Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Cusschen de gespen en het pantsier.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Cusschen de gespen en het pantsier.”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen spande een man den boog in zijne eenvoudigheid, en sclioot den koning van Israël tusschen de gespen en het pantsier. i Kon. 22 : 34.

De pijlen, waarmee Israels oostelijke naburen schoten, waren veelal meer dan een meter lang. Met vol gestrekten arm den boog spannend, deden ze de pijlpunt nog voor de vuist uitkomen, terwijl ze de pees met het achtereind van den pijl tot achter hun oor terugtrokken.

Van goed gespannen boog vloog zulk een pijl 60 a 70 meter, eer hij in kracht en vlucht afnam, schoot dan raak^ en trof doodelijk.

Of nu bij zulk een vlucht, over zulk een lengte, een dus geschoten pijl twee streep hooger of lager, of twee streep meer naar rechts of naar links aankomt, hangt bij het afschieten natuurlijk aan een onnoembaar klein verschil van aanleggen, en meer nog aan de richting van den wind, die den pijl, in zijn snorren, drukt of draagt. v D D b

Toen daarom Achab op zijn strijdwagen op z het ééne gapende plekje tusschen de twee ges­ m pen en het pantsier werd geraakt, was op dit d plekje niet gemikt, want het was op dien afstand niet waar te nemen. En daarom staat er dat de Syrische boogschutter die den pijl schoot die Achab trof, dat deed „in zijn eenvoudigheid". God onderving den pijl, toen hij van den boog afvloog, en stuurde hem in zijn vlucht, en God k was het die hem Achab in het lijf dreef, dat hij stierf, en honden hem, den vijand en wederpartijder Gods, het „bloed lekten, op de plaats waar de hoeren wieschen, naar het woord dat de Heere gesproken had."

Zoo weet God te vinden dien Hij zoekt, en al zijn sinds duizenden van jaren verloopen, nog is dit treffen van Achab tusschen de gespen en het pantsier niet vergeten.

Gods Heilige Schrift heeft dit treffend voorval de volkeren en de eeuwen doorgedragen. Kinderen en ouden van dagen weten er van. En zoo dikwijls nog voelbaar moet worden gemaakt, hoe de fijnste draden van ons leven in Gods hand zijn, is nog altijd dat sterven van Achab het in het oog springend feit waarop gewezen wordt.

Want immers wat toen voorviel is op allen toepasselijk.

Op ieders lot en leven.

Bij pestilentiën die uitbreken, kunnen we het ons thans zelfs nóg fijner, dan bij Achabs doodelljken pijl voorstellen.

Ook Psalm 91 verbindt die beide: „Den pijl die des daags vliegt en de pestilentie die in de donkerheid wandelt."

Dan zijn er twee die een huis binnentreden, en in dat huis is pestgif. Kleine gifdierkens, die ge eerst met een microscoop, die duizend-en meer malen vergroot, ontdekken kunt. Geen van die twee die binnentreden, ontwaart er iets van. Maar de één ademt en krijgt zulk een dierken binnen, de ander ademt en ontgaat de gifstof. Of ook bij den één raakt het een porie van zijn huid, en de ander ontkomt het.

En toch ook dat is in de hand des Heeren.

Niet alleen den pijl die des daags vliegt, maar ook den pestilentiebacil die in de donkerheid wandelt, stuurt en richt Hij,

Hij alleen, de God in wiens hand ons leven is.

Wij kunnen daar niet bij. Het gaat boven ons begrip uit, en onze voorstelling raakt er niet toe. Vandaar dat wij er steeds toe neigen, om Gods doen alleen in het groote, en in het kleine een soort geval te zien.

Maar dat mag niet, het moet bestreden. Ook maar in iets God niet te zien is ongeloof. Wat is lichter dan dat een haar op uw hoofd loslaat? En tóch ook die haren uws hoofd zijn alle geteld.

Doch hierbij kunt ge niet blijven staan.

Doch hierbij kunt ge niet blijven staan. Is het toch alzoo, dat in het zichtbare zelfs het onwaanieembaarst kleine in Gods hand is, en naar Gods bestel toegaat, hoeveel fijner moet dan niet de werkingen sturing Gods in het onzichtbare leven des geestes, in die op en neer golving van het wel en wee uwer ziel zijn.

We vergissen ons gemeenlijk in het leven onzer ziel.

Dat komt omdat we in de ontleedkunde van ons lichaam zoover vooruit, maar in de ontleedkunde der ziel zoo schromelijk ten achter zijn.

Men spreekt van vermogens der ziel, van werkingen der ziel, van neigingen, van hartstochten. Maar dit alles ligt voor verreweg de meesten in een chaos dooréén. En zelfs zij die er zich op gespitst hebben, om hun zielswezen en zielsleven nader te onderzoeken, moeten zich nog altoos tevreden stellen met o, zoo vage onderstellingen.

En toch staat het vast, dat uw ziel nog veel fijner beïnstrumenteerd is dan uw lichaam.

Al het zichtbare is beeld van het onzichtbare, en met name ligt in het fijne weefsel en keurige borduursel van het menschelijk lichaam, als ware het, de afschaduwing van het nóg fijner borduursel van ons verborgen geestelijk wezen.

Alle zenuwleven in ons raakt in de zenuwcentra, gelijk men ze noemt, aan uw ziel. Ook in het bloed is, naar luid der Schrift, het leven rakende aan de stof. Niet uw oog ziet, maar uw ziel is het, die ziet door het venster van uw oog. Niet uw oor hoort, maar uw ziel hoort door de poorte van uw oor. Niet uw mond spreekt, maar uw ziel spreekt of zingt of klaagt met het instrument van uw spreekorgaan. Verborgen in uw ziel liggen de beelden en denkbeelden die tevens uw herinnering uitmaken, opgehoopt. Uw ideeën en gedachten hebben in uw ziel haar plek en plaats. Er komt uit uw ziel niet één eentonige lichtstraal, maar de rijkste onderscheidenheid van tinten en kleuren. En dus moet dit alles in uw ziel een ontleedbare onderscheiding hebben, en moet er een geordend, kunstig, keurig weefsel in uw ziel zijn, waaruit al die onderscheidingen en werkingen opkomen.

Van den chaos het tegendeel.

En als ons eenmaal het rijke inzicht zal worden gegund, dat we het innerlijk samenstel van een ziel even nauwkeurig onderscheiden kunnen, als nu een ontleedkundige het samenstel van een lichaam in den rijkdom van zijn celweefsel aanschouwt, dan zal ons blijken hoeveel malen de instrumenteering van de ziel, de instrumenteering van het lichaam nog in rijkdom en weelde van schakeeringen te boven gaat.

God is als Schepper reeds zóó groot in ons bloed en onze zenuwen, maar nog zooveel grooter in den rijkdom van een menschenziel.

Let nu op het werken Gods in, op en door zulk een ziel.

Bij Achab zaagt ge dat wondere sturen en richten Gods van den kant van het lichaam. Den boog van dien Syrischen schutter heeft God juist zóó sterk gemaakt. God heeft juist op dat oogenblik in dien schutter het plan om te schieten doen opkomen. Hij heeft den man zijn boog juist in dien stand doen zetten. Hem juist dien pijl doen nemen uit den pijlkoker, die het vereischte gewicht en de vereischte lengte had. Hij heeft hem de linkerhand juist zoo doen uitstrekken als noodig was, en met de rechterhand de pees juist zoover doen terugtrekken als geëischt werd. Hij heeft dien pijl onder het af vliegen van den boog juist door zulk 'een vleugje van den wind ondervangen, als voor het sturen van dien pijl in zijn richting onmisbaar bleek. En zoo heeft God den pijl doen aankomen juist op dat ééne wendbare plekje, waar de gesp van het pantsier afweek.

Doch evenzoo, en nog veel fijner, moet het dan ook met het werk Gods toegaan, als er van de ziel sprake is.

Ook op de ziel werken invloeden van buiten. Die ziel komt met andere geesten in aanraking. Dat hangt af van iets wat het oog ziet, van een woord dat het oor opvangt, van een persoon met wien ge in aanraking komt, van een boek dat ge leest, van een voorbeeld dat ge ziet, van een prikkel die uw gevoel gaande aakt. Kortom van duizenderlei richtingen van den wind des daags, die langs allerlei wegen uw ziel aandoen, op uw ziel een indruk maken, of uw ziel doen inslapen.

Heerscht daarom nu het noodlot, speelt er het geval in?

Maar Christen zijn is juist, elk noodlot ontkennen, het bestaan zelfs van het geval logen heeten, en aller dingen bestel afleiden uit het bestel en bestuur onzes Gods.

Al die duizend fijne geleiddraden, waarlangs al deze invloeden op uw ziel aankomen, zijn dus in zijn hand. In zijn hand zijn eveneens al die duizend opwellingen, die uit de bron zelf van uw zielsleven opkomen. En de stand uwer ziel op elk oogenbUk is het resultaat van al die mvloeden en indrukken, van al die opwel­lingen en ingevingen.

Zoo is het bij u, en zoo is het bij een ieder van uw huisgenooten, en bij alle personen in de stad ^vaar ge woont en met wie ge te doen hebt.

En hier is nu de majesteit van den Koning der koningen, dat Hij dit tot duizelens toe gecompliceerde van uw zielsleven, met het even gecompHceerde van het zielsleven van die anderen, zóó in verband zet, en alzoo het één op het ander richt, dat uit aller wending en golving saam dat resultaat uitkomt, dat zijn Besluit inhield, en dat zich vertoont in de historie.

Moge ook al die pijl die juist inschoot bij de gesp van den sluitband van Achabs pantsier uw aanbiddende verwondering wekken, nog veel heerlijker en hooger is de gedachte, hoe diezelfde God eiken morgen en eiken avond, die ongrijpbare geestelijke invloeden doet uitgaan, en juist de ziel doen treffen op het ééne onzichtbare plekje, waarop ze de ziel treffen kunnen.

En zoo nu is ook de werking van den Heiligen Geest.

In het minst niet een eentonig uitwerken van den Geest ap een chaotische ziel, neen, maar een fijn, eeri kunstig, een keurig bespelen van het eindeloos rijke klavier van uw innerlijk leven. Een heilig spelen van den Geest bij alle ziel verschillend, en verschillend bij dezelfde ziel in de onderscheidene oogenblikken. Een doorzoeken van ieders hart, om op elk gegeven oogenblik de wezenlijke gezindheid van dat hart in al zijn geschakeerde nooden en behoeften, in al zijn uiteenloopende neigingen en werkingen, in zijn gesloten en geopende poriën, in zijn gepantserde en trefbare plekken te doorzien, en dan met grondelooze ontferming zich naar dien stand der ziel te richten, zich te voegen naar haar samenstel en gestel op dat bepaalde oogenbHk er aan toe is, en dan de ziel te naderen, ze aan te grijpen, ze te buigen, te plooien, te veroveren, om ten leste dien toon aan het hart te ontlokken, die God wil dat er uit zal komen.

Het rijkst, het wonderbaarst is dat in het oogenblik der b^eering, als wij onze ziel in het pantser tegen God te weer stellen, en God toch ten slotte den pijl doet indringen in dat ééne plekje, dat we ongedekt lieten.

Maar ook daarvóór, en daarna, is dezelfde majesteit van het werk des Heiligen Geëstes doende, en de zelfkennis der heiligen is juist hierin, dat ze voor dat werk des Geestes in hun eigen hart een oog krijgen.

Dan wordt het innerlijke leven zoo rijk.

Eerst was het dan Gods Geest alleen in de groote schokken en zware trillingen van het leven. Van al het andere zagen we eerst niets. Maar dan wordt het gezicht allengs klaarder, en zien we meer. God altoos aan ons bezig. God altoos de Beeldhouwer, die uit het koude marmer van onze natuur het al rijker, levende, warme beeld van zijn kind uitbouwt. God altijd voorwerkende, en wij nawerkende. God werkende, opdat wij zouden werken. God in ons werkende, ook als wij ledig nederzitten, of als de slaap ons overmant en aan onszelf onttrekt.

God niet alleen in het kleinste dat we waarnemen, maar God ook in het nog veel kleinere en fijnere dat aan onze waarneming ontsnapt.

God ons nooit uit zijn hand zettende, maar ons al den dag en al den nacht in zijn hand houdende.

Hij het leven. Hij onze Pottenbakker.

En de lichtstraal des Heiligen Geestes in elke menschenziel zich een eigen prisma formeerend, opdat door dat prisma zijn Goddelijke weelde schitteren zou in een eigen wereld van glansen.

Die Heilige Geest, altoos de Trooster van ons hart.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Cusschen de gespen en het pantsier.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1899

De Heraut | 4 Pagina's