Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In het „Orgaan

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In het „Orgaan

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Redactie!

In het „Orgaan van den Ned. Vrouwenbond tot bevordering van het zedelijk bewijstzijn" van Juni 1.1. lezen wij aan 't adres van onze Ministers en Plaatselijke Bestuurders ten opzichte van de reglementeering van de ontucht het, volgende, overgenomen uit een rede van Mevr. Butler: „Wee u, gij geveinsden!" zoo sprak Jezus tot de hooggeplaatste misleiders van de publieke conscientie, „want gij zijt gelijk de graven die niet openbaar zijn, en de menschen die daarover wandelen, weten het niet !"

Bij deze woorden zouden we met Job kunnen uitroepen; „Och, dat ze met een ijzeren griffel en lood voor eeuwig in de rots wierden uitgehouwen!" Doch neen! laat ons hopen en bidden dat de aangesprokenen hun zonde in deze erkennen en ervan terugkomen! En daartoe kunnen we volstaan met te zeggen: och, dat al wat dag-, of weekblad is, ze overnemen in hun verband, opdat er zekerheid zij dat ze den heeren Ministers en den stadsbesturen onder de oogen komen!

Ik las dezer dagen een korte beoordeeling van een paar mijner laatst in druk verschenen geschriftjens, in welke beoordeeling o.a. gezegd wordt dat ik mij „op glibberig terrein waag", doch met de bijvoeging dat die boekjens „zich wel laten lezen". Ik dacht daarbij: dan moet ik die hachelijke tochten, al wel volbracht hebben, dat ik er zonder buiteling af ben gekomen. Nu, daarvan is de eer niet aan mij, maar aan mijn getrouwen en genadigen Leidsman. En wat „glibberig" betreft, voor al wie een oog en een hart heeft voor de publieke zaak ter wille van recht en gerechtigheid en het waarachtig heil des volks, is er in den tegenwoordigen tijd haast geen enkel terrein dat in genoemd opzicht voor de betreding niet groote voorzichtigheid ten vereischte stelt, in politiek als in legislatuur, in koloniale als in huiselijke staatszaken, in de wetenschap als in de dagbladlectuur. Hoe kan het ook anders in al die dingen God en Zijn gebod hoe langer zoo meer v/orden verzaakt en tegengestaan!

Dat terwijl al de Christen genaamde Mogendheden lijdelijk aanzagen, dat een Christelijke natie door den Turk op de wreedste wijze werd uitgeroeid, en ook allen tot nu toe zwijgen tegenover de manoeuvres van Engeland ten aanzien van Transvaal, — de Regeering van ons klein landjen alleen zich voor geen van beiden in de bres stelde, is haar niet euvel te duiden. Maar dat zij zich aan die ongerechtigheden mede schuldig maakt door toe te geven in het niet uitnoodigen van de Transvaal tot de thans gehouden conferentie, uit vrees voor Rusland en Engeland, en door een vreedzaam klager uit de Armeniërs te beletten in Den Haag zijn rechtmatigen klacht voor het publiek te brengen naast die Conferentie voor de vrede, uit vrees voor Turkije, — dat is een flauwheid die niet te vergeven is aan de opvolgers der Godvreezend moedige vaderen die weleer meer dan eens aan de machtigste potentaten de wet voorschreven !

En dat de Regeering Japan naar de oogen ziet en, billijk of niet billijk, zich haast om aan het verlangen van daar te voldoen, terwijl Zij bij een volk dat aan onze zorg en hoede is opgedragen en dat zoo groot een contingent voor onze schatkist oplevert, nog altijd werkeloos blijft toezien dat degenen die daar tot de Gemeente van Christus toetraden, juist daarom op schandelijke en smadelijke wijze worden verdrukt, en Zij zelfs geen hand uitsteekt of een enkele poging aanwendt om hen daartegen te beschermen en hunne burgerlijke rechten te handhaven, — zie, dat is ten hemel schreijend!

Ook al een „glibberig terrein", niet waar ? Ach, aan alle kanten vinden we geen ander voor onzen voet, indien we waarheid en recht en de eere Gods willen voorstaan tegenover de wijsheid der wereld, en voor de waarachtige naastenliefde willen opkomen!

Wat is de zaak ? De vreeze Gods is uit hunne oogen. Niet wat God wil en gebiedt, aan regeerders zoowel als aan geregeerden, niet dat wordt gevraagd en inachtgenomen, maar eigen wijsheid en aardsche politiek met al haar kronkelpaden en leugenleer, die worden tot leidslieden gekozen. Zoo kan het niet bevreemden, dat de zegen ontbreekt en men van het eene slop in het andere geraakt. En het einde, wat zal het zijn? Steeds giuwelijker zedenbederf en ondergang! Meent gij, Heeren Ministers ! dat de staten die gij nu zoo slaafsch naar de oogen ziet, u en Nederland daarvoor zullen eeren en ons vriendschap bewijzen, nu Nederland verachtelijk is geworden in hunne oogen? Daar zit staatkunde voor, evenals bij u; in staatkunde is eigenbaat; halen wat men halen kan. En die zich verlaagd hebben moeten het ontgelden ! Het heeft toch een beteekenis dat reeds eenmaal, toen onze vaderen verflauwden in het vertrouwen op God, vanwege een vreemde mogendheid tot hen gezegd is: „Wij zullen handelen bij u, over u, zonder u !" Wie weet — moge God het genadig verhoeden ! — of die schande weder over ons komt! Gij zult dat niet kunnen afweren met uwe wijsheid, die dat zal veroorzaakt hebben !

Recht en gerechtigheid oefenen in de vreeze Gods, in alles en jegens en tegenover elk, wie het zij: daarin alleen is heil te wachten; en daar is geen ander recht dan Gods recht en gebod.

Een enkel woord nog over de Christen-Inlanders in Ned. Indië. Ik herhaal met alle kracht wat ik elders reeds meermalen zeide; niet moeten ze met Europeanen worden gelijk gesteld! Daarmede zoudt ge hun meer en noodlottiger kwaad doen dan ze thans te lijden hebben, en bovendien veroorzaken dat weldra duizenden kwamen toestroomen om Hollanders te worden; en het zou onmogelijk zijn ze naar den eisch der heilige zaak te wegen, zoodat vaak de oprechten met de anderen zouden worden afgewezen! Gelijk moeten ze zijn met hun volksgenooten, en niet tot paria's, hun' vertrappehngen gemaakt! Daar moet een Regeering voor zorgen, die uit in Christus' Naam gedoopte personen bestaat! In hun burgerlijke rechten moeten ze gehandhaafd, in hun rechtmatig grondbezit, hun erfrecht, hun huwelijksrechten, hun recht op Sabbathsrust, en welke rechten meer hun volksgenooten genieten, — in hoofdzaak hun recht op onbelemmerde uitoefening van den godsdienst die ze belijden. Hun bescherming tegen onrecht „van wien ook" behoort naar de wet tot de verplichtingen van den Gouverneur-generaal. Terwijl alle Inlanders in die bescherming deelen, waarom zijn juist de Christenen onder hen uitgesloten?

Men begint te roepen: „wijst ons feiten; toont bepaalde personen aan, die hen verdrukken, in plaatsen waar dat geschiedt!" Is het de Regeering die die aanwijzing verlangt ? Zoo ja, hoe komt het dat ze nu pas daarnaar begint te vragen ? Heeft dan nooit één bestuursambtenaar in zijn rapporten melding gedaan van deze omstandigheden, die aan iedereen bekend zijn ? In ieder geval zijn zij de verantwoordelijke personen aan wie die vraag moest gedaan worden. Wanneer zij getrouw zijn, moeten de rapporten in menigte inkomen.

Nog iets: indien de Regeering in dit opzicht logisch denkt, moet ze reeds lang hebben begrepen dat het niet anders kon zijn, als nood zakelijk gevolg van haar eigen beschikking. Immers heeft ze zelf in de wet de clausule ingelascht waarbij de Christen-Inlanders „blijven onder het bestuur van de Inlandsche hoofden."

Welnu, dezen zijn Islamieten en dus, uit kracht van hun post, volgens den adat verplicht te waken voor de instandhouding van den Islam en tegen afval daarvan, én waar deze plaats heeft, middelen aan te wenden dat die zich niet meer uitbreide en dat de afgevallenen tot terugkeer genoopt worden. En wat ligt dan, naar hun begrippen en denkwijze, anders voor de hand dan dat ze die „afgevallenen", hun onderhoorigen door beschikking van de Regeering zelf, op allerlei wijzen druk en moeite aandoen door hun hun aandeel Sawah te ontnemen of te onthouden en hun niet te vergunnen te deelen in erfenissen van cenigen Islamiet, zij het ook hun eigen vader of broeder of echtgenoot! Het kan niet anders of deze ongerechtigheden moeten geschieden tengevolge van de eigen bepaling der Regeering, zoodat Zij waarlijk geen reden kan hebben om van ons nog te eischen feiten op dat gebied aan te wijzen. Een verstandig mensch vraagt niet naar bewijzen van dingen die vanzelf spreken tenzij hij daar oneerlijke bedoeling bij heeft.

Daarom, indien de Regeering inderdaad het goede wil voor de gekochten door Christus' Kruisbloed onder het volk dat Christus zelf haar heeft toevertrouwd en ze het waarlijk meent met haar betuiging dat de Zending aan het beheer over de kolonie ten goede komt, dan worde in allerijl de wetsbepaling ingetrokken waarbij zoo duur gekochten, Christus' bizonder eigendom, aan hun natuurlijke vijanden weerloos zijn overgeleverd. Maar, nog eens, zonder hen daarom met Europeanen gelijk te stellen! En dan zorge de Regeering, dat hun al hun burgerlijke rechten gewaarborgd zijn in de zelfde mate als voor hun volksgenooten, en dat zij ook in gelijke mate deelen in 's Landvoogds bescherming tegen onrecht van welke zijde ook!

Een paar vragen nog:10. is de grond van Java het eigendom van den Nederlandschen staat of niet ? Zoo ja, heeft de staat dien dan overgedaan aan de macht van den Islam ? Of heeft de Islam van zich zelf eenig zeggenschap over dien grond? Immers neen. Maar hoe durft dan een desahoofd tot een onderhoorige die Christen is zeggen: Gij zijt geen Islamiet: aarom moogt ge niet deelen in de velden der desa!"

2. Heeft de Regeering de macht van wetgeving in burgerlijke zaken onder het Javaansche volk aan den Islam afgestaan, en duldt zij alzoo een tweede macht naast en tegenover zich? Zoo ja, waar is de wet die zulk een regeling heett ingevoerd ? Wanneer en hoe is die wet gesanctionneerd ? Zoo neen, op welken grond onthoudt dan een Inlandscne regeeringsbeambte aan een onderhoorige het erfdeel van diens vader enz. omdat hij geen Islamiet is 1 Ondersteld dat in Nederland een der congregatiers op godsdienstig gebied in denzelfden geest een eigen burgerlijk wetboekje er op nahield, zouden Regeering en rechterlijke macht daar genoegen mede nemen ? Hoe dan is het dat de Islam op het gebied onzer Regeering zich die macht aanmatigt? Moet daar orde op gesteld worden of niet?

„Als er velen 't huis regeeren" enz.

Pati, Aug. 1899.

P, JANSZ.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

In het „Orgaan

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's