Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de gemeene Gratie.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

LXXV.

Draagt malkanders lasten, en vervult alzoo de' wet van Christus. Gal. 6 : 2.

De derde bekenking wijst op de velerlei zonden, soms van zeer gruwelijken aard, waartoe de Verzekering verlokt heeft. Men verzekerde zijn huis of zijn inboedel tegen een tamelijk hoog bedrag, en stak daarna met eigen hand er den brand in, om zich met de assurantiepenningen te verrijken. Een oud schip werd in zee gezonden, en, als het maar even kon, zóó op strand gezet, dat het brak. Personen bij wier sterven een belangrijke afbetaling bedongen was, kwamen op gewelddadige wijze om. Zelfs de kleine begrafenispenningen oefenden zoo sterke bekoorlijkheid uit, dat monsters in nienschengedaante soms meerdere personen door vergiftiging of anderszins om het leven brachten, om maar die ƒ 25 a ƒ 40 te kunnen incasseeren. Bijna niet ééne verzekering is aan zulk ergerlijk en schandelijk misbruik ontkomen, en de feiten, waarin dit uitkwam, doen slechts van verre die vele andere booze stukken gissen, die slaagden zonder opspraak te veroorzaken, en daarom nooit voor den rechter kwamen. Juist daardoor echter zijn de feiten, waarop te wijzen valt, te beter geconstateerd. Ze zijn nauwkeurig onderzocht, op alle manier is hun boosaardig karakter toegelicht, en op de overtuigendste wijze bewezen. Af te dingen valt er dan ook op dit schriklijk zondenregister niet. Dat deze gevallen voorkwamen is volkomen waar. En we haasten ons er bij te voegen, dat het ons volkomen begrijpelijk is, hoe een wat teedere conscicntie, zoo ze spreekt in iemand met licht prikkelbare verbeelding, op het aanhooren van het relaas van zulke gevallen, derwijs verontwaardigd wordt, dat hij gedachtig aan het spreekwoord: „Haat ook den rok, die van het vleesch bevlekt is" (Judas VS. 21), van geen Verzekering hooren wil.

Toch mag betwijfeld worden, of deze conclusie een juiste is. Bij deze conclusie zou men namelijk uitgaan van de algemeene stelling: Een zaak die aanleiding geeft tot of oorzaak wordt van vele gruwelen en misdaden, is deswege afkeurenswaardig, of zal althans beter door u gemeden worden. Natuurlijk, ging die algemeene stelling door, dan volgde uw conclusie onmiddellijk, want de Verzekering heeft dit booze, dat ze tot deze gruwelen prikkelt. Het is niet maar dat deze gruwelen toevalligerwijs bij de Verzekering bijkomen, maar de assurantie doet er de gedachte van opkomen en lokt ze uit. Maar ligt nu hierin op zichzelf reeds genoegzame reden, of althans een vrijbrief, om heel de Verzekering als zoodanig te veroordeelen?

Neem eens h.< t\. sparen, en vraag u af, of g elk sparen van geld, het opsparen van overvcrdiensten, het opleggen van zeker kapitaal voor geval van ziekte of den ouden dag, voor afkeurenswaardig houdt. We konden ook allerlei andere dingen nemen, maar kiezen nu juist het sparen uit, omdat het sparen aan^ de assurantie het naast verwant is. Gelijk men oudtijds spaarde en oppotte, om bij versterf aan zijn weduwe een kapitaaltje van een paar duizend gulden achter te laten, zoo neemt men thans een levensverzekering bij overlijden, ten einde haar bij zijn sterven zulk een som in kapitaal, of tot aan haar sterven toe een jaarlijksche lijfrente, zeg van ƒ3 in de week, te doen uitbetalen. We blijven alzoo met op het sparen te wijzen op gelijksoortig terrein. Er moet toch voor onze achterblijvende betrekkingen gezorgd worden, en wie het niet doet door assurantie, zal het dan wel moeten doen door sparen. Maar heeft nu het sparen soms niet evenzoo tot schrikkelijke gruwelen geleid, en tot allerlei zonde verlokt en geprikkeld.? Maar wat houden dan die telkens weêrkeerende berichten van inbraak, roof en moord ten huize van bedaagde, en verzv.akte lieden, van wie men wist dat ze een klein kapitaaltje hadden opgegaard en opgespaard, anders in, dan dat het sparen van den één den ander tot roof en moord verleid had.' "St is zoo, er werd niet opzettelijk gespaard om tot roof en moord te verlokken; en inzooverre is er zeker verschil in de verhouding, maar het feit blijft dan toch, dat het opsparen vooral van zoo kleine Kapitaaltjes, jaar in jaar uit, in alle landen, tot gruwzamen doodslag en tot schandelij-Ken roof op eenzame hoeven of zelfs onder Woedverwanten geleid en verlokt heeft, et was dat opgespaarde geld, waarvan men gehoord had, dat de verbeelding tot roof prikkelde, en om den roof te doen gelukken, tot moord aanzette. En ook afgezien van deze gruwelen, is het geen feit, dat deze zucht tot sparen, na zich eenmaal van het hart te hebben meester gemaakt, zoo menigeen verleid heeft, om aan vrouw en kinderen, zelfs voor de opvoeding het noodige te onthouden, aan het geld als geld te gaan hechten, en alle edeler aandrift van het hart te smoren.? Ja, zijn er niet tal van gevallen bekend, waarin verre bloedverwanten hun kranken opzettelijk slecht verzorgd en aan gevaren hebben blootgesteld, om hun spoedig verscheiden van deze aarde te bevorderen, en alzoo den buit des doods meester te worden.? Kan van het erfrecht niet hetzelfde worden gezegd, en wel bezien, geheel hetzelfde van alle ding waardoor aan den eenen mensch een Mammonszegen bij het sterven, of bij gewelddadig vermoorden van den anderen mensch kan toekomen.' En durft ge nu ook daaruit de conclusie trekken, dat dus alle sparen, alle erven, alle legaat en wat dies meer zij, uit den Booze, en daarom afkeurenswaardig is.' En indien niet, voelt ge dan niet, dat uw conclusie niet kan doorgaan, als zou het Verzekeringswezen reeds daarom zijn af te keuren, omdat het zoo vaak prikkelt tot allerlei zonde voor God en gruwel onder menschen.' Sterker nog, als men eens een statistiek oijmaakte van de inbraken en moorden, waartoe de wetenschap dat er opgespaard geld te vinden was, geleid heeft, vergeleek met de moorden, waartoe het Verzekeringswezen verlokt heeft, zou het dan niet wel eens kunnen blijken, dat het vervangen van het zelf-sparen door het gaan in een Verzekering het aantal moorden zeer aanmerhad doen afnemen ? Wij althans zouden geen oogenblik aafzelen, die laatste vraag in toestemmenden zin te beantwoorden, mits men de cijfers proportioneel neme. Immers tegenover tien die vroeger zelf spaarden staan er thans honderd en meer die een verzekeringspolis namen. Men zou zich dus moeten afvragen, hoeveel percent moorden er vroeger op de gevallen van sparen voorkwamen en hoeveel procent thans op het aantal verzekerden.

Ook hier ziet men dus weer, dat het niet aangaat, zulke ingewikkelde vraagstukken naar den indruk van het oogenblik te willen uitwijzen. Ook hier heeft men, naast het gebruik, te doen met misbruik. Het springt toch in het oog, dat al zulke gevallen als waartoe het Verzekeringswezen geleid heeft, er niet door bedoeld worden, en niet uit zijn wettig gebruik, maar uitsluitend uit misbruik van de Verzekering voortvloeien. Het is niet de Verzekering als zoodanig, die dat kwaad uitwerkte, maar het is het zondige hart, het is de verslaafdheid aan Mammon, die, gelijk elk ander ding, zoo ook het Verzezekeringswezen er op aanziet, of het niet in een instrument tot zonde kan verkeerd worden. Het huwelijk is heilig en goed, en toch wie zal ontkennen, dat de zonde die Mammon in het hart kweekt, keer op keer ver­ e lokt heeft, om het huwelijk te misbruiken als middel, om een kapitaal meester te worden, en nadat dit doel bereikt was, de oorspronkelijke bezitster van dit kapitaal door verkwisting van haar goed te berooven, of zelfs van de zijde der vrouw, om den man, vooral een man van ouder leeftijd, om koud te helpen, ten einde, verrijkt door zijn bezit, straks een tweede huwelijk aan te gaan, en dan aan dartele weelde toe te geven ten prijze van het aldus door huwelij ksontheiliging en moord verkregen, of liever, geroofd geld.

Er is niets, wat de zonde niet aanrandt, misbruikt, en in zonde omzet, vooral niet waar geld in het spel is. Weduwen afzetten, weezen berooven, fondsen verdonkeremanen, zelfs kerken van haar goed berooven, testamenten vervalschen, door bedreiging voordeel bij testament bedingen, afdreigen door laster, en wat niet al meer, vormen saam de breede lijst van wandaden, waartoe „zonde + geld" den onzedelijken mensch verlokt en geprikkeld heeft. Tot wat schandelijk bedrog geeft niet dag aan dag de handel, en zelfs de beurs aanleiding.' Is ^ergens ooit scheepvaart opgekomen, dat niet de zeeroover als vanzelf opdook.' Kortom, is er eenige handeling onder menschen denkbaar, waarbij geld in het spel kwam, of ook geld in iemands bezit was, dat dat geld niet, alle eeuwen door, en onder alle volk, tot laag bedrog, tot afzetterij, tot slim en sluw afhandig maken, of tot gewelddadigen roof en moord geleid heeft.' Mammon is voor het zondig hart steeds een booze demon gebleken, en er is geen macht op aarde, die meer dan Mammon, tot gemeenheid, laagheid, en allen gruwel heeft aangezet. De schuldige is dan niet het sparen, noch het erfrecht, noch de handel, noch de beurs, noch de scheepvaart, maar het hart des menschen, naar luid van Jezus' eigen woord: Uit het hart des menschen komen voort booze raadslagen. Maar is dit zoo, dan gaat het ook niet aan, op dezen algemeen geldenden reg*? l '.< . ^r de Assurantie een uitzondering te maken, en moet ook hier worden geoordeeld, dat bij de gruwelen, waarop men wees, niet de Assurantie zelve, niet het Verzekeringswezen als zoodanig, maar het zondig hart en de Mammondienst als de schuldige is te brandmerken.

Is nu hiermede reeds uitgemaakt, dat derhalve het Verzekeringswezen vrij uitgaat en is goed te keuren.' Volstrekt niet. Daartoe moet alsnog tweeërlei onderzocht. Ten eerste of het Verzekeringswezen op zichzelf naar de beginselen der Heilige Schrift een geoorloofd middel is. En ten ander of tegen het kwade waartoe het verlokte, zoodanig goed. overstaat, dat het goede het kwade in waardij te boven gaat. Van deze twee punten is het laatste het kortst afgedaan. De voordeden toch voor onze menschelijke saamleving van het Verzekeringswezen zijn zóó onmetelijk, dat het kwade waartoe de Assurantie verlokte, er nauwelijks, wat het aantal gevallen betreft, tegenover in aanmerking komt. Men moet maar eens hooren, wat moeite het kost, om in geval van brand zonder assurantie, de ongelukkige slachtoffers die op eenmaal heel hun inboedel en heel den voorraad van hun bedrijf kwijt raakten, er weer bovenop te helpen. Wie telt de velen, die er eertijds voorgoed door tot den bedelstaf werden gebracht.' En toch is assurantie tegen brandschade nog op verre na niet de meest zegenrijke. Veel grooter is de zegen, die aan onze menschelijke saamleving toekomt van de verzekeringen voor geval van ziekte, ongevallen, ouderdom, en overlijderi. De ellende, vroeger algemeen, en nu nog in tal van gevallen geleden, als langdurige ziekte den brood winner aan het bed kluisterde, of een val of ongeluk hem voortaan onbekwaam voor zijn werk maakte, of ook als de oude dag zijn werkkracht brak en vernietigde, en nu zelfs nog als onze weduwen en weezen hulpeloos achterbleven, is zoo onmetelijk groot en onafzienbaar, heeft derwijze bij het opkomend geslacht het pauperismc gevoed, verleid tot allerlei zedeloosheid, en heele geslachten zedelijk doen zinken, dat men niet hoog genoeg de uitnemendheid kan aanslaan van een uitvinding, waardoor nu reeds op zoo beduidende wijze, een dam tegen zoo breeden stroom van ongerechtigheid en ellende werd opgeworpen, en nog veel breeder bij toenemende uitbreiding van het stelsel, staat opgeworpen te worden.

Men roept van alle zijden om pensionneering van den ouden werkman, en ook onzerzijds werd hierop daarom steeds met zulk een klem aangedrongen, omdat de redding van de lagere klasse uit de doodelijke omarming van het zoo door en door zedeloos Pauperisme, op geen andere wijze te verkrijgen is. Pauperisme doet den mensch ontaarden, zet de zonde in het hart op allerlei wijze aan, en leidt in zijn gevolgen tot allerlei ontucht, roof en moord, op veel breeder schaal dan het Verzekeringswezen dat ooit gedaan heeft. Men moet zich ook door den schijn niet laten misleiden. Men moet niet aan den éénen kant breed de gruwelen uitmeten, waartoe de Assurantie verlokt, om van den anderen kant zijn oog te sluiten voor de veel breeder reeks van gruwelen, die door het Pauperisme in al zijn schrjkklijke vormen worden uitgelokt, maar men moet de balans naar waarheid en gerechtigheid opmaken. En als men dat doet, en dan op de ééne lijst plaatst het volledig as^ntal misdaden, waartoe het Verzekeringswezen geprikkeld en verlokt heeft, en op de andere lijst de schandelijkheden en gruwelen, waarin het Pauperisme geheele geslachten deed verzinken, dan zal men bevinden, dat het kwade boek van de Assurantie tien bladzijden vol goede posten tegen één enkele bladzijde enkel kwade posten te lezen geeft, terwijl het Pauperisme, dat uit niet-verzekering voortvloeit, bijna geen activa heeft aan te wijzen, en dat er daarentegen vellen vol ellendige jjosten tegen zeer enkele goede posten overstaan. Ge moogt dus niet eenzijdig op die enkele met zwarte kool geteekende posten van het Assurantiewezen blijven turen, maar hebt uzelven ook wel terdege af te vragen, hoeveel goeds en hoeveel uitnemends er tegenover staat. En niet minder hoevele met nóg veel zwarter kool geteekende posten er op het schuldboek van onze menschelijke saamleving staan blijven, bijaldien de maatschappij zonder het profijt van het Assurantiewezen voorttobt.

Intusschen, dit geven we voetstoots toe, het doel heiligt de middelen niet, en al ware de uitkomst van het Assuratiewczen nóg zoo verblindend schoon, zoo het middel in zichzelf slecht, van God verboden en dus ongeoorloofd werd bevonden, zou het ons verboden zijn, er gebruik van te maken. We komen daarom thans eerst tot de hoofdvraag, of namelijk het Verzekeringswezen, als zoodanig, een goed of een kwaad middel is. Hierbij nu is het Verzekeringswezen te omschrijven als een uitvinding, waardoor de geldelijke schade die ons gemeenschappelijk leven bedreigt, niet langer neerkomt op den enkele dien zij treft, maar gelijkelijk over allen zvordt omgeslagen. Want wel weten we zeer goed, dat deze definitie eerst dan geheel juist zou zijn, indien allen er aan deelnamen, en ook verliezen we niet uit het oog, dat g er schaden zijn die wél allen treffen, en alleen daarin verschillen, dat ze den één sneller of sterker treffen dan den ander, maar bij de bespreking van het Assurantiewezen als zoodanig nemen we het nu met opzet in zijn meest algemeenen en volledigen vorm, om het wezen der Verzekering én toe te lichten én te toetsen aan de beginselen van Gods Woord. Bij zulk een onderzoek toch is het niet wel doenlijk, op alle verschillende vormen, waarin het Assurantiewezen optreedt, tegelijk het oog te vestigen. Men moet zich dus afvragen, wat is de eigenlijke beweegkracht, de eigenlijke strekking van het Verzekeringswezen in het gemeen genomen, en eerst daarna kan er sprake van zijn, om in verband met dit algemeen beginsel ook op de gewijzigde vormen van zijn verschijning de aandacht te vestigen. Én zoo nu gerekend, blijven we bij de gegevene omschrijving.

Ons leven wordt op allerlei wijze met schade bedreigd, schade die het gevolg is van brand, van diefstal, van watervloed, van hagelslag, van ziekte, van ongevallen, van ouderdom, van overlijden en zooveel meer. Die schade treft niet gelijk. De ééne maal wel, de andere maal niet. Wel den één, niet den ander. Den één vroeger, den ander later. Den één onder zeer pijnlijke omstandigheden, den ander onder minder pijnlijke. Uit dit alles wordt een ongelijkheid geboren. Een grootere schade voor den één dan voor den ander. En nu treedt het Verzekeringswezen op, om die totale schade g aldus te verdeelen, dat ze over allen, en voor alle tijden, als het ware geleidelijk over alle leden der maatschappij wordt omgeslagen. En al is dit groote doel op verre na nog niet bereikt, zoodat voorshands dit omslaan van schade nog slechts voor een betrekkelijk klein deel der menschheid plaats grijpt, toch is gebleken dat ook zoo de schadeverdeeling reeds tot een groote mate van juiste verdeeling naderen kan. Het ideaal is en blijft natuurlijk, eenerzijds de totale som van alle te verwachten schade te berekenen, die verwachte totaal-schade in een geldsom om te zetten, en alsnu deze som, naar ieders positie is en ieders krachten zijni over allen saam om te slaan. Eerst als dat doel bereikt was, zou het Verzekeringswezen zijn vollen triomf vieren. Het is thans nog slechts op den aanvang van zijn "N& g, en het is volstrekt geen te stoute verwachting dat het op dien weg nog reuzenschreden naar zijn volmaking zal afleggen. Doch ook nu reeds heeft het een deel van dit zijn ideaal verwezenlijkt, en het voegt ons al wat het dusver tot stand bracht uit dit algemeene en ideale gezichtspunt te d beschouwen.

Is nu dit algemeene gezichtspunt voor de rechtbank der Heilige Schrift verdedigbaar of niet.' En dan verwijzen we naar de uitspraak die we boven dit vertoog schreven: Draagt malkanders lasten, en dat wel in tegenstelling met wat er twee verzen later op volgt: Een iegelijk zal zijn eigen pak dragen. Nu wordt, hier lette men wel op, in deze tweeërlei uitspraak van den apostel niet gedoeld op geldelijke schade. Het verband toont duidelijk het tegendeel. P3r is sprake van een geestelijken „last", en van & zngeestelijk „pak" dat gedragen wordt, en waaronder men gebukt gaat. Indien, zoo staat er in vs. i, iemand der uwen door misdaad overvallen wordt, denk dan niet, dat moet die man zelf maar weten, doch trek u dan veeleer dien zondaar aan, en breng hem terecht. Het voegt u toch niet, u aan den geestelijken last of de schade van een broeder vreemd te houden, maar gij hebt integendeel elkanders lasten te dragen, en alzoo te vervullen de wet van Christus, die alle last der zonde gedragen heeft op het kruis. — Dit eenerzijds, maar hier staat van den anderen kant tegenover, dat ge u daarbij niet tegenover hem verheffen zult, als ware hij alleen door geestelijke schade overvallen. Integendeel, ge hebt niet te roemen. Wie dit doet bedriegt zichzelven. Ook hierbij I v u z b h z n b e i d h e s 1 d t d n n l d d „ d d e m e f heeft een ieder zijn beurt. Draagt die broeder die thans in misdaad viel, en zoo geestelijke schade beliep, thans zijn pak, gij hebt ook op uw beurt uw eigen geestelijke schade, en draagt uw pak. Of ook waar ge op dit oogenblik nog niet zulk een last van schuld en geestelijke schade te dragen hebt, onttrek u ook daarom niet aan den „last van schuld" van uw broeder. Wat nu nog niet is, kan komen. De geestelijke schade kan ook u genaken. En zoo hebt ge een deel van zijn last over te nemen, „ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt." Het geheele verband luidt aldus: „Broeders, indien ook een mensch overvallen ware door eenige misdaad, gij die geestelijk zijt, brengt den zoodanige terQclit met den geest der zachtmoedigheid, ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt. Draagt malkanders lasten, en vervult alzoo de wet van Christus. Want zoo iemand meent iets te zijn, waar hij niets is, die bedriegt zichzelven in zijn gemoed. Maar een iegelijk beproeve zijn eigen werk; en alsdan zal hij aan zichzelven alleen roem hebben, en niet aan eenen anderen ; want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen." Er wordt alzoo gehandeld van een last van schuld, d.i. van een geestelijke schade; er wordt gezegd dat een ieder op zijn beurt hieraan blootstaat; en dat men alsnu niet een ieder zijn eigen last moet laten dragen, maar dit gemeenschappelijk moet doen, gedreven zoo door den geest der deelnemende liefde, als door het voorgevoel van wat ons zelven kan te wachten staan, of reeds overkwam.

Met opzet plaatsen we dezen regel van gedraging bij geestelijke schade hier op den voorgrond, omdat een beschouwing OVQY de ellende, die niet wortelt in een beschouwing over de zonde, nimmer bevredigeji kan. Veel directeuren van Verzekeringsmaatschappijen mogen enkel op de geldelijke schade zien, dit neemt het feit niet weg, dat alle ellende uit zonde voortkomt, en dat het karakter dezer ellende altoos door het karakter der zonde bepaald wordt. Is de zonde een aparte rekening voor elk individu, dan komt ook de rekening van ellende voor ieder mensch op zichzelf te staan, en heeft hij met de rekening van anderer ellende niets uitstaande. Blijkt daarentegen dat de zonde niet bloot persoonlijk is, maar ook een gemeenschappelijken kant heeft, dan verandert ook de ellende geheel van karakter, en moet ook bij het lijden en bij de ellende, bij schade aan goed of leven, niet énkel op ieders persoonlijke verhouding gelet worden, maar óók rekening gehouden worden met het gemeenschappelijke, dat alsdan van onzer aller gemeenschappelijke ellende niet is af te scheiden. Is de zonde puur individueel, dan staat ook de ellende, het lijden, of de schade van ieder persoon, en van elk gezin, op zichzelven. Draagt daarentegen de zonde, de schuld, de geestelijke schade wat men noemt een solidair karakter, dan volgt hieruit rechtstreeks dat ook de ellende, het lijden, en de schade aan lijf en goed evenzoo solidair te verstaan is. Niet alsof hiermede de persoonlijke verantwoordelijkheid bij geestelijke schade, en zoo ook de persoonlijke verantwoordelijkheid bij stoffelijke schade verviel. Dat Weet bij zonde een ieder in zijn consciëntie, en bij het sterven van haar man, ook al ontvangt ze een lijfrente, elke weduwe wel beter. Maar het zegt ons dan toch, dat er aan de geestelijke zoowel als aan de stoffelijke schade ttuee handvatselen, twee kanten, twee zijden zijn. Dat ze beide een dubbel karakter dragen. En dat ge u vergist, zoo ge waar geestelijke schade uitbrak, of ook maar dreigt, een ieder op zichzelf blijft tobben, en zoo ook dat ge bij stoffelijke schade een deel der waarheid uit het oog verliest, zoo ge denkt of zegt: „Dat treft nu hem, en dat moet hij nu maar hebben. Straks komt aan mij de beurt, en als die beurt komt, sta ik er venzoo voor."

Het is nu tegen die individuaHstische, n den grond Pelegiaansche beschouwing, at, ook zooveel betreft de ^É^^j/^/? ; , ^^ schade, et boven aangehaalde woord van Paulus en volledig protest ten behoeve van het oHdair karakter der zonde indient. Immers 10. komt de schuld der zonde hier voor in en vorm van een last, een schade, die men e dragen heeft. 2°. Wordt geconstateerd dat ie last, die schade ieder op zijn beurt komt eerdrukken. 3". Dat men niet alleen te rekeen heeft met de schade die men reeds beiep, maar wel terdege ook met de schade ie nog komen kan. En 4*. wordt erkend, at er in al zulke schade wel eenerzijds een pak is, dat men voor zichzelf heeft te ragen", maar ook van de andere zijde een eel dat we te dragen hebben met en voor lkander. Voor zoover dit bij vergelijking ogelijk is, zitten alzoo in hoofdzaak alle lementen, die bij de Assurantie tegen stofelijke schade, in aanmerking komen, in deze

Apostolische beschouwing van den geestelijken last of de geestelijken schade in. Hoezeer men het ook anders wenschen en afbidden zou, eeuw aan eeuw blijft de zonde voortwoekeren en ieders hart bedreigen, gelijk ook op stoffelijk gebied allerlei ellende voortwoelt en ons levensgeluk bedreigt. En nu stelt de Apostel als regel, niet het individueele èen iegelijk op zichzelf staan, maar het saam dragen van elkanders lasten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Van de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 februari 1899

De Heraut | 4 Pagina's