Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de gemeene Gratie.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

LXXVIII.

En aan een iegelijk werd uitgedeeld naar dat hij van noode had. Hand. 4 : 35.

In het gemeene lijden, dat der menschheid om der zonde wil, en door de zonde, overkomt, is alzoo drieërlei soort ellende. Vooreerst een ellende, die niemand kan overnemen, en waarin niemand deelen kan, maar die de getroffene zelf persoonlijk moet lijden. Zooals iemand bij een spoorwegongeluk de beide beenen onder de knie worden afgeklemd. De schrik als dit aankomt, de verscheurende pijn onderwijl de beenen af knakken, en het vreeselij ke van het bloedverlies, van den doodsangst en van de uit te kermen pijn, die er op volgt, is strikt persoonlijk, en wordt in zijn volle zwaarte en in zijn bange ontzetting geheel, en zoogoed als uitsluitend geleden door hem wien het overkomt. Hij zal in eenzelfden spoorwaggon, op dezelfde bank en aan denzelfden kant, gezeten hebben met een ander, die er ongedeerd af kwam. Waarom het ongeval hem trof en niet zijn buurman, is een vraag, die zonder antwoord blijft. Er is hier een lijden, dat niet was af te wentelen noch af te wenden, en dat persoonlijk neerkomt op hem die het lijdt, en op dien lijder alleen. — Maar in de tweede plaats is er in dit ongeval een tweede soort ellende, waarin de liefde zeer wel deelen kan. A\s die. getroffene hulpeloos en machteloos tusschen de gebroken stukken vanden waggon beklemd zit, moet hij er uit gezaagd, moet hij met namelooze voorzichtigheid opgetild, op een draagbaar gelegd, vervoerd, en straks aan huis of in het gasthuis verzorgd worden. Bij dit alles nu treedt de deelnemende liefde op, om te helpen, om te steunen, om dorst te lesschen, om angst weg te nemen, om noodelooze pijn door groote voorzichtigheid te besparen, om te troosten, om op te beuren, om met energie te bezielen. — Zoo vonden we reeds tweeërlei lijden: eenerzijds een deel lijden dat de ongelukkige alken en self móet dragen, maar ook anderzijds een deel lijden, dat door liefde kan verzacht, zelfs ten deele voorkomen worden, en in deze deelneming der liefde een element dat 7net in geld is om te zetten. Het is zoo, voor geld kan goede verzorging worden gekocht, maar bij een hulpe en vertroosting, als bij en na zulk een ongeval is te verkenen, kan geld volstrekt niet baten, wordt in den regel de eerste en beste hulp door vrijwillig toeschietenden verleend, en is er buitendien iets in de bewezen hulp, dat moeielijk onder woorden is te brengen, en daardoor juist met geen geld te dwingen is, dat ondervangen van het lijden dat men voor oogen ziet, om het uit louter menschelijke deernis te verzach-'•.™' — ^^^^'' '^y *^^2^ ^^vee elementen des lijdens komt nu in de derde plaats als derde element de geldelijke schade. Eer zulk een getroffene weer in gewonen doen is gekomen, loopt de rekening van arts. heelmeester en apotheker hoog. En wat nog veel erger is, door het verlies van zijn beide beenen is de man onbekwaam voor zijn vorigen arbeid geivorden, en staat hij, bij ontstentenis van kapitaal, met vrouw en kroost hulpeloos in de wereld. En ook al is het, dat de ongelukkige eigen middelen bezit, toch verliest hij, zoo hij b.v. officier was, door het ongeluk dat hem trof, zijn betrekking, en verliest alzoo, ook al ontvangt hij pensioen of wachtgeld, een deel van zijn gewone inkomen, iets waar altoos geldelijke schade in zit.

Aan het eerste element nu, d.i. aan het strikt persoonlijke lijden, kan het Verzekeringswezen niets doen. En evenmin kan het Vej'zekeringswezen de deelneming der liefde in het tweede element van zulk lijden overnemen. Maar wat het Verzekeringswezen wel kan, en waar het uitsluitend op gericht is, bestaat hierin, dat het die geldelijke schade, of wilt ge, het derde element in het lijden, wel niet wegneemt (want die schade is er nu eenmaal), maar op zulk een manier over allen, getroffenen en niet getroffenen omslaat, dat de schade bijna alle pijnlijks verliest en zoogoed als niet meer wordt gevoeld. Als er 's nachts door onvoorzichtigheid, of uit onbekende oorzaak, brand in uw huls ontstaat, en gij met de uwen in doodsangst over de daken vluchten moet, dan lijdt ge persoonlijk een angst en staat bloot aan een gevaar, dat niemand van u kan nemen. Dat is het eerste element. Daarna zijt ge dagen lang beroofd van huis en have. Dat is het tweede element, dat liefde van vrienden of buren u verzachten kan. Maar in de derde plaats lijdt ge de geldelijke schade, dat uw huis en inboedel in de vlammen opging. Stel nu dat huis op ƒ 10, 000, en uw inboedel op ƒ 3000. Dan zijt ge voor ƒ 13, 000 aan waarde kwijt, en lijdt, zoo ge geen man van middelen zijt, een onherstelbaar verlies. Maar als nu de 13, 000 gezinnen die met u dezelfde stad bewonen, elk één gulden betalen, is de geleden schade u geheel vergoed, en is er niemand onder die allen, die zoo kleine betaling van één gulden direct voelt. Meer nog, verbindt ge aan de betaling van dien éénen gulden, de zekerheid, dat, bijaldien morgennacht hun eigen huis en inboedel verbrandt, hun evenzoo volle schadeloosstelling zal worden gegeven, dan betalen ze dien éénen gulden zelfs met blijdschap. Zoo is dan dit derde deel des lijdens, dat uitsluitend in de geldelijke schade bestaat, zoogoed als geheel weg te nemen. Eenige schade zal ook ten deze altoos overblijven. Ge zult bij uw inboedel souvenirs verloren hebben, die u niet kunnen vergoed worden. Misschien ook papieren die u veel. waard waren, en die zijn onherroepelijk weg. Maar de eigenlijke geldelijke schade, die schade die in geldelijk verlies zou te voelen zijn, nemen allen saam van den enkelen getroffene over, en zoo wordt hij ontlast. Hij betaalt zelf meê, maar alleen, zoo er 13, 000 participanten zijn, voor één dertienduizendste.

Zal men nu zeggen, dat dit alles goed en wel is, maar dat op zulk een wijs dan toch de weldadigheid de wereld uitgaat.'' Iets is hier stellig van aan. Indien het Verzekeringswezen op alle terrein en over alle menschen, ais deel temers, kon worden doorgevoerd, zou er _; ; fj> it meer een adverierdie in de dagbiaderi btaan, om hulp voor de achtergebleven weduwen en weezen van verongelukte visschers ot andere schipbreukelingen in te roepen. Alle oproeping van dien aard zou een einde nemen, eenvoudig omdat na elk ongeval, na elk ongeluk, na elk overlijden, uit wat oorzaak ook, de volle som ter vergoeding van de geldelijke schade aanwezig zou zijn, en alzoo geen geldelijke schade meer anders dan door allen saam zou geleden worden. Dit geven we volkomen toe. En evenmin ontkennen we, dat het soms aangrijpend betoon van zulk een weldadigheidszin het menschelijk hart geëerd heeft. Maar een heel andere vraag is, of ge het Verzekeringswezen hebt af te keuren, omdat het dit betoon van weldadigheid voor de toekomst in hoofdzaak afsnijdt. Wie dit wanen zou, bedenke toch, dat in vroeger eeuwen het menschelijk leven nog zoo oneindig veel meer dan thans aan allerlei schade en gevaar was blootgesteld; en ook, dat dit meerdere gevaar en deze hoogere schade destijds, door het verkenen van hulp en bijstand, o, zoo menige uiting van liefde te voorschijn riep, waaraan thans niemand meer denkt. Neem b. v. de gastvrijheid. Toen oudtijds het reizen steeds gevaarlijk was, en men in de meeste plaatsen geen onderkomen vond, moest wel de regel der gastvrijheid als een heilige ordinantie heerschen, om gemeenschap onder menschen mogelijk te maken. En evenzoo, toen men telkens in gevaar van overval, inbraak, roof en moord verkeerde, moest wel de vriendschap een karakter erlangen, dat met het sluiten van een trouwverbond voor dood en leven gelijk stond. En zeker lag er ift die heilig geachte gastvrijheid, en in die heel den persoon en heel het leven opeischende vriendschap iets schoons, een eere voor ons menschelijk hart.

Toch zijn beide in dien zin nu de wereld uit. Althans in beschaafde landen komen ze in dien zin niet meer voor. Een onbekende die zich kort voor het nachtelijk uur bij ons aanmeldde en nachtverblijf vroeg, zouden we niet meer in onze logeerkamer opnemen, maar óf afwijzen óf hem geld voor logies geven. En ook moet erkend, dat een vriendschap als eertijds aller eere was, in die diepte, naar dien omvang, en met dat karakter, thans bijna niet meer voorkomt. De toenemende beschaving, de meerdere veiligheid, de betere communicatie, de gerieflijker logementen, en zooveel meer hebben deze beide uitingen, zoo van gastvrijheid als van een vriendschap, die het leven voor den vriend inzet, een einde doen nemen. Er is geen plaats meer voor in onze huidige saamleving. Zult ge nu deswege zeggen: Die gastvrijheid en die vriendschap op leven en dood waren zoo kostelijke uiting van menschelijke liefde, dat we beter doen met de veiligheid en de gerieflijkheid van het leven weer af te schaffen, en weer de oude dagen te doen terugkeeren, waarin het leven vanzelf zulk een gastvrijheid en zulk een vriendschap tot aanzijn riep.' Neen, zoo oordeelt niemand. Men moge er soms dichterlijk over klagen, en zelfs heimv/ee gevoeg n n d e d c len naar die meer romantische tijden, maar inmiddels dankt, wie God kent, zijn Vader in_^de hemelen, dat hij met vrouw en kinderen in zooveel veiliger en rustiger tijden leven mag.

Welnu, juist zoo staat het ook hier. Het is volkomen waar, dat voorzoover het Verzekeringswezen nog niet doordrong, er af en toe rampen voorkomen, die op groote schaal ellende en geldelijke schade veroorzaken; en het is even onmiskenbaar, dat dit soms aanleiding geeft tot het uitkomen van een weldadigen zin die het menschelijk hart eert; en ook dat deze overbodig zal zijn gemaakt zoodra het Verzekeringswezen al zulke schade over allen zal omslaan. Evenals de gastvrijheid, en de vriendschap op leven en dood, viert ook de weldadigheidszin zijn hoogtij in dagen van ongeregelde ellende. Zelfs kan men zeggen, dat deze uitingen van menschelijke liefde te schooner blinken naarmate de toestand van het menschelijk leven droever en treuriger is. Als er iemand in het water valt, opent zich voor u de gelegenheid om er iemand uit te redden. Doch wie ter wereld zal daaruit nu de booze gevolgtrekking maken, dat het jammer is zoo er geen waterongelukken voorkomen, omdat het altruïsme zoodoende de gelegenheid mist om uit te komen.' Betere hygiène is zeer zeker oorzaak, dat de pestilentiën uit Azië ons thans minder nasluipen dan vroeger, en ook is het waar dat hierdoor én artsen én geestelijke én lichamelijke verzorgers veel gelegenheid missen om heroïeke Hefde te bctoonen. Doch wie zal nu oordeekn, dat het beter ware, zulke pestilentiën nogmaals te zien naderen, opdat dit heroïsine der liefde weer schitteren kunne.' Al erkennen we dus volmondig, dat de weldadigheidszin door het Verzekeringswezen zija veld en gebied ziet inkrimpen, we ontkennen ten sterkste, dat deswege de Verzekering zou te bestrijden zijn.

Bovendien bezie den weldadigheidszin en zijn werking van iets naderbij, en ge zult alras zelf moeten erkennen, dat het ook hier lang niet alles goud is wat er blinkt. Van de weldadigheidsbazaars, en weldadigheidsbals en weldadigheidsloterijen zullen we nu maar zwijgen. Van al zulke festijnen is de valsche schijn openbaar. De hypocrisie gluurt er bij door alle kieren en reten. Maar ook afgescheiden hiervan, is het niet onbekend, hoe ongelijk en partijdig zulke geldinzamelingen werken. Voor het ééne ongeval komt geld te veel in, voor een ongeval in min bekende streek geeft niemand iets. Wie een bekend patroon heeft, ziet zich aanstonds een comité voor zijn nood vormen, wie in een afgelegen hoek, eenzaam, door het oneluk getroffen wordt, komt aan de diacoie of tot den bedelstaf. Weldadigheid op die manier kan niet naar goede regelen, kan iet gelijkelijk, kan niet met overleg hanelen. Zulk een wilde weldadigheid is blind, n doet het al op den tast af, en sticht daaroor niet zelden zelfs kwaad. Het is er evenzoo mede als met het losse geven aan de deur, dat zoo vaak het pauperisme voedt, terwijl omgekeerd een goede diaonie, die aller geld ontvangt, en na on­ g derzoek gelijkelijk uitdeelt, wel veel liefdearbeid voor den particulier afsnijdt, maar toch feitelijk beter werkt, meer nut sticht. En bij dit alles komt nu nog, dat bij pu-blieke weldadigheid zooveel gedwongen inteekening plaats grijpt. Men durft het voor zijn fatsoen niet laten. Men wil niet weigeren omdat buurman gaf. En ook, het geven zelf, en het zitting nemen in zulke weldadigheids-comité's is zoo dikwijls niets dan een middel om in goeden reuk bij zijn medeburgers te staan, of ook voor jonge menschen om zich aan te bevelen en invloed te krijgen. Er schuilt ook in die weldadigheid o, zooveel onheiligs, en het bleef er steeds zoo verre vandaan, dat het gaan zou naar Jezus' regel: Laat uw rechterhand niet weten, wat uw linkerhand doet. Juist het verborgene geven is het geven dat het minst beoefend wordt.

Vergeet ook dit andere niet, dat gij geen weldadigheid kunt oefenen, of een ander moet uw gave aannemen, terwijl er toch in dit aannemen van de gave, n, iet van God maar van menschen, altoos iets ligt, dat het menschelijk gevoel kwetst. Moet het, dan neemt ge de gave ook van uw medemensch aan, maar dan doet ge het, als iets dat u wel zeer doet, maar dat God u oplegt. Het is dan ook diep te beklagen, dat de hooge, heilige idee der Diaconie ten deze zoo droef vervalscht is. Thans staat het zoo, dat iemand zich maar ten deele vernederd gevoelt, als hij door de particuliere gift moet geholpen worden, maar dat hij zich diep gekrenkt gevoeld, zoo ge hem verwijst naar de Diaconie. Toch is dit volstrekt valsch, en naar de hooge idee moest juist het geholpen worden door de Diaconie het minst stooten. Wat anders toch beoogt de Diaconie, dan te maken dat ge juist niets van een mensch hebt aan te nemen, maar het alles hebt aan te nemen van Christus; en dat hindert toch niet. De gegoede leden der gemeente geven iets van wat Christus hun gaf, hem weder. De Diakenen als dienaren van Jezus zamelen dit op, en zij deelen het uit aan zijn armen. Zoo edel en verheffend als het zich slechts denken laat. Juist het sparen en ontzien van uw gevoel, als mensch. Reden waarom elke Diaconie, die er niet in alles op bedacht is, om het menschelijk gevoel der schamele broeders en zusters te sparen, eenvoudig onwaardig is in zoo heiligen dienst op te treden.

Maar afgezien van de Diaconie is dan toch het feit niet te weerspreken, dat de weldadigheid, ook waar ze den wezenlijk weldadige siert, altoos het gevaar met zich brengt, dat ze den beweldadige zinken doet in de fierheid van zijn menschelijk eerbesef. Familiën die nog eerbesef hebben, en het even doen kunnen, getroosten zich daarom liever de grootste opofferingen, ten einde een ongelukkig familieHd te helpen, dan dat „één lid van de familie" met de publieke weldadigheid in aanraking zou komen. In angst en nood strekt men, ja, de bedelend» hand uit, want de honger is een .scherp zwaard, maar op zichzelf krenkt de gift het onafnankelijkheidsgevoel, en kweekt een evoel van verplichting dat deert. Zij die

steeds den mond vol hebben van de dankbaarheid, waartoe de geholpene gehouden is, zouden dan ook wel doen met op deze kwetsing van het eergevoel scherper te letten. Zeker dankbaarheid is plicht, maar zeg nooit, dat die toestand van de maatschappij de beste is, waarin veel te geven valt, en veel gegeven wordt, en het hoogst de dankbaarheid bloeit. Dat er veel gegeven wordt, als er nood is, kan niet hoog genoeg geroemd worden, maar veel gelukkiger nog is het maatschappelijk saamleven, als er niet te geven valt, omdat er geen nood is. En als er dan lieden zijn, die u op het woord der Schrift wijzen, dat er staat: De rijken en de armen ontmoeten elkaar, de Heere heeft ze beiden gemaakt", en daaruit afleiden, dat én de nood van den arme én de gift van den rijke er altoos blijven moet, dan zij men toch zoo goed deze misbruikers van het Schriftwoord steeds en aanstonds op dit andere Schriftwoord te wijzen: De arme en de bedrieger ontmoeten elkander, de Heere verlicht hun beider oogen" (Spreuken 29 : 13), en late daarop de immers niet onbescheiden vraag volgen, of ze den bedj'ieger dan evenzoo als door God gewild in bescherming nemen, en het beschouwen zouden als tegen Gods wil ingaande, zoo de bedrieger uit het leven verdween.

De denkbeelden die over armoede en weldadigheid nog zoo veler gemeengoed bleven, zijn in zoo menig opzicht valsch, en lijnrecht in strijd met het Christelijk beginsel, dat ge metterdaad van alle goed pad afgaat, zoo ge uit die onjuiste denkbeelden tegen het Verzekeringswezen redeneert. In het paradijs was weelde voor armoede, en in het rijk der heerlijkheid zal noch gebrek noch weldadigheid gekend worden. De bange nood van armoede en gebrek u uit ramp of ongeval overkomende, is een deel der ellende, die in het gevolg der zonde tot ons kwam. En natuurlijk waar die ellende eenmaal optreedt is het heerlijk, dat ook de weldadigheid verschijnt om ze te verzachten en te lenigen. Maar v/ie helpt beter, de vriend, die den man met het gebroken been, onder den arm neemt en voorthelpt strompelen, of de heelmeester, die zijn gebroken been weer in het lid zet, en maakt dat hij geen hulp om te loopen meer van anderen noodig heeft.' En ditzelfde nu is het verschil dat uitkomt tusschen de gift der weldadigheid en de uitbetaling van de Verzekering. De weldadigheid houdt u op en steunt u waar ge vallen zoudt, en niet voort kunt; de Verzekering stelt u in staat om weer op eigen beenen te loopen. Alle weldadigheid saam zal nog geen tiende deel der gezamenlijke geldelijke schade vergoeden, de Verzekering is in staat alle geldelijke schade te dekken, en teweeg te brengen, dat althans de geldelijke schade van de rampen des levens afgaat.

Let op het Schriftwoord, dat boven dit vertoog staat, en dat u verplaatst in de eerste Christengemeente. Men heeft hieruit van socialistische zijde de dusgenaamde communistische gemeenschap der goederen afgeleid. Geheel ten onrechte. Het communisme toch wil gemeenschap van goed door dwang, als rechtsregel, onder alle menschen. Wat daarentegen in Hand. 2 : 4 verhaald wordt spreekt van gemeenschap van goed, niet uit dwang, maar uit vrije ofierande. Niet als rechtsregel, maar als regel der liefde. Niet voor alle menschen, maar voor wie broeders en zusters in Christus zijn. Petrus zegt het dan ook uitdrukkelijk: Indien ge het niet hadt willen geven, bleef het niet het tnue? " Toch spreekt uit dit verhaal iets, waarop we wel terdege te letten hebben. De particuliere weldadigheid, die maakt dat A iets geeft en B het van hem ontvangt, viel destijds te Jeruzalem geheel weg. A gaf niets aan B, en B had niets van A te ontvangen. Er mocht geen krenking van het menschelijk eergevoel zijn. Er werd door allen saamgebracht, en in Jezus' naam aan allen uitgedeeld, naar dezen éénen maatstaf: aardat elk van noode had. Zoo werd de nood opgeheven, en daarom viel vanzelf alle particuliere weldadigheid weg. Natuurlijk van het Verzekeringswezen wist men toen nog niet af. Dat was nog niet ontdekt en nog niet uitgevonden. God had het in den weg zijner gemeene gratie nog niet aan menschen doen verstaan. Maar juist daarom is het te opmerkelijker, hoe het Christendom bij zijn intrede in de wereld, aanstonds heen wijst naar een ideaal, waarin de particuliere weldadigheid geheel ophoudt, omdat de nood door een gemeenschappelijke actie van allen wordt weggenomen. Welnu, iets van dat ideaal wordt nu juist in het Verzekeringswezen verwezenlijkt, en slaat het eens zijn vleugels breed en wijd over heel onze samenleving uit, dan zal het juist tot ditzelfde doel leiden, en bij brand, schipbreuk, ziekte, sterfgeval enz., daarom alle particuliere weldadigheid overbodig maken, omdat het door een gemeenschappelijke actie alle geldelijke schade, en ook allen geldelijken nood, voorkomen zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 maart 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Van de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 maart 1899

De Heraut | 4 Pagina's