Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over het beginsel, bij het pensioen van emeritipredikanten in het spel, schrijft Dr. H. H. Kuyper in de Friesche Kerkbode dit:

Wij-vestigen de aandacht der kerken op een vooi'Stel, dat wel niet even ingrijpend en principieel is als de Opleiding der a.s. Dienaren des Woords. maar dat toch ook reeds langen tijd menig hoofd warra en menige pen lieeft gaande gemaakt, n.l. de verzorging .der emeriti-predikanten en hunne weduwen en-weezen. Het is over dat onderwerp, dat op de a.s. Synode een zeer gedetailleerd voorstel zal geschieden door de Classis 's-Gravenhage en dit voorstel verdient ongetwijfeld meer aandacht, dan er dusver aan geschonken werd.

De moeielijkheden bij de uitvoering van Art. 13 D. K. O. dagteekenen niet van gisteren of van daag. Het beginsel, in dit artikel uitgesproken, dat de kerken te zorgen hebben voor een behoorlijk onderhoud van de emeriti Dienaren des Woords en de weduwen en weezen van predikanten, is in de 16e, 17c en iSe eeuw wel als bepaling in de K. O. opgenomen en gehandhaafd, maar in de praktijk steeds een doode letter gebleven. DeAV; -keii deden voor de tractementen niets. Het was de Overheid, op wier hulp men rekende, en die met allerlei geestelijke fondsen, grootendeels van de Roomsche kerk afkomstig in het onderhoud der Dienaren voorzag. Hetzelfde geldt van het tractement der emeriti predikanten, dat evenzeer bijna overal niet de Staatskas vloeide, maar niet van de verzorging der weduwen en weezen. Daarvoor droeg meestal noch de Overheid, noch de kerk bij. En vandaar dat tegen het einde der 17e eeuw, door den nood gedrongen, bijna overal weduwenen weezenbeurzen werden opgericht door de predikanten zelf, om in den nood te voorzien.

Eerst na de scheiding in 1834 hebben de Kerken aan eigen verzorging der emeriti-predikanten en predikants-weduwen en weezen moeten denken, daar de Staatshulp weg\iel en de bestaande weduwenbeurzen der Herv. kerk natuurlijk voor de Chr. Geref. kerk geen bate afwierpen. Maar van dien tijd af, dagteekent dan ook de voortdurende worsteling tusschen allerlei denkbeelden, die nog niet tot oplossing gekomen is. De Handelingen van de vroegere Synodes der Chr. Geref. kerk handelen voortdurend over dit onderwerp en wij vreezen, dat de Synode te Groningen niet de laatste zal wezen, die betreffende Art. 13 D. I-C. O. te beslissen zal hebben. Vooral in de drie noordelijke provinciën bestaat ten opzichte van Art. 13 D. K. O. een sterke strooming, die het liefst heel dit artikel uit onze K. O. geschrapt zag. Naar men zegt, wij kunnen het feit niet voldoende controleeren, gaat deze actie voor een niet gering deel uit van de Christelijke onderwijzerswereld, die het «gelijke monniken, gelijke kappen" gaarne in toepassing zag gebracht.

Bij deze oppositie nu heeft men tusschen tweeerlei richting wel te onderscheiden. Voor een deel richt deze tegenstand zich tegen het beginsel, in Art. 13 neergelegd, en loopt uit, zij het' dan ook zonder dit te bedoelen, op een saeculariseeren van het ambt.

De redeneering is dan als volgt. Bij iedere vast bezoldigde betrekking (hetzij van Staatsambtenaar, hetzij van onderwijzer aan de School, hetzij van opzichter aan de fabriek) geldt als regel, dat de betrekking duurt zoolang tot dat men «eervol ontslag" krijgt. Men houdt van dat oogenblik op ambtenaar, onderwijzer, opzichter te zijn. Het recht op uitbetaling van het tractement is daarmede van zelf vervallen. Men wordt gewoon, ambteloos burger en heeft nu eigenlijk voor zich zelf te zorgen.

Maar aangezien dit zorgen voor zich zelf op dien leeftijd onmogelijk is en het «geregeld sparen" niet ieders werk is, draagt de staat, de vereeniging, de vennootschap zorg. dat er een pensioenfonds komt, of wel dit ontstaat door vrijwillige saamwerking. Ieder betrokkene stort jaarlijks een deel van zijn tractement in dit fonds en daardoor is hij verzekerd, dat hij na zijn eervol ontslag een pensioen krijgt om van te leven.

Past men deze gewone maatschappelijke regelingen op de, predikanten toe, dan is de zaak dood eenvoudig. Wie te oud wordt om te werken, vraagt en krijgt eervol ontslag. Hij is dan dominé-af; er is geen enkele band meer tusschen hem en de kerk, die hij diende; hij is nu weer een gewoon gemeentelid. De kerk heeft tegenover hem geen enkele verplichting meer.

De kerken kunnen wel, evenals de staat en verschillende maatschappijen, pensioenfondsen in het leven roepen, maar dan moet dit pensioenfonds bestaan uit bijdragen van de predikanten zelf, die jaarlijks een zeker pei-centage van hun inkomen storten. Wat thans aan de emeriti wordt uitgekeerd is feitelijk een «aalmoes", of nog erger een roof aan de kerken gepleegd. De herders, die zich vetmesten met de melk hunner kudde.

Tegen deze redeneering nu kan niet ernstig genoeg worden geprotesteerd. Zij maakt het ambt tot een gewone menschelijke betrekking en rekeftt niet met het feit, dat de zaken in maatschappij en Kerk niet gelijk staan.

In de maatschappij heeft ieder beambte, opzichter, onderwijzer het recht, wanneer hem dit bevalt, zijn post neer te leggen, een andere, meer winstgevende betrekking te zoeken, te soUiciteeren naar een hoogere plaats, i. e. w. hij staat m zijn betrekking geheel vrij om te doen wat hij zelf wil. En reeds hier komt een scherp onderscheid uit met het ambt van Dienaar des Woords. Wie eenmaal predikant wordt, blijft het zijn leven lang. Wil hij om «gewichtige oorzaken" een anderen staat des levens kiezen, hij moet daartoe eerst verlof vragen van de Classis, en als deze dit verlof weigert, blijft hij predikant. Het recht tot solliciteeren naar een beter bezoldigde of meer invloedrijke betrekking is hem niet gegund. Al staat hij met een zwaar gezin op een achteraf dorpje met een schraal inkomen, hij moet wachten tot dat God hem roept naar een rijkere of grootere gemeente. Een Dienaar des Woords is van het oogenblik, dat hij bevestigd is, een gebonden man.

In de tweede plaats heeft ieder beambte, onderwijzer of wat ook in de maatschappij het recht, om, wanneer zijn vaste diensturen zijn afgeloopen, te doen wat hij wil. Zijn vrouw mag desnoods een winkel opzetten; hij zelf mag allerlei bezoldigde baantjes er bij waarnemen. En vooral de onderwijzer, die extra lessen geeft, ontleent aan deze bijverdiensten soms een niet te versmaden inkomen. Maar ook hier is de zaak met een Dienaar des Woords weer geheel anders. Eigenlijk heeft hij nooit vrijen tijd voor zich zelf. Bij hem is er geen bepaald aantal diensturen; zijn leven hoort aan de gemeente. Het is hem en zijn gezin dan ook niet geoorloofd door extra werk bijverdiensten te zoeken, hoe schraal zijn inkomen ook zijn moge. Wij bedoelen hiermede niet, dat een predikant geen lezingen mag houden, boeken schrijven, weekbladen redigeeren en daarvoor vergoeding ontvangen, maar alleen mannen van bijzondere capaciteit worden hiertoe geroepen, en gewone bezoldigde diensten naast het predikambt mageen Dienaar des Woords niet verrichten.

Zoo blijkt op deze twee cardinale punten, dat volgens het Gereformeerde beginsel een Dienaar des Woords in zijn ambt aan gansch andere voorwaarden is onderworpen dan een gewoon ambtenaar en dat deze voorwaarden financieel eer schade dan voordeel brengen.

Maar nog duidelijker blijkt dit verschil bij het emeritaat. Wie in de maatschappij onslag krijgt, houdt op te. zijn wat hij was. Een minister, die ontslag krijgt, is geen minister en niemand noemt hem meer zoo. Een onderwijzer, die ontslag vraagt, is niet meer «meester', maar gewoon burger. Slechts een uitzondering is er op dezen regel: wie in het leger gepensioneerd wordt, houdt zijn rang; hij blijft den titel van kolonel of generaal dragen, ook al mag hij in werkelijkheid de functies aan dien rang verbonden niet meer uitoefenen.

Bij den dienaar des Woords is het daartegen geheel anders. Zij verliezen hun ambt, hun titel, hun bevoegdheid door hun emeritaat niet. Zij blijven «dienaren des Woords", behouden al de bevoegdheden aan hun ambt verbonden en mogen nog even goed het Woord en de Sacramenten bedienen enz.

Maar daaruit volgt dan ook, dat het emeritaat verleenen niet op één lijn staat met het ontslag vragen van een gewoon beambte of het pensioneeren na volbrachten diensttijd van een ambtenaar. Wie dit wèl doet, verzwakt de beteekenis van het ambt in Christus' Kerk, draagt wereldsche verhoudingen in de gemeente in en rekent niet met de gansch eisrenaardige verhouding, die tusschen den Dienaar des Woords en de gemeente, die hij dient, beslaat.

Het onderscheid, waarop hier gewezen wordt, kan kwalijk geloochend worden.

De vraag is m.iar, wat nu logisch uit dit wel geconstateerde onderscheid kan worden afgeleid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 april 1899

De Heraut | 4 Pagina's