middelen om haar te genezen ofte voorkomen. Wat pokziekte is weet God alleen in de volkomenheid. God kent volledig en absoluut haar oorzaak, haar werkingen en haar gevolgen. En zoo ook weet God met volstrekte volkomenheid, welke middelen in de schepping aanwezig zijn, om haar in haar kiem te voorkomen, en zoo ook, welke middelen, als ze uitbreekt, haar stuiten kunnen. Begrijpelijk is het dan ook, dat soms de gedachte bij ons opkomt: „Eilieve, indien dan God dit alles weet, en Hij ziet ons lijden aan, waarom houdt God de Heere dan al die kennisse voor Zichzelven, en waarom deelt Hij ze dan niet terstond en regelrecht aan de lijdende menschheid mede." Breng het slechts op andere ziekten over, en ge gevoelt aanstonds de dringende klem van die vraag der vertwijfeling. Van de schepping aan was de kinaboom er, en van de schepping aan bezat de kina dezelfde kracht ter genezing van de koorts die ze nu heeft. Dit wist God, want Hij schiep dien boom, en legde zelf met eigen hand in de kina deze antifebriele kracht. En toch heeft God de Heere eeuwen lang den mensch met koorts bezocht, en bitter onder die koortsen laten lijden, zonder hem te zeggen waar het geneesiniddel school. God heeft het den mensch niet willen zeggen, maar gewild dat de mensch het zelf zou vinden.

Van zoo menige operatie, die eertijds plaats greep, geldt hetzelfde. God wist hoe bij operatie vergiftiging en dood kon volgen, als geen maatregelen werden genomen, om het indringen van allerlei verkeerde stof uit lucht en omgeving in het ontbloote vleesch af te snijden. God wist dat die vergiftiging en die dood het gevolg was van die verkeerde stoffen. God zag die verkeerde stoffen, en de mensch zag ze niet. Toch heeft God ze den mensch niet van meet af aangewezen, maar ze hem laten zoeken, en nu weet de mensch het, en opereert men onder antiseptische voorzorgsmaatregelen, met het blij gevolg dat vergiftiging en dood uitblijft. Maar vergeet niet, dat eeuwenlang duizenden en duizenden bij zulke operation door die vergiftiging gestorven zijn; dat God dit gezien heeft, wetende, dat het kon voorkomen worden; en dat God toch die allen heeft laten sterven, willende dat de mensch té zijner tijd door eigen zoeken en tasten er achter zou komen. Nu onlangs heeft een rijk man in Engeland vijf millioen gulden gegeven, om onderzoek van dien aard te bevorderen, en men mag noch kan anders oordeelen, dan dat die rijke en milde gever hiermede juist den weg insloeg, dien God wil dat we volgen zullen. Wat men medische wetenschap, often deele hygiënische onderzoeking noemt, is niets dan dit onderzoeken, probeeren en beproeven, en niet genoeg dankbaar kunnen we dezen onderzoekers zijn, die ons aldoor vooruithelpen. Tegenspraak is hier zelfs afgesneden. Dat er doeltreffende middeen tegen allerlei lijden bestaan, kan niemand meer betwisten. Dat God dit geweten eeft, zal niemand ontkennen. Dat God ze ns desniettemin toch niet rechtstreeks eopenbaard heeft, staat vast. En er blijft lzoo geen andere mogelijkheid over, dan at God wil, dat wij ze zelven vinden door e te zoeken, er achter komen door ze te beproeven, en „door probeeren leerend, " alzoo door ervaring wijzer worden.

Op de vraag waarom God dezen weg verrdend heeft en ons omtrent alle deze din­ gen des natuurlijken levens geen rechtstreeksche openbaring schonk, kunnen we thans niet dieper ingaan. Voor het onderhavig onderwerp is het genoeg, zoo de regel, dat ge alleen door te zoeken vindt, door te onderzoeken wijzer wordt, en door te ervaren en te probeeren leert, u maar diep als door God gestelde regel in de ziel worde geprent, en ge voorgoed als dwaling de meening aflegt, dat aldus de middelen op te sporen, tegen Gods wil zou ingaan. Schoon en aangrijpend wordt dit zoeken, onderzoeken en naspeurcn van den mensch op .s.toffelijk en natuurlijk gebied ons door Job geteekend (28: i—14). „Het goud en het zilver, zoo zegt hij, heeft God verborgen in den grond en in het stroombed der rivieren, maar de mensch weet er achter te komen en smelt ze op. Alles speurt de mensch na. Het einde dat God gesteld heeft voor de duisternis en al het uiterste onderzoekt hij, het edelgesteente dat in donkerheid ligt en dat schuilt in de diepte der aarde en in de schaduwe des doods. Een beek of een bergstroom weet de mensch te verleggen door het uitgraven van de zijwanden der bedding. Uit de harde aarde weet hij koren en uit dat koren zich brood te bereiden. Wat geen adelaar bespied heeft, bespiedt den mensch. Hij doorzoekt paden en gangen waar geen leeuw of roofdier komen.kon. Hij graaft in berg en mijn, en brengt de rijkste schatten uit de aarde voort. Niets weerstaat zijn onderzoeking." Wordt dit nu in de Heilige Schrift afgekeurd.'* Integendeel. God zelf heeft, boven leeuw en adelaar, de heerschappij over heel de natuur in de hand van den mensch gesteld, en wat afgekeurd wordt is alleen, dat de verwaten en vermetele mensch, door deze onderzoekingen hoogmoedig geworden, niet Gods wijs bestel in dat alles eert, maar zich inbeeldt, dat, hij dit alles dankt aan eigen wijsheid. Ook ten opzichte van ziekte en pestilentie mogen we dus niet stilzitten, maar het is v Gods wil en weg, dat de mensch zal na-d speuren, of er in de natuur door God zelf d geen krachten en middelen besloten zijn, om zulke ziekten te stuiten en deze pestilentiën te voorkomen. Wie er in slaagt, zulk een middel te ontdekken, verheerlijkt alzoo den Schepper, en brengt een lang u verborgen kracht uit Gods schepping aan w het licht. En wie alzoo lijden voorkomen a of keercn mag, bewijst een daad van liefde E aan zijn naaste tot in verre geslachten.

En houdt men nu aan, en zegt men: d „Alles wel, maar het feit staat vast, dat de koepokinenting kinderen naar het graf hielp, en deskundigen beweren, dat ze, ook zonder zoo plotselingen dood te veroorzaken, niet zelden kwade ziekten van anderen heeft overgeplant en het ingeente lichaam in zijn kracht heeft gebroken", dan is ons antwoord ook hierop gereed. Het luidt vooreerst dat ons blad geen medisch blad is, en op zichzelf geen medisch advies voor of tegen de koepokinenting wil of mag uitbrengen. Het eenige wat op den weg van ons blad ligt is, uit de Heilige Schrift aan te toonen, hoe wij als goede Christenen ons tegenover zulk een vraagstuk te stellen hebben, en dan luidt de regel: „Beproef alle dingen en behoud het goede. Zoek en gij zult vinden. Leer door probeeren. Ga na wat al dan niet doeltreffend is. Kies uit het doeltreffende het beste. En verheerlijk in al wat ge vondt, en wat doel treft, uw Schepper en uw God. Dit is de weg, zelfs in het geestelijke, en alzoo te eerder en te sterker nog in het stoffelijke en natuurlijke leven."

Ten tweede: Zulk beproeven kan zeer zeker menschenlevens kosten, maar dit is geen feit dat op zichzelf den regel omverwerpt. Niemand zal betwisten, dat het Gods wil is dat de zeeën bevaren worden, en toch wat tal van menschenleve.is heeft het niet gekost, eer men dat bevaren van de zeeën geleerd heeft. Het bouwen van huizen is plichtmatig, en toch wat menschenlevens heeft het niet gekost, eer men de kunst verstond, om de stellages voor den bouw behoorlijk in te richten. We moeten paarden en runderen gebruiken, en toch hoeveel menschenlevens heeft het leeren omgaan met paarden, en het leeren gebruiken van het hoornvee niet gekost. Nog kunt ge ze bij honderden tellen die telken jare, enkel in ons kleine werelddeel, door paard of rund het leven verliezen. Er blijkt alzoo duidelijk, dat Gods bestel voor den mensch bij het leeren kennen van de natuur, en bij haar gebruik het verlies van menschenlevens niet volstrekt uitsluit. Wat grond hebt ge dan, om aan te nemen, dat alleen bij de onderzoeking van wat het menschelijk lichaam van plagen en ziekten bevrijden kan, steeds behoud Van 's menschen leven u zou gewaarborgd zijn? Noem dit nu hard, het zij zoo, maar erken dat het zoo is. Alle macht die gij thans over de natuur uitoefent, alle gemak des levens, alle gebruik van de natuurlijke dingen, waarin gij u thans verheugt, is verkregen door onderzoekingen en proefnemingen, die in vroeger eeuwen.tal van menschenlevens gekost hebben, en die in den regel, zoo bij den landbouw als in de fabrieken, zoo bij de scheepvaart als bij den handel, nog steeds het offer van veel menschenlevens vorderen. Gij vindt het heerlijk, steeds op gemakkelijke wijs door een lucifer licht te kunnen ontsteken. Goed, maar vergeet niet wat menschenlevens enkel de luciferfabricage wegsleept.

En ten derde, volgt uit het gezegde, dat het niets onnatuurlijks is, zoo ook het uitvinden van een middel om ziekten en pestilentiën te stuiten, te genezen of te voorkomen, ons op het offer van menschenlevens te staan komt, en dat dus even zoo de koepokinenting op zichzelve nog volstrekt niet geoordeeld is, omdat ze nu en dan den dood veroorzaakte of andere ziekten overbracht, doch er volgt dan ook tevens uit: i". Dat de verdere onderzoeking niet mag rusten, om er achter te komen, of soms andere minder gevaarlijke middelen ons hetzelfde doel kunnen doen bereiken, b. v. reinheid en afzondering. Denk slechts aan de wetten op de melaatschheid. 2". Dat de onderzoeking steeds moet worden voortgezet, om uit te maken, of de inenting werkelijk doel treft, en of de statistieke gevolgtrekkingen juist zijn. i^. Dat steeds het onderzoek moet voortgaan, of de schadelijke gevolgen door betere behandeling en voorzichtiger aanwending van de inenting niet te voorkomen zijn. 4°. Dat ieder hier voor zichzelf, en de vader voor zijn kind heeft te beslissen, zoodat niemand ons hier tegen onzen wil dwingen mag. En 5". dat wie dit middel, of welk ander middel zou willen aanwenden, zonder inroeping van den zegen Gods, en zonder er, treft het doel. God voor te danken, geen aanspraak op den naam van vroom mag maken. Veeleer handelde hij dan in deze zaak ganschelijk goddeloos, d. i. buiten God om. Wat nooit mag.

Onze conclusie is derhalve: hier zoomin ais bij eenig ander middel, waarvan beweerd w^ordt, dat het ziekte of pestilentie kan genezen, stuiten of voorkomen, staat uw religie aan de aanwending ervan ind^n weg. Ook van dit middel geldt het, dat alleen de vraag beslist of het doel treft. En voorts is een ieder verplicht en gehouden, bijaldien het dit doet, het met alle voorzichtigheid aan te wenden, en zoo het dit niet doet, het te verwerpen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1899

De Heraut | 4 Pagina's