Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Kunt gij niet één uur met mij waken?”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Kunt gij niet één uur met mij waken?”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij kwam tot de discipelen, en vond ze slapende, en zeide tot Petrus: unt gij dan niet één uur met mij waken? Matth. 26 : 40.

Ook in Jezus' leven was het een op-en neergaan tusschen pool en tegenpool.

De eene maal ontwijkt en mijdt hij zijn jongeren, om, heel den nacht door, alleen in het gebed op den berg te zijn. En de andere maal stemt de eenzaamheid Jezus zoo angstig, dat hij rust in het bijzijn van zijn jongeren zoekt.

Op zichzelf een uiterst gewoon verschijnsel, dat in ieders leven voorkomt. Als het leven te veel van u gevergd heeft, en de „zenuwen" overprikkeld zijn, wordt ten slotte het bijzijn van „den trouwsten vriend" een hinder, en snakt ge naar het oogenblik, dat ge u stil en eenzaam kunt terugtrekken in uw verborgenst vertrek. En, omgekeerd, als, terwijl ge alleen waart, angst u overviel of een schrik u om het hart sloeg, was uw eerste opwelling, drang en aandrift, om iemand te roepen, die tot u mocht komen, of, kon dat niet, dan om de eenzaamheid uit te vluchten, en ontspanning voor uw angst te zoeken in het vertrek waar de anderen bijeen waren.

Vreemd doet het ons alleen aan, zoo we van soortgelijke verschijnselen in het zielsleven van onzen Heiland vernemen.

Aanbiddende eerbiedigheid neigt er steeds toe, om zich Jezus als geheel verheven boven deze wisseling der aandoeningen voor te stellen.

„Als de Heidenen woeden en de volken ijdelheid bedenken, en de vorsten en koningen der aarde zich opstellen tegen den Heere en zijn Gezalfde", dan heet het in den tweeden Psalm, dat God de Heere, in de ruste zijner majesteit' nederziet (joosjeeb), en met Goddelijke satyre deze woede van Satan en zijn satellieten bespot en belacht.

En zoo ongeveer zoudt ge wanen, dat ook uw Heiland tegenover de booze machten van vloek en dood had moeten staan.

Zooals de Heere in een onweder tot Job van het paard zegt, „dat het de vreeze belacht", of gelijk ge van helden in den krijg leest, dat ze met volslagen doodsverachting, tegen het vuur van den vijand instormden, zoo zoudt gij willen, dat ook uw Jezus met een Goddelijk heroïsme over Gethsémané én Gabbatha én Golgotha én over de donkerheid van het graf getriomfeerd had.

Of ook, als ge het heroïsme van den in bloed zich badenden krijgsman nog te onheilig vindt, om het in de worsteling van uv/ Heiland te zoeken, voor het minst zoudt ge dan toch het geloofsheroïsme van den martelaar in hem verwacht hebben, een sterven voor de zake Gods met een lofpsalm op de lippen.

In de woestijn, bij de verzoeking, daar beantwoordt Jezus geheel aan uw gespannen verwachting. Daar treedt hij alleeii den wijnpersbak zonder dat een enkele klacht hem ontglipt. Daar is het één triomfeeren over Satan in drie aangrijpende stadiën, en als eindelijk Satan afliet, is het de aftocht van den gewonden tijger die afdruipt voor de majesteit van den Leeuw.

Maar zóó is het op Golgotha, zóó is het vooral in Gethsémané niet.

Het „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten", evenals het roepen : „Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest", verraadt in niets den heldenmoed als grondtoon van zijn gemoedsstemming. En als ge uw Heiland in Gethsémané bijna bezwijken en inzinken ziet, zoodat een engel hem bij moest staan, om hem te sterken, dan bekruipt u bijna de wensch, dat dit pijnlijk tafereel niet mocht zijn voorgekomen; dan verstaat ge dit „afbidden van den drinkbeker" niet, ook al volgt er op: „Niet mijn wil, maar uw wil geschiede"; en als dan ten slotte uw Jezus, tot zijn jongeren teruggekeerd, klaagt: „Kunt gij dan niet één uur met mij waken? " wil het, al staat het er nog zoo duidelijk, ternauwernood bij u in, dat uw Heiland dit in ernst klaagde, en metterdaad aan het vertroostende bijzijn van zijn jongeren behoefte had.

Zij die in Jezus niet „het Lam Gods", maar den „martelaar" eeren, geraken bij Gethsémané dan ook in pijnlijke verlegenheid.

Bij Stephanus is geen oogenblik ook maar een zweem van inzinking of bezwijking. Hem blonk het gelaat als met engelenglans. En zonder dat een klacht hem over de lippen komt, vangt hij de ruwe brokken steen, die men naar hem toeslingert, op met een borst waarin niets dan geloofsmoed tintelt.

In het teeken van den martelaar gezien, is Stephanus de meerdere, en wordt het beeld van den stervenden Jezus veeleer door een donkere schaduw gedrukt.

In dat teeken van den martelaar moogt ge dan ook uw lijdenden en stervenden Heiland niet plaatsen, of ge doet aan het karakter van zijn lijden en sterven geweld aan.

Door wat kracht heeft én Stephanus én na hem elk martelaar getriomfeerd? Immers door de kracht die Jezus in hun ziel uitstortte. De martelaar lijdt en sterft, met Jezus achter zich, met Jezus bij zich, met heel de ziel rustende in Jezus' sterven, wetende dat saam Getbsémané met Golgotha, voor nu en voor eeuwig, Satan de tanden heeft uitgebroken.

Alleen het Kruis van Golgotha verklaart u de houtmijt en den brandstapel, want op dien brandstapel is het niet de martelaar, maar Jezus die in den martelaar, triomfeert.

De martelaar staat niet voor den muur, maar gaat in door de bresse, die Jezus, hij alleen, en hij voor allen, in dien muur geslagen heeft. Zij volgen achter hem, en zien voor het geloofsoog, hoe hij alle vijanden voor zich deinzen en vluchten deed.

Hoe dan met dien martelaar uw Heiland zelven te vergelijken ?

Hem, die alleen tegenover de nog ongebroken macht van vloek en dood stond. Hem, voor wien, toen hij toetrad, nog geen steeia van den muur was losgebroken, en die alleen, en van allen verlaten, er de bresse in moest slaan.

Hem die geen Heiland achter zich had, om met zijn schild hem te dekken, maar die zelf de Heiland was, en die met eigen hand het schild moet ojAefifen, dat allen dekken zou.

Hem, die wel verre van op het Kruis van Golgotha, gelijk elk martelaar, te kunnen terugzien, zelf dat kruis beklimmen moest, om er de zonde der wereld op te dragen.

Geheel de gedachte, om in Jezus den martelaar te zien, is dan ook zoo valsch, als het zich slechts denken laat.

Uw Jezus is niet de martelaar, maar hij maakt den martelaar, en het is door zijn op Golgotha gewonnen kracht, dat uw Jezus den martelaar doet triomfeeren.

En ziehier nu de tegenstelling: De martelaar scheidt zich van de menschhcid af, om zich als een offerande Gode op zijn altaar toe te keeren, _ maar uw Jezus gaat vloek en dood tegen in de nauwste en innigste verbinding juist met onze menschelijke natuur.

De martelaar overwint door den band met zijn menschelijke natuur in den moed des geloofs te verbreken. Zijn moeder, zijn vrouw, zijn kind, hij snijdt het alles van zijn hart af. Uw Jezus daarentegen kan uw Heiland niet zijn, of hij moet tot in de diepte van vloek en dood dat menschelijke juist met zich dragen.

De martelaar sterft voor Jezus, maar uw Jezus sterft, om de zonde der'wereld te dragen. Hij kan, hij mag, wat des menschen is, niet aan den ingang van Gethsémané achterlaten. Hij moet hel met zich nemen. Hij moet het uit Gethsémané, over Gabbatha, naar Golgotha dragen. Hij kan pnze menschelijke natuur, en, in de aankleving aan die natuur, onze zonde, geen oogenblik loslaten, of hij houdt op onze Heiland te zijn.

Jezus zit, als we ons eerbiediglijk zoo mogen uitdrukken, aan de gevallen menschheid vast, en moet den zondaar, met wiens leven zijn eigen leven dooreengestrengeld is, heel den langen lijdensvi^eg met zich sleepen.

Als Jezus zich in zijn lijden en sterven zóó tot zijn God had opgeheven, dat hij ons verloren had, dan waren we ook verloren geweest. En dan alleen kon hij onze Redder, onze Goël, onze Heiland zijn, zoo hij, door vloek en dood henen, ons bij zich hield, ons met zich droeg, en zoo onze zonde torste.

En dat nu deed hij niet in de gedachte, niet in de voorstelling, maar in de realiteit.

Hier was niet het Woord als woord, maar het Woord vleeschgeworden.

Het raadsel lag in zijn aanneming, niet van ons beeld, noch van onze gedachtenwereld, maar in de aanneming van onze ? nensclielijke natuur.

Door die menschelijke natuur, die hij zelf aannam, omklemde hij ons in onze zonde.

En daarom moest én vloek én dood in die menschelijke natuur, en in al de diepte van die menschelijke natuur, geleden worden.

De martelaar snijdt zijn menschelijke natuur af, maar Jezus moest juist én lijdend, én stervend, in die menschelijke natuur verzinken.

En zoo gaat, vooral over Gethsémané, het hcht op.

Gij wildet, dat J'^zus al het menschelijke, aan den ingang van oen hof had afgelegd, en als Zone Gods in zijn heldenmajesteit geschitterd l? ad, maar wat moest geschieden, was juist omgekeerd, dat hij nauvi'er dan ooit, juist bij het ingaan van den hof, die menschelijke natuur naar zich toetrok, en, als we ons zoo mogen uitdrukken, zoover het maar kon zijn Godzijn, zijn Goddelijke natuur, zijn eeuwig Zoonschap, achter die menschelijke natuur liet schuilgaan. Het moest ten slotte komen tot „een geheel van God zich verlaten gevoelen", om juist daardoor de aansluiting aan onze menschelijke natuur, aan onze schuld en onze zonde volkomen te doen worden.

En daarom sterft hij, niet als de martelaar, en niet als de held, die zich boven het menschelijke verheft, maar als , J!et Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt".

Als het Lam, •— van den held, van den martelaar juist het tegenbeeld.

Verzonken, en nog dieper dan ooit in onze menschelijke natuur verzinkend, gaat hij de worsteling tegen met den klaren vloek en den ongetemperden dood, en werpt hij zich in de armen der volkomen vernieling waarmee Satan op die menschelijke natuur aanvalt.

Zooals Satan den rampzalige in den eeuwigen dood aangrijpt, zoo greep hij Jezus aan, niet als Zoon van God, maar als Zoon des menschen. Sterker nog. De macht van vloek en dood, die Satan anders over dtiizenden rampzaligen verdeelt, die trok hij als in één bundel, centraal, op Jezus saam, en daaronder poogde hij Jezuj te verpletten.

En daartegen nu kon en mocht uw Jezus niet anders worstelen dan door den tusschenschakel van zijn menschelijke natuur. Dat menschelijke mocht geen oogenblik weg. Dat menschelijke moest er m.idden tusschen in blijven. Dat menschelijke moest in zijn volle openbaring uitkomen. En dat is het: „Vader, of deze drinkbeker mocht voorbij gaan!"

En daarom moet een engel hem komen sterken.

Zooals het fijnste menschelijk gevoel het voelen zou, zoo moest uw Jezus het gevoelen. Al wat in de menschelijke natuur aan angst en siddering kan opkomen, moest door zijn hart gaan. Niets, niets van dat menschelijke kon, of mocht, hem gespaard worden. Geen druppel uit den beker van het menschelijkangstige mocht hem verschoond worden.

En nu, bij die zielverterende worsteling mocht niemand bij zijn. Zelfs zijn drie intiemste jongeren moest hij op een afstand laten. Dien wijnpersbak moest hij ganschelijk alleen treden. In drie bange golfslagen moest die doodelijke benauwdheid over zijn hart gaan.

Maar na eiken golfslag was er een heilige pauze.

En in die pauze dorstte het menschelijk gevoel in Jezus naar menschelijke sympathie. Hij liep terug naar zijn drie getrouwen. Zij zouden hem ten steun zijn.

En toen, in zoo ontzettend oogenblik, toen de worsteling tusschen hemel en aarde, tusschen God en Satan, voor alle eeuwen beslecht werd, te merken, dat zelfs zijn drie getrouwsten hier niets van ontwaarden, niets van gevoelden, dat ze niet eens wakker waren gebleven, maar in slaap waren verzonken, zeg zelf, voelt ge niet, wat dat voor uw Heiland is geweest?

En verstaat ge dan nu niet, beter misschien dan bij het eerste lezen, dien schreienden weemoed der ziele, die zich uitsprak in dat korte zeggen: Knnt zeljs gij dan ? iiet één tiur met mij waken ?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 maart 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Kunt gij niet één uur met mij waken?”

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 maart 1899

De Heraut | 4 Pagina's